Als je Nederlanders vraagt tot welke klasse ze behoren, dan geven ze de meest uiteenlopende antwoorden, die zelden iets met sociale klasse te maken hebben. Dat is wat een drietal academici ontdekte in een kwantitatief onderzoek naar klasse in Nederland. Ze zagen ook dat mensen die zich wel in enige mate bewust waren van hun positie als werker in het kapitalistisch systeem, niet per definitie actiebereid waren. Vaak voelden zij zich juist machteloos en neigden ze daarnaast naar anti-immigratiesentimenten. Alleen de groep die echt actiebereid was, had minder etnocentristische ideeën, zo concluderen sociologen Jaap Nieuwenhuis, Agata Troost, en Jonathan Mijs in hun onderzoek hiernaar.
Klassenbewustzijn is een belangrijk onderdeel van jullie onderzoek. Wat bedoelen jullie met dat begrip?
JAAP NIEUWENHUIS: wat we proberen te doen in de vragenlijst die we hebben uitgezet, is op verschillende manieren te kijken naar wat klassenbewustzijn is. De eerste vraag die we gesteld hebben is heel simpel; we meten klassenbewustzijn door te vragen naar de subjectieve beleving van mensen: ‘Vind je jezelf tot een klasse behoren? Ja of nee?’ Twee derde van de mensen zegt dat ze zich niet identificeren met een sociale klasse. Klasse is niet iets wat bij mensen opkomt als ze hun eigen leven beschouwen.
We hadden nog een open vraag die direct daarop volgde: ‘Als je jezelf dan een klasse zou moeten toeschrijven, welke zou dat dan zijn?’ Naast de mensen die wel middenklasse, hogere klasse of lagere klasse noemen, zeggen veel anderen: ‘Ik ben immigrant’, ‘Ik ben wit’, ‘Ik ben student’, ‘Ik ben cis-man’, of ‘Ik ben een kansrijke jongere’. Dit is wat mensen teruggeven als je ze vraagt tot welke sociale klasse ze behoren, ik vind dat fascinerend. Het laat zien dat sociale klassen als concept niet meer sterk spelen in het dagelijks leven van veel mensen in Nederland.
Als we mensen dan expliciet vragen aan te geven wat ze vinden van dingen als stakingen, bazen, of kapitalisme, dan komen er natuurlijk wel antwoorden. Mensen hebben daar echt wel een mening over. Maar bij de simpele vraag ‘Tot welke klasse behoor jij?’ komen antwoorden als ‘Ik ben een kansrijke jongere’. Dat vind ik zeer interessant.
JONATHAN MIJS: dus het zijn eigenlijk drie dingen waarnaar we hebben gevraagd. Enerzijds, zien mensen in de maatschappij een klassensysteem? Zijn mensen zich bewust van dat systeem? Het tweede is: waar zien mensen zichzelf dan in dat systeem en in de maatschappij? En het derde is of mensen ontevreden zijn over dat systeem. We hebben zo getracht om het klassenbewustzijn als een soort veelkoppig beest in kaart te brengen.
Jullie richten je vooral op het klassenbewustzijn van de lagere en middenklasse, niet op dat van de top. Ik moest denken aan een uitspraak van de miljardair Warren Buffett: ‘There’s class warfare, all right, but it’s my class, the rich class, that’s making war, and we’re winning.’ Maar dat onderscheid meten jullie niet in jullie onderzoek?
JN: Met sommige vragen uit ons onderzoek zou je iets kunnen proberen te doen op dat gebied. Bijvoorbeeld als iemand zegt: ‘Ik ben blij met hoe het economische systeem werkt’. Of de vraag of het goed is voor de maatschappij als er veel competitie tussen mensen is, dan zou je wel zoiets kunnen vinden. Maar de meeste vragen in ons onderzoek zijn inderdaad gericht op het bewustzijn van de arbeidersklasse, of van werkende mensen.
JM: We hebben overigens nog wel naar opleidingsniveau gekeken, daar bleek dat er nauwelijks een verschil is in mate van klassenbewustzijn tussen hbo- en universitair geschoolden versus praktisch geschoolden. Daar ligt dus niet de belangrijkste scheidslijn.
In een Duitse studie, gepubliceerd in het boek Triggerpunkte, spreken sociologen van een demobilisierte Klassengesellschaft: er zijn wel degelijk grote klassenverschillen. Mensen weten ook dat die er zijn, maar ze worden niet of nauwelijks politiek geuit. Is dat ook wat jullie aantreffen?
JN: een beetje. We hebben gekeken hoe de mate van klassenbewustzijn van werkers samenhangt met anti-immigratiesentimenten en hoe dat te verklaren is. Wat we zien, is dat mensen die meer klassenbewust zijn negatiever staan tegenover het systeem, dat ze vaker een gevoel van politieke machteloosheid ervaren. Dit is interessant, want je zou kunnen denken dat het zien van het klassensysteem je bestaande politieke overtuigingen versterkt en je motiveert om actie te ondernemen. Maar wat we eigenlijk zien, is het tegenovergestelde. Mensen die zich meer bewust zijn van het systeem, zijn zich ook meer bewust van hoe gesloten het systeem is en hoe weinig er echt aan te veranderen valt. Dit leidt tot een gevoel van politieke machteloosheid. Doordat deze mensen meer klassenbewust zijn, ervaren ze ook meer politieke machteloosheid, hetgeen juist weer leidt tot een toename van anti-immigratiesentimenten. Het werkt elkaar een beetje tegen.
Als je denkt aan wat linkse partijen zouden moeten doen, is het belangrijk om in te zetten op de ontwikkeling van klassenbewustzijn bij werkers. Maar het is ook belangrijk dat er daadwerkelijk iets te veranderen valt in het systeem. Het aandragen van manieren om het systeem te veranderen en aangeven wat er moet veranderen, kan helpen om het probleem van politieke machteloosheid aan te pakken. Dit is deels speculatie, maar het is wel gebaseerd op wat we terugvinden in de modellen die we tot nu toe hebben gemaakt.
Je ziet daarnaast ook dat mensen die klassenbewust zijn en daarnaast actiebereidheid tentoonspreiden, zowel minder etnocentristische ideeën hebben als minder anti-immigratiesentiment. Mensen die een rol zien voor collectieve actie hebben de minste etnocentristische ideeën en koesteren het minste anti-immigratiesentiment. Dit is de groep die het systeem en de problemen daarin herkent en zich niet laat afleiden door anti-immigratieretoriek. Dit is de groep die je zou willen bereiken. Helaas is er ook een groep die het systeem helemaal niet ziet en de schuld bij een zondebok legt. Daarnaast is er een groep die het systeem wel ziet, maar zich zo machteloos voelt door de scherpte waarmee ze het systeem waarnemen, dat ze verzanden in een gevoel van machteloosheid. Dit zijn de groepen waar politieke partijen, of andere interventies, zich op zouden moeten richten, met een nieuw verhaal en een nieuwe aanpak.
Mensen die zich meer bewust zijn van het systeem, zijn zich ook meer bewust van hoe gesloten het systeem is en hoe weinig er echt aan te veranderen valt. Dit leidt tot een gevoel van politieke machteloosheid.
JN: ze zien niet snel een alternatief, omdat ze zich politiek machteloos voelen en geen mogelijkheid tot verandering in het economisch systeem zien. Daarom worden alternatieven die de problemen bij migratie neerleggen automatisch interessant. Deze alternatieven bieden een verklaring voor hun situatie, zoals ze die in Nederland waarnemen. Juist door hun politieke machteloosheid op economisch vlak staan ze meer open voor alternatieve verklaringen voor sociale ongelijkheid in Nederland en geven ze vaak de schuld aan migranten.
Als de werkende klasse onderling bekvecht, bijvoorbeeld over immigratie, staat dat in de weg van echte systeemkritiek en kritiek op de economische verhoudingen zoals we die nu kennen. Dit is alleen maar voordelig voor degenen die baat hebben bij de huidige economische verhoudingen. Het uitspelen van de werkende klasse tegen elkaar door middel van anti-immigratieretoriek versterkt enkel de status quo.
Wat is eigenlijk de reden dat jullie aan dit onderzoek zijn begonnen? Wat denken jullie hiermee toe te voegen aan bestaande inzichten op dit gebied?
AGATA TROOST: naar aanleiding van mijn eerdere artikel over dit thema in Jacobin, wilden we een meer relationeel begrip van klasse onderzoeken. We wilden niet alleen mensen indelen op basis van inkomen of beroep, maar ook kijken naar de dynamische relaties tussen klassen. In de marxistische traditie bestaat de burgerlijke klasse bijvoorbeeld omdat ze winst maakt door andere klassen, zoals de arbeidersklasse, uit te buiten. We hebben onze vragenlijst gebaseerd op theorieën van Erik Olin Wright, een Amerikaanse socioloog die veel kwantitatief onderzoek deed naar klassen en uitbuiting. Andere vragen hebben we zelf toegevoegd, bijvoorbeeld over hoe mensen ongelijkheid ervaren en wat hun mening over migratie en etnische minderheden is. Ook hebben we een gevoel van machteloosheid geprobeerd te bevragen op een manier die gebaseerd is op onderzoek van de Amerikaanse socioloog Vivek Chibber. Dit gevoel van machteloosheid komt voort uit de overtuiging dat mensen geen invloed hebben op de maatschappij, of niet in staat zijn om hun eigen situatie te veranderen.
JN: er waren voor mij twee belangrijke redenen. Ten eerste het SCP-rapport Eigentijdse ongelijkheid uit 2023, dat ik met grote frustratie ontving. Ten tweede een conferentie over sociale stratificatie en mobiliteit waar ik vaak naartoe ga. Het onderzoek dat ik daar veel zag ging over sociale mobiliteit, over hoe groot de kans is dat iemand uit een bepaalde laag van de samenleving omhoogklimt na afronding van diens opleiding. Het ging veel over het sorteren van mensen op verschillende plekken in de samenleving, maar wat ontbrak was het grotere plaatje: de groeiende ongelijkheid en sociale en economische segregatie. Die aspecten worden niet meegenomen. Men kijkt alleen naar hoe mensen zich binnen een bestaand machtssysteem kunnen bewegen, bijvoorbeeld via individuele sociale stijging. Maar het systeem zelf wordt niet in twijfel getrokken.
Ik denk dat juist marxistisch geïnspireerde klassenschema’s die expliciet rekening houden met uitbuiting, zoals die van Erik Olin Wright, het hele systeem kunnen bevragen. Weberiaanse versies, zoals die van de Britse en Zwitserse sociologen Mike Savage en Daniel Oesch, kunnen dat niet. Zij zitten vast in een systeem dat ze accepteren. Dat is volgens mij de grootste bijdrage van dit project.
Mensen die een rol zien voor collectieve actie hebben de minste etnocentristische ideeën en koesteren het minste anti-immigratiesentiment.
AT: wat wij met ons project willen doen, is meer de focus leggen op de economische situatie van mensen. Daarom stellen we ook vragen die onderdeel zijn van het Wright-schema, vragen over werkautonomie, je positie op het werk, of je een manager of supervisor bent, of juist moet doen wat anderen zeggen, en of je je eigen carrièrepad kan bepalen. Dat was voor ons belangrijk.
Daarnaast is het belangrijk dat we binnen het zogenaamde LISS-panel, waarmee we dit onderzoek hebben gedaan, ook veel informatie hebben uit andere vragenlijsten, omdat dit panel regelmatig bevraagd wordt over verschillende onderwerpen. Denk bijvoorbeeld aan het vermogen van mensen, hun woonlasten en hun bredere financiële en economische situatie.
JM: ons onderzoek gaat in de toekomst in Frankrijk en Amerika gerepliceerd worden, zodat we de resultaten naast elkaar kunnen leggen. Dat is heel relevant, omdat je in verschillende landen vergelijkbare politieke bewegingen ziet, met extreemrechts dat oprukt en centrumlinks dat wordt gemarginaliseerd.
Kun je voor de lezers die er niet zo bekend mee zijn kort vertellen waar dat exploitatie-gebaseerde model van Erik Olin Wright dat jullie gebruiken op is gebaseerd?
AT: We werken met een soort matrix, een tabel waarin we mensen indelen op basis van verschillende criteria. De klassieke marxistische indeling kijkt vooral naar je relatie tot de productiemiddelen:
- Als je eigenaar bent van productiemiddelen, zoals een fabriek of een bedrijf waar mensen werken, dan ben je een kapitalist.
- Als je loondienstwerker bent, omdat je je arbeid moet verkopen om te overleven, dan ben je een arbeider, een proletariër.
- Daartussenin zitten ook andere klassen, zoals de kleine burgerij. Dit zijn mensen die niet veel bezitten, maar wel voor zichzelf werken, bijvoorbeeld in kleine winkels.
In de tijd van Marx waren deze ideeën erg invloedrijk. Maar de economie en de arbeidsmarkt zijn sindsdien veranderd. Daarom is de klassenmatrix van Erik Olin Wright iets anders. Naast de relatie tot de productiemiddelen gebruiken we nog twee andere criteria:
- Je vaardigheden, gebaseerd op je opleidingsniveau; hoogopgeleiden worden gezien als experts.
- Je positie op het werk, in jouw organisatie: ben je een manager of supervisor, hoeveel mensen stuur je aan?
Met deze drie criteria krijgen we een matrix met twaalf verschillende klassen. Bijvoorbeeld:
- Als je een groot bedrijf bezit, ben je een kapitalist.
- Als je laagopgeleid bent en geen managementfunctie hebt, ben je een laaggeschoolde arbeider.
Op deze manier kunnen we mensen indelen in verschillende klassen, die elk een andere functie in de samenleving hebben en daarmee een andere relatie tot uitbuiting.

JN: een van de belangrijkste punten die Erik Olin Wright met zijn klassenschema wilde maken, is dat er ‘tegenstrijdige klassenlocaties’ bestaan. De simpele tweedeling tussen arbeider en kapitalist geeft de realiteit niet meer accuraat weer. De meer genuanceerde indeling, gebaseerd op vaardigheden, het aantal mensen dat je aanstuurt en de mate van autonomie die je hebt in je werk, stelt mensen in staat om zichzelf binnen die matrix te positioneren. Ze kunnen zich identificeren met bepaalde klassen waar ze eigenlijk niet volledig bij horen. Zo hebben goedbetaalde managers de neiging om zich te identificeren met de hogere klassen, omdat ze baat hebben bij het bestaande systeem. Mensen lager in de matrix hebben dat veel minder.
Het interessante is dat we het idee van werkend klassenbewustzijn op deze matrix willen toepassen om te zien wat er gebeurt. We willen onderzoeken in hoeverre klassenbewustzijn afneemt naarmate je de matrix doorloopt.
Wright baseerde zijn model destijds op de inzichten van de Amerikaanse econoom John Roemer, het zogenaamde rational choice-marxisme. De discussie gaat uit van een exploitatiemodel waarin mensen dus gezien worden als rationeel kiezende individuen, die op basis van hun klassenbelang keuzes maken. Op die visie is best veel kritiek uit de linkse hoek.
JN: als je nu marxistische literatuur leest, dan komt er af en toe ook een sneer langs naar het zogenaamde analytisch marxisme. Dat is ook wat dit is natuurlijk, er wordt altijd bij vermeld dat het gaat om een gefaald project. Ik deel die kritiek in zoverre dat veel rational choice-achtige sociologie verzandt in experimenten in computerlaboratoria met hele onnatuurlijke situaties die niks met de werkelijkheid te maken hebben.
Ik denk echter dat er een gulden middenweg is: er zijn goede dingen uit deze stroming te halen, maar je moet geen tunnelvisie op rational choice ontwikkelen. Dan gaan we dit hele klassenmodel straks in een laboratorium zitten testen, dat is ook niet de bedoeling.
In een later boek, Understanding Class heeft Erik Olin Wright ook een meer pragmatische benadering beoogd: er zit waarde in verschillende theorieën, zonder dat je meteen op fundamenteel vlak een theorie moet gaan verdedigen of afschieten. Zo sta ik er op dit moment ook in.
De simpele tweedeling tussen arbeider en kapitalist geeft de realiteit niet meer accuraat weer.
AT: je hebt gelijk dat er heel veel kritiek is op het analytisch marxisme. Op Wright is misschien nog de minste kritiek, maar wel op bijvoorbeeld John Roemer. Ik was verbaasd toen ik afgelopen jaar op een economisch congres vernam dat de theorieën van Roemer over ongelijkheid nu heel veel gebruikt worden door kwantitatieve economen in hypercomplexe modellen, omdat zijn werk daarvoor blijkbaar een goede basis vormt. Het kan dat in links-activistische kringen het analytisch marxisme een beetje dood is, maar blijkbaar vormt het in andere kringen juist een inspiratiebron.
Tegelijkertijd heb ik het idee, en dit klinkt misschien cliché, dat er binnen radicaal-links veel interne strijd is. Mensen zijn vaak fel tegen anderen, vooral als ze inhoudelijk dicht bij hen staan. Dit zie je helaas ook bij linkse academici. Wat nog interessanter is, is dat deze mensen vaak zelf niet actief zijn in de politiek. Ze nemen politieke houdingen aan en gebruiken die voor academische debatten.
Er is veel werk van anderen dat we kunnen gebruiken. Het is ingewikkeld werk, want de wereld en sociaal onderzoek zijn complex. Het is goed dat we elementen kunnen kiezen die we nuttig vinden, zonder de hele traditie van analytisch marxisme te onderschrijven. Het schema van Wright en de ideeën van machteloosheid zoals Vivek Chibber die beschrijft, zijn interessant en nuttig voor ons onderzoek.
Zo hebben goedbetaalde managers de neiging om zich te identificeren met de hogere klassen, omdat ze baat hebben bij het bestaande systeem. Mensen lager in de matrix hebben dat veel minder.
Ik heb Chibber ook geschreven met de vraag of er empirisch onderzoek is gedaan naar zijn theorie over machteloosheid, die verklaart waarom mensen uit de arbeidersklasse niet politiek actief zijn. Het idee is dat mensen zich machteloos voelen en daarom kiezen voor individuele manieren om hun leven te verbeteren, zoals harder werken, in plaats van collectieve actie zoals vakbondswerk. Hij gebruikt ook een beetje speltheorie om dat te onderbouwen. Ik heb hem gevraagd of er empirisch onderzoek is gedaan naar zijn theorie, zowel kwalitatief met interviews als kwantitatief met statistiek. Hij antwoordde dat hij daar niet van op de hoogte is, maar dat hij er wel heel geïnteresseerd in is.
Erik Olin Wright was theoretisch sterk, maar tegelijkertijd een zeer empirisch ingestelde onderzoeker. Wat je nu ziet, is dat veel kritische theorieën, zoals marxistische en andere kritische sociale wetenschappen, vaak in theorie blijven hangen. Ik heb met veel onderzoekers gesproken over hun artikelen, bijvoorbeeld over emancipatie van mensen in de maatschappij en democratische participatie. Vaak zijn dit lange theoretische verhalen over solidariteit en de arbeidersklasse, zonder empirische onderbouwing. Wat ons project sterk maakt, is dat we naast het theoretische werk ook empirisch onderzoek doen.
Agata Troost is postdoctoraal onderzoeker aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en doet onderzoek naar ruimtelijke ongelijkheid en sociale klassen.
Jaap Nieuwenhuis is universitair docent sociologie aan de Universiteit Groningen.
Jonathan Mijs is universitair docent sociologie aan Boston University. Hij doet onderzoek naar hoe mensen ongelijkheid waarnemen en ervaren.
Dylan van Rijsbergen is publicist en auteur van De net-niet elite. Hoogopgeleiden tussen macht en meritocratie.