Het SCP ziet door de kapitalen het kapitaal niet meer

Niets eigentijdser dan ongelijkheid: het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) zegt het zelf. Maar dan wel hún ongelijkheid, met hún bril op de wereld: het recent verschenen rapport Eigentijdse Ongelijkheid staat bol van ideologische keuzes en aannames die belangrijke politieke implicaties hebben.

Lekker aan het lezen? Word abonnee en help ons om Jacobin ook echt op papier te laten verschijnen.

Het SCP leert ons in dit rapport hoe we naar de samenleving moeten kijken, hoe we het begrip klasse moeten definiëren en hoe we ongelijkheid het beste kunnen aanpakken. De onderzoekers trekken de lijnen van het veld waarbinnen de discussie over dit onderwerp wat hen betreft gevoerd kan worden. Die lijnen lijken grotendeels overeen te komen met die van een aanpalende discussie die al een aantal jaren in de media gevoerd wordt: het debat over de ‘kloof’ tussen hoog- en laagopgeleiden. Dit viel de NRC-journalist van dienst ook al op in haar verder zo goed als kritiekloze bespreking van het SCP-rapport. Volgens het rapport zou een fysiek aantrekkelijke en hoogopgeleide twintiger met een studieschuld die de helft van zijn inkomen aan huur kwijt is tot een iets hogere klasse behoren dan een gepensioneerde babyboomer met een afbetaald huis en een paar miljoen op de bank. De twintiger is namelijk kansrijk; en kansen en potentie, dat is waar alles om draait bij de methode die het SCP hanteert. Bovenstaand voorbeeld is een effectieve illustratie van de aanpak van de onderzoekers, die drijft op de huidige mode om werkelijk alles te definiëren in termen van kansen.

Kansen als mode

Recentelijk bezocht ik een klein museum dat objecten uit de zeventiende-eeuwse scheepvaart exposeert. Op een van de tentoonstellingsbordjes stond beschreven dat matrozen in die tijd werden gerekruteerd uit een groep mannen die gekenschetst werd als ‘kansarm, jong of arbeidsmigrant’. Het is opmerkelijk dat museumconservatoren tegenwoordig kennelijk over het zeventiende-eeuwse ‘grauw’ (het proletariaat van de Republiek) spreken met een term als ‘kansarm’. In een samenleving waarin de zoon van de molenaar gewoon molenaar werd en de zoon van de boer boer, daar werden arme lieden gewoon arme lieden; mensen die alles deden om slechts het hoofd boven water te kunnen houden. Denken over mogelijkheden als ‘kansen’ is in deze context waarlijk een anachronisme. Maar, zal de conservator gedacht hebben, dat begrip ‘kansarm’ maakt de tentoonstelling wel lekker ‘eigentijds’.

Zelfs als het gaat over ‘economisch kapitaal’ schaart het SCP daar niet alleen inkomen en vermogen onder, maar bijvoorbeeld ook onderwijsniveau.

Er is een behoorlijke vertaalslag nodig om een sociale groep in de zeventiende-eeuwse Republiek, een maatschappij die gekenmerkt werd door diepgaande stands- en klassenverschillen, te beschrijven met een moderne term als ‘kansarm’. Maar geldt dat niet ook voor het eenentwintigste-eeuwse Nederland? Het SCP gebruikt in haar rapportages over dit onderwerp een methode waarbij niet alleen verschil in economische positie bepalend is voor de klassenindeling in de samenleving, maar ook de ongelijke verdeling van hulpbronnen. Die hulpbronnen worden met een beroep op de Franse socioloog Pierre Bourdieu aangeduid als ‘kapitaal’. Zo spreekt het SCP van cultureel kapitaal als ze het hebben over de mate waarin iemand bekend is met bepaalde maatschappelijke codes en normen die toegang geven tot de betere banen, en over sociaal kapitaal als het gaat om toegang tot sociale netwerken. Zelfs als het gaat over ‘economisch kapitaal’ schaart het SCP daar niet alleen inkomen en vermogen onder, maar bijvoorbeeld ook onderwijsniveau.

Verzwegen aannames

De selectie van deze methode is een politieke keuze. Het SCP verantwoordt deze keuze echter enkel door te verwijzen naar ander wetenschappelijk onderzoek. Instituten als het Planbureau zijn gehecht aan een imago van politiek neutraal expertisecentrum, terwijl er geen wetenschap met een grotere politieke lading bestaat dan de sociologie. Dat het begrip ‘economisch kapitaal’ volgens het SCP ook onderwijsniveau omvat, verantwoorden de onderzoekers bijvoorbeeld met een verwijzing naar de ‘human capital-theorie’ van de Amerikaanse econoom Gary Becker. Zijn werk veronderstelt een direct verband tussen opleidingsniveau, inkomen en productiviteit: hoe hoger het opleidingsniveau hoe productiever. Volgens Becker bevat dit mechanisme de voornaamste verklaring voor het feit dat hoopgeleiden doorgaans meer geld verdienen. Die conclusie lijkt op het eerste gezicht de bestaande inkomensverschillen effectief te legitimeren. In de praktijk zijn de correlaties tussen die variabelen echter zwak, om van causatie maar te zwijgen. 

Het SCP weegt ‘zacht kapitaal’, zoals sociaal en cultureel kapitaal en bijvoorbeeld ook opleidingsniveau, relatief zwaar ten opzichte van ‘hard kapitaal’ zoals vermogen en inkomen. Deze keuze heeft een aantal wonderlijke gevolgen: zo menen de onderzoekers dat drie van de zeven sociaal-economische klassen uit hun systeem een vergelijkbare positie innemen: de jonge kansrijken, de rentenierende bovenlaag en de werkende middengroep. In het visuele overzicht en de tabellen die als bijlage bij het rapport zijn gevoegd, staan de jonge kansrijken vanuit een klein procentueel verschil zelfs bóven de rentenierende bovenlaag. Hier komen we terug bij het eerder besproken voorbeeld van de fysiek aantrekkelijke en hoogopgeleide twintiger die in een klasse boven (of vergelijkbaar met) de rijke pensionaris terecht is gekomen. Omdat de pensionaris over minder sociaal en cultureel kapitaal beschikt, komt deze in de hiërarchie die het rapport hanteert netto ongeveer op dezelfde positie – zelfs iets onder – de jonge kansrijke terecht.

Is de toekomst belangrijker dan het heden?

Het SCP definieert klasse primair in termen van kansen en mogelijkheden, waardoor automatisch veel nadruk op de toekomst komt te liggen. Klasse speelt zich echter ook in het heden af: het bepaalt of mensen nú genoeg geld hebben om naar de supermarkt te gaan en daar eten te kopen. Of dat ze financieel sterk genoeg staan om belangrijke levensbeslissingen te nemen, zoals het kopen van een huis of het krijgen van kinderen. Of dat ze die besluiten juist voor onbepaalde tijd moeten uitstellen wegens gebrek aan financiële mogelijkheden. Leeftijd is daarbij belangrijk: wat heeft iemand van 65 die financieel uitstekend af is aan alle kansen die een uitgebreid sociaal netwerk of kennis van de laatste digitale ontwikkelingen hem zouden bieden? Hij heeft een koophuis, hij heeft vermogen, meer heeft hij niet nodig. Het SCP is dermate geobsedeerd door kansen en groeimogelijkheden, dat ze de positie van de rijkste en meest vermogende groep definiëren als achtergesteld. Als je het zo bekijkt, gaat het rapport helemaal niet over ‘eigentijdse ongelijkheid’; het handelt vooral over de (mogelijke) toekomst.

Het SCP kijkt naar de Nederlandse samenleving door de bril van de middenklasse.

Het bezit van zacht kapitaal is vanouds het onderscheidend kenmerk van de middenklasse. De Amerikaanse journalist en activist Barbara Ehrenreich definieerde in haar klassieke boek Fear of Falling (1987) de professional middle class als een werkende groep die een eigen, redelijk welvarende niche had ingenomen door opleidingskwalificaties te verzamelen. In tegenstelling tot de bovenklasse waren zij niet in het bezit van een significante hoeveelheid financieel vermogen. Vermogen gaat via het erfrecht over van generatie op generatie, waardoor klasse en status automatisch voor de familie behouden blijven. De juiste diploma’s moet elke generatie echter steeds opnieuw behalen. De middenklasse loopt om die reden continu het risico op neergang van sociale status. Via zacht kapitaal (bijvoorbeeld door kinderen te helpen bij hun studie) kunnen hoogopgeleide ouders de risico’s op sociale neergang voor hun kinderen verkleinen. Zacht kapitaal is echter altijd kwetsbaar: er kunnen dingen gebeuren – ziekte, ongelukken, psychische problematiek of gewoon ongeschiktheid voor cognitief leren – die de kracht ervan tenietdoen. Zacht kapitaal levert ook alleen maar wat op als het omgezet kan worden in hard kapitaal, en dat kan alleen maar door betaalde arbeid te verrichten: het is geen passief inkomen. Hoewel het SCP spreekt van de ‘accumulatie’ van dit soort zacht kapitaal, staat die niet in enige verhouding tot de accumulatie van vermogen. Goed belegd inkomen groeit gemiddeld altijd harder dan inkomen dat via arbeid verdiend kan worden; de bekende Franse econoom Thomas Piketty heeft dit in een langjarige studie aangetoond. De wereld van de bovenklasse is die van het harde, financiële kapitaal, in die van de middenklasse is zacht kapitaal veel belangrijker, omdat ‘echt’ vermogen meestal buiten hun bereik ligt. Het SCP kijkt naar de Nederlandse samenleving door de bril van die middenklasse. Die bril vertekent echter.

Onzichtbare bovenklasse

Het komt de bovenklasse bijzonder goed uit dat de discussie over ‘de kloof’ vooral gevoerd wordt als die tussen hoog- en laagopgeleiden

Hoewel het SCP in haar rapport wel melding maakt van het bestaan van de vermogende bovenlaag, de allerrijkste 1% van Nederland, verdwijnt deze uit hun klasse-schema. Dit is een groep wier inkomen bijna volledig bestaat uit inkomsten uit aanmerkelijk belang, zoals dividend op aandelen. Passief inkomen dus. Deze groep bezit dan ook maar liefst driekwart van het aanmerkelijk belang van heel Nederland. Het gaat hier om een buitengewoon machtige klasse van grootbezitters, maar het SCP keurt haar geen plek waardig. Door de hierboven beschreven middenklasseblik, volledig beheerst door een wereld die van zacht kapitaal aan elkaar hangt en geobsedeerd door levenskansen en potentie, vindt het SCP de 1% simpelweg niet relevant. Dat is een keuze die belangrijke politieke consequenties heeft. Het komt de bovenklasse goed uit om onzichtbaar te zijn. Het komt haar ook bijzonder goed uit dat de discussie over ‘de kloof’ vooral gevoerd wordt als die tussen hoog- en laagopgeleiden.

In zijn boek Understanding Class uit 2015 verdeelde de marxistische socioloog Erik Olin Wright theoretici over klasse onder in drie groepen: de eerste groep ziet klasse vooral als het resultaat van de cumulatieve uitkomsten van verschillende achtergronden, zoals het SCP dat doet. De tweede groep is iets radicaler, want deze ziet klasse als het resultaat van in- en uitsluiting van mensen: sociale sluiting of opportunity hoarding. Max Weber is hier belangrijk, maar ook Bourdieu. Deze denkers zien klasse als een relationeel proces: de ene klasse heeft het beter omdát de andere het slechter heeft. De reden is dat de eerste schaarse zaken naar zich toe trekt (bijvoorbeeld opleidingskwalificaties, maar ook sociaal en cultureel kapitaal). De laatste groep theoretici die Wright onderscheidt gaat uit van macht en exploitatie. Hier vinden we onder andere Karl Marx en Wright zelf terug. Mensen worden rijker omdat ze anderen uitbuiten, omdat ze zich de meerwaarde van het werk van anderen toe-eigenen. Ook hier is het proces weer relationeel, maar er is ook een onderlinge afhankelijkheid: de uitbuiter heeft de uitgebuite nodig.

Marx als grote afwezige

Ondanks de verwijzingen naar Weber en Bourdieu handelt de studie van het SCP in de kern toch vooral over individuele achtergronden van mensen. Bij Bourdieu bijvoorbeeld heeft cultureel kapitaal een uitsluitende functie, waarbij het doel van de dominante groep is om mensen buiten de welvarende groep te houden. Voor Becker bestaat menselijk kapitaal nu eenmaal; het maakt deel uit van het geraamte van de sociale wereld, hetgeen betekent dat mensen het zullen moeten verwerven. Het SCP trekt zo de radicale angel uit het denken van Bourdieu, die zich bewust was van de mate waarin de middenklasse haar eigen mogelijkheden bewaakt en daartoe barrières opwerpt voor nieuwkomers. Over Marx en exploitatie spreekt het SCP al helemaal niet. Erik Olin Wright meent dat de ontwikkeling van sociologische theorie gekenmerkt wordt door voortdurende verrechtsing: waar in de jaren zeventig nog veel aandacht was voor marxisme en exploitatie, legden sociologen vanaf de jaren tachtig steeds meer de nadruk op weberiaanse concepten. Zo kwamen we uiteindelijk terecht bij de moderne studies naar achtergronden, kansen en ‘rugzakjes’. ‘Eigentijds’ is een codewoord voor een hippe liberale visie van een wereld die enkel zou bestaan uit kansarmen en kansrijken.

Piketty’s knuppel in het hoenderhok

Werk loont simpelweg niet zoveel als rente op vermogen.

Waarom besteedt het SCP eigenlijk opeens weer aandacht aan klasse? Met de economische crisis, de opkomst van de Occupy-beweging met de slagzin ‘Wij zijn de 99%’, en de publicatie van het beroemde boek Kapitaal in de 21ste eeuw van Thomas Piketty, ontstond aan het begin van het vorige decennium plotseling weer veel aandacht voor ongelijkheid, specifiek vermogensongelijkheid. In de jaren daarvoor stelden instituten zoals het SCP Nederland juist voor als een land met een relatief grote sociaal-economische gelijkheid; hierbij werd voornamelijk naar inkomen gekeken. Piketty’s nadruk op financieel vermogen bracht de rijke bovenlaag echter in verlegenheid. Dit had er vooral mee te maken dat Piketty uit enorme hoeveelheden data tot een systemische conclusie over het kapitalisme kwam. Hij vatte deze samen met de formule R > G, waarbij R stond voor de totale groei van rente op vermogen (winst, dividend, rente enzovoorts) en de G voor de totale groei van de economie. Wanneer het kapitalisme gewoon zijn gang zou blijven gaan, dan zou dit mechanisme volgens Piketty automatisch leiden tot gigantische vermogensverschillen, vergelijkbaar met de situatie aan het einde van de negentiende eeuw. Werk loont simpelweg niet zoveel als rente op vermogen. De Franse econoom pleitte daarom voor een wereldwijde verhoging van de vermogensbelastingen. Een radicale, systeemkritische boodschap die het kapitaalkrachtige deel van Nederland niet goed uitkwam, en die bovendien inging tegen de neoliberale consensus die in de decennia daarvoor was gesmeed. Piketty’s boodschap ging daarnaast in tegen het beeld van Nederland als middenklasse-samenleving: een samenleving waar opwaartse mobiliteit mogelijk was als mensen maar toegang kregen tot de juiste (zachte) hulpbronnen.

Het was geen toeval dat het SCP in 2014 voor het eerst in lange tijd weer een rapport uitbracht waarin het begrip klasse een belangrijke rol speelde. De discussie over Piketty’s conclusies werd in die tijd volop gevoerd: GroenLinks-lijsttrekker Jesse Klaver had de econoom zelfs uitgenodigd om zijn verhaal in de Tweede Kamer te komen vertellen. Het rapport leek in te haken op diezelfde discussie over klasse; in werkelijkheid introduceerde het SCP in dit rapport de hierboven beschreven methode, met haar grote nadruk op de verschillende vormen van zacht kapitaal. Een keuze die haaks op de bevindingen van Piketty stond: al dit zachte kapitaal zou in zijn formule immers op zijn best ‘G’ kunnen versterken, de groei van de economie. Laat die nu net historisch gezien altijd achterlopen op de ‘R’. De ingreep van het SCP was evident ideologisch van aard. Het rapport neutraliseerde de kritiek van Piketty, door zijn potentieel explosieve verhaal over klasse en kapitalisme te vertalen naar een verhaal over kansenongelijkheid.

Arme studenten als zondebok

Het is dus geen verrassing dat het SCP in haar laatste rapport expliciet verwijst naar ‘levelling up’ als een strategie om de problematiek van de onderste klasse te verlichten. ‘Levelling Up’ was de slogan waarmee Boris Johnson als leider van de Britse conservatieven campagne voerde in 2019. De Tory’s wilden door specifieke beleidsingrepen de onderste klassen vooruit helpen, zodat ze meer toegang kregen tot hulpbronnen. Ze zetten dat begrip expliciet af tegen ‘levelling down’ (het aanpakken van de bezitters van grote hoeveelheden kapitaal), een strategie waar de Labour Party toen campagne voor voerde.

Het rapport Eigentijdse Ongelijkheid levert dus een ideologisch gekleurd beeld van de klassenstructuur in Nederland op. Met het SCP-rapport in de hand kunnen de allerrijksten opgelucht ademhalen, want het gesprek gaat niet langer over hen. Als er al sprake is van klassenstrijd, dan zijn zij niet de klassenvijand, want zij zijn onzichtbaar. In plaats daarvan worden nu zelfs arme studenten tot een kansrijke elite omgetoverd. De ‘klassenstrijd’ zal voornamelijk plaatsvinden tussen hoog- en laagopgeleiden, geheel volgens het schema dat rechtse partijen doorgaans goed uitkomt en dat helemaal past in de cultuurstrijd die zij reeds voeren. Eigentijdser kan het niet.

Dylan van Rijsbergen is schrijver en werkt momenteel aan een boek over de hoogopgeleide middenklasse dat uit zal komen bij Mazirel Pers.

Geplaatst in Essays en getagd met , , , , .