Ludo De Brabander
Het EU-militarisme ondermijnt wat het beweert te verdedigen
De uithalen van VS-vicepresident J.D. Vance tegen de EU-lidstaten op de veiligheidsconferentie van München en Zelensky’s rampzalige ontmoeting in het Witte Huis over een vredesakkoord, gekoppeld aan een exclusieve VS-toegang tot de grondstoffen van Oekraïne, zorgden voor paniekreacties op het ‘oude continent’. Europa kan voor zijn verdediging niet langer rekenen op de VS, zo luidde de conclusie.
EU-Commissievoorzitter Ursula Von der Leyen, in een vorig leven Duits minister van Defensie, rook haar kans en pakte uit met een mega-financieringsplan van 800 miljard euro dat ze ‘ReArm Europe’ doopte. ‘Na een lange periode van onderinvestering is het nu van het grootste belang om de defensie-investeringen voor een langere periode op te voeren’, aldus Von der Leyen afgelopen maart.
Afgezien van de grootte van het bedrag was haar initiatief weinig verrassend. De trans-Atlantische crisis was welkom om het te lanceren. Tijdens haar hernieuwde aanstelling als Commissievoorzitter van de EU in juli 2024 noemde ze veiligheid en defensie een topprioriteit in de komende beleidsperiode. In haar beleidsplan ‘Europa’s Keuze’ verklaart ze de ‘chronische onderinvestering in Europese militaire capaciteiten’ te lijf te gaan met een versterking van de militaire industrie en initiatieven voor gezamenlijke investeringen en de bevordering van de samenwerking. Ze stelde (een primeur) een Commissaris van Defensie aan en uitte haar ambitie om te werken aan een ‘ware Europese defensie-unie’, hoewel defensie en veiligheid een prerogatief is van de afzonderlijke lidstaten.
Dat de EU-lidstaten hun defensie chronisch hebben verwaarloosd strookt niet met de realiteit. De afgelopen tien jaar zijn de militaire uitgaven gestegen met 144 miljard euro (+79 procent, van 182 miljard euro in 2014 naar 326 miljard in 2024). Met het Verenigd Koninkrijk erbij gaat het zelfs over 400 miljard euro, terwijl grote bijkomende geplande uitgaven al klaarliggen. De Europese militarisering is al twee decennia aan de gang. In het Verdrag van Lissabon (2007) werd daarvoor een hele instrumentarium ontwikkeld. Artikel 42.3 voerde een verdragsrechtelijke bewapeningsverplichting in (‘De lidstaten verbinden zich ertoe hun militaire vermogens geleidelijk te verbeteren’). Een Europees Defensieagentschap (EDA) – drie jaar eerder opgericht – moet de ‘industriële en technologische basis van de defensiesector verbeteren’.
Het Brits referendum (2016), dat enkele jaren later tot de Brexit leidde, bracht de militarisering in een stroomversnelling. Er kwam een Europees Defensie Actieplan (2016) om de basis van de militaire industrie verder te versterken, gevolgd door de activering (2017) van de Permanente Gestructureerde Samenwerking (PESCO) met daarin de verbintenis de militaire budgetten ‘regelmatig’ te doen stijgen en twintig procent daarvan te gebruiken voor militaire investeringen. Een Europees Defensiefonds (2021) van 8 miljard euro voor onderzoek en ontwikkeling van wapens en militaire uitrusting zou de EU – in de woorden van toenmalig Commissievoorzitter Juncker – strategische autonomie geven via ‘een sterke, concurrerende en innovatieve industriële defensiebasis’.
De rode draad is dat veel initiatieven de stempel dragen van de militaire industrie. Van het immense budget van Frontex, het Agentschap dat de Europese buitengrenzen moet bewaken (1,12 miljard in 2025, 800 procent meer dan in 2015!) pikt de militaire industrie een belangrijk deel in. De in maart 2021 opgerichte Europese Vredesfaciliteit, een fonds van 17 miljard euro buiten de EU-begroting, is, anders dan de naam doet vermoeden, een militair steunfonds voor verschillende lopende missies in de Afrikaanse, mediterrane en Europese regio. Het leeuwendeel (11 miljard euro) wordt opgesoupeerd voor bewapening en militaire steun aan Oekraïne.
Sinds de trans-Atlantische crisis staat er geen rem meer op. Lidstaten moeten ‘massaal in defensie investeren, defensiesystemen kunnen aanschaffen en de paraatheid van de Europese defensie-industrie op lange termijn kunnen vergroten’, aldus een Europese ‘White Paper’. Volgens het ReArm Europe/Readiness-plan, dat de commissie parallel lanceerde, mogen de EU-lidstaten voor een periode van vier jaar jaarlijks 1,5 procent van het bbp in hun legers stoppen, zonder dat ze de Europese begrotingsregels moeten respecteren (goed voor 650 miljard euro). De overgebleven 150 miljard (SAFE – Security Action for Europe) bestaat uit Europese leningen voor investeringen in bewapening.
Deze gulheid staat in schril contrast met de begrotingsdiscipline voor andere overheidsuitgaven. Midden vorig jaar is de procedure voor buitensporig overheidstekort opgestart tegen zeven lidstaten, wat op straffe van boetes in de praktijk betekent dat ze moeten besparen op hun sociale uitgaven.
Volgens de Commissie zal de militarisering de strategische autonomie vergroten en ons in staat stellen om ons zelfstandig te verdedigen. Europese kringen verwijzen gretig naar Rusland, ‘een zwaar gemilitariseerd land dat een existentiële bedreiging vormt voor ons allemaal’, aldus Kaja Kallas, Europa’s vertegenwoordiger voor het buitenland. Rusland geeft driemaal minder uit en moet het merendeel daarvan uitgeven aan oorlogsinspanningen in Oekraïne met weinig terreinwinst. Moskou is simpelweg niet in staat om een wapenwedloop aan te gaan met de NAVO of de EU. Het besteedt nu al bijna 7 procent van zijn bbp aan zijn militaire apparaat.
Desondanks beweert NAVO-secretaris-generaal Rutte theatraal dat we allemaal Russisch zullen spreken als niet minstens 3 procent van het bbp naar ‘defensie’ gaat. De voortdurende herhaling van de mythe van de Russische dreiging zaait een angstcultuur die de bereidheid moet creëren om de militarisering te financieren met sociale besparingen.
Dat stijgende militaire uitgaven de strategische autonomie vergroten is bij de haren getrokken, na jaren van volgzaamheid in geostrategische prioriteiten van de VS in NAVO-verband. De VS was architect van de compromisloze diplomatieke dans die de Russische invasie van Oekraïne voorafging, waarna een veto volgde op vredesonderhandelingen. Toen een triomfantelijke Von der Leyen opeenvolgende EU-sancties aankondigde om de Russische basis voor de oorlog te ondermijnen, schoot de EU in eigen voet.
Goedkoop Russisch gas werd vervangen door duurdere LNG uit de VS dat zijn uitvoer naar Europa zag verdrievoudigen in evenveel jaar tijd, terwijl de inflatie toesloeg en Duitsland in een recessie terechtkwam. Een uniek geval van economische automutilatie aldus Le Monde Diplomatique. De EU is zo afhankelijk gemaakt van de energiebevoorrading vanuit de VS. Het illustreert dat strategische autonomie geen kwestie is van militairen.
Bovendien maakt het gebrek aan politieke eenheid van strategische autonomie een illusie. De strategische prioriteiten zijn in Oost-Europa anders dan in Zuid-Europa waar men meer begaan is met de impact van de migratie uit het onstabiele Afrika en het Midden-Oosten. De EU telt pro-Atlantisten, pro-Russen en Europees georiënteerde landen en is zo makkelijk te verdelen.
Als het doel vrede en welzijn is, dan zou zich dat vertalen in een ander veiligheidssysteem waarin wapenbeheersing, samenwerking en vertrouwenwekkende maatregelen – in de geest van de Helsinki-akkoorden van 1975 – centraal staan.
Politiek helt de EU verder naar rechts, met regeringen en partijen die ideologische verwantschap tonen met de autoritaire machthebbers in Washington en Moskou. Terwijl de EU zich tot de tanden bewapent, groeit de bedreiging van de Europese identiteit van binnenuit. Het buitenlands beleid van de EU is ondertussen vooral transactiegericht waarbij autoritaire regimes allianties kunnen aangaan in ruil voor energiezekerheid en migratiebeheersing (Tunesië, Libië, Turkije, Azerbeidzjan, Israël …).
Een militair versterkt economisch blok op zoek naar grondstoffen is geen strategische autonomie, maar neokolonialisme. Het internationaal gezag van de EU en daarmee ook haar strategische impact wordt bovendien ondermijnd door de dubbele maatstaven. Volgens Von der Leyen vecht Oekraïne voor de Europese vrijheid, democratie en waarden. Maar terwijl ze in haar beleidsverklaring oreert ‘we zullen altijd de mensenrechten respecteren’, blijft de Europese samenwerking met de oorlogsmisdadige Israëlische regering die de Palestijnse rechten op alle vlakken met voeten treedt, onaantastbaar.
Het militarisme van de EU strookt niet met de identiteit zoals die gedeclameerd staat in het Verdrag betreffende de Europese Unie: ‘De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen’ (art. 3.1.). Sociale bezuinigen en het bevoordeligen van militaire uitgaven vallen bovendien moeilijk te rijmen met ‘de Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, en bevordert sociale rechtvaardigheid en bescherming’ (art. 3.3).
Als het doel vrede en welzijn is, dan zou zich dat vertalen in een ander veiligheidssysteem waarin wapenbeheersing, samenwerking en vertrouwenwekkende maatregelen – in de geest van de Helsinki-akkoorden van 1975 – centraal staan. Ontwapening is evenwel al jaren uit het EU-discours én beleid geschrapt en samenwerking vervangen door confrontatie en kanonneerbootdiplomatie. Op de verpakking blijft evenwel als vanouds vrede en veiligheid aangeboden.
Ludo De Brabander is woordvoerder van Vrede vzw. Hij publiceert onder andere in Vrede, Uitpers, Knack.be, De Wereldmorgen, en Mo*.
Niamh Aine Ni Bhriain
De EU op oorlogspad
In maart 2025 publiceerde de Europese Unie (EU) haar Witboek Europese Defensie – Readiness 2030. Dat stelt vooreerst dat ‘Europa wordt geconfronteerd met een acute en groeiende dreiging’ en dat ‘de enige manier waarop we vrede kunnen garanderen is bereid te zijn om degenen die ons kwaad willen doen af te schrikken’. De EU levert geen bewijs voor die vermeende dreiging, maar beschrijft in de volgende 22 pagina’s in feite een oorlogsplan.
Het Witboek beschrijft een ‘snel verslechterende strategische context’ en verwijst daarvoor naar de ‘nabijheid van Noord-Afrika en het Midden-Oosten’, waardoor Europa ‘een vergaarbak wordt voor de spill-over van oorlogen, migratie en effecten van klimaatverandering’ in deze regio’s. Het wijst ook op ‘bedreigingen’ van Rusland en China. De Unie stelt zich, zonder enige reflectie over hoe het EU-beleid kan hebben bijgedragen aan de ‘uitdagingen in het ruimere Europese nabuurschap’, slechts op als een passieve speler die nu moet reageren op deze ongelukkige situatie.
Kort samengevat is de EU van plan om een ongekende 800 miljard euro vrij te maken voor de verdere militarisering van een regio die al enorm overbewapend is, die naast zijn Europese legers meer dan 40 militaire bases heeft en zo’n 84.000 militairen van de VS herbergt. Er zijn ook meer dan 600 kernkoppen verspreid over het continent .
De EU in dienst van het VS-imperialisme
De EU-NAVO-relaties werden begin jaren 2000 geïnstitutionaliseerd en het Witboek stelt dat de NAVO ‘de hoeksteen van de collectieve defensie van haar leden in Europa’ is.
De NAVO is een offensieve oorlogsalliantie die functioneert als een instrument van het imperialisme en de mondiale dominantie van de Verenigde Staten. Door de nadruk te leggen op de ‘onontbeerlijke’ rol die de NAVO zal blijven spelen in EU-aangelegenheden, dient het Witboek om de VS gerust te stellen dat de EU, in plaats van een onafhankelijk buitenlands beleid te voeren, het schoothondje van de VS zal blijven.
Misschien wel de meest veelzeggende regel in het Witboek is de volgende: ‘De Verenigde Staten eisen dat Europa meer verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen defensie.’ Dus als de VS, ten dienste van het imperium, zegt ‘spring!’, zegt de EU ‘hoe hoog?’. Maar liefst 800 miljard euro hoog blijkbaar.
Dit komt na een toespraak in januari 2025 van NAVO-secretaris-generaal Mark Rutte voor het Europees Parlement, waarin hij zei dat ‘Europese landen gemiddeld tot een kwart van hun nationaal inkomen uitgeven aan pensioenen, gezondheidszorg en sociale zekerheidsstelsels en dat we slechts een klein deel van dat geld nodig hebben om defensie veel sterker te maken’.
Maar de gecombineerde militaire uitgaven van de NAVO-lidstaten zijn jaar na jaar exorbitant hoger dan die van al de andere staten samen. Uit de cijfers voor 2024 blijkt dat de NAVO-landen 1.506 miljard dollar (55 procent van het wereldwijde totaal) hebben uitgegeven, vergeleken met 314 miljard dollar van China (12 procent van het wereldwijde totaal) en 149 miljard dollar van Rusland (5,5 procent).
Dit immense voordeel dat de NAVO heeft op haar rivalen wat betreft militaire uitgaven, is echter niet genoeg. Er is meer geld nodig om de ‘acute bedreiging van onze manier van leven’ tegen te gaan.
Een marketingstrategie voor wapenbedrijven
Om ‘volledige gereedheid’ te bereiken tegen 2030 (wat ‘volledige gereedheid’ ook moge betekenen), zal de EU ‘de bureaucratie verminderen’ voor de begrotingsregels en ‘vijf pijlers vaststellen om de Europese defensie-uitgaven dringend en aanzienlijk op te voeren’:
- (1) er wordt een nieuw, specifiek financieel instrument gecreëerd om de defensie-investeringen van de lidstaten te ondersteunen,
- (2) de algemene ontsnappingsclausule van het Stabiliteits- en Groeipact wordt geactiveerd,
- (3) de bestaande EU-instrumenten zullen worden versoepeld om meer defensie-investeringen mogelijk te maken,
- (4) het toepassingsgebied voor bijdragen van de Europese Investeringsbank worden verruimd, en
- (5) er wordt een beroep gedaan op privékapitaal.
EU-lidstaten staan momenteel voor verschillende uitdagingen na jaren van privatiseringen en besparingen die in de verschillende staten in meerdere of mindere mate de openbare gezondheidszorg en sociale voorzieningen hebben lamgelegd. Europa is ook kwetsbaar voor klimaatverandering en heeft vaak te maken met extreme weersomstandigheden. Ondanks de daadwerkelijke dreiging van echte gebeurtenissen als gevolg van een gebrek aan overheidsinvesteringen, kiest de EU er liever voor om op een hypothetische dreiging te reageren met enorme overheidsinvesteringen. Hierdoor maakte de EU de meervoudige crises waarmee ze worstelt waarschijnlijk enkel erger.
‘Readiness 2030’ komt erop neer dat de EU de wettelijke en fiscale maatregelen van de Unie tot het uiterste oprekt om honderden miljarden overheidsgeld aan particuliere wapenbedrijven te geven. Het is dan ook geen verrassing dat een belangrijk onderdeel van het plan een ‘strategische dialoog met de defensie-industrie’ is. Het geld zal gaan naar onderzoek, ontwikkeling en aanschaf van lucht- en raketverdediging, artilleriesystemen, munitie, AI, kwantum-, cyber- en elektronische oorlogsvoering en andere wapens, maar ook naar ‘kritieke transportinfrastructuur’ om ‘militaire mobiliteit voor kortdurende en grootschalige verplaatsingen van troepen en materieel’ in heel Europa te garanderen.
In het Witboek prijst de EU Oekraïense wapenbedrijven voor hun ‘can-do houding en ondernemersgeest’ en merkt het op dat ‘Oekraïne is uitgegroeid tot ’s werelds toonaangevende laboratorium voor defensie en technologische innovatie’.
Het Witboek klinkt een beetje als een haperende plaat wanneer het beweert dat het ‘absoluut noodzakelijk is dat de EU en haar lidstaten hun militaire steun aan Oekraïne dringend verhogen’. De 49,6 miljard euro aan militaire hulp tot nu toe, naast de 75,8 miljard euro om de ‘economische, sociale en financiële weerbaarheid’ van Oekraïne te ondersteunen en de 17 miljard euro om tegemoet te komen aan de behoeften van Oekraïners in de EU is blijkbaar niet genoeg. Er is nog meer geld nodig om de oorlog in Oekraïne gaande te houden, wat aantoont dat het doel nooit het beëindigen van oorlog was, maar eerder het garanderen van een eindeloze oorlog, het genereren van eindeloze winsten voor de oorlogsindustrie, die een plaats aan de tafel krijgt in de Brusselse beleidsbeslissingen.
In het Witboek prijst de EU Oekraïense wapenbedrijven voor hun ‘can-do houding en ondernemersgeest’ en merkt het op dat ‘Oekraïne is uitgegroeid tot ’s werelds toonaangevende laboratorium voor defensie en technologische innovatie’. De oorlog in Oekraïne biedt de EU een kans voor ‘nauwere samenwerking tussen de Oekraïense en Europese defensie-industrieën’ met ‘kennisoverdracht uit de eerste hand over hoe innovatie het best kan worden ingezet om militaire superioriteit op het slagveld te bewerkstelligen’.
Zo uitbundig is de toon over Oekraïne dat je even zou vergeten hoe afschuwelijk oorlog is en dat de Oekraïense oorlog honderdduizenden doden heeft gekost – het precieze aantal is onbekend – meer dan 10 miljoen mensen gedwongen heeft hun woonplaats te ontvluchten. Deze feiten worden gewoon genegeerd in de ‘Egelstrategie’, de titel die het Witboek geeft aan de sectie over Oekraïne.
Wat houdt de toekomst in?
De EU is duidelijk: ‘Hoezeer we ook nostalgisch mogen zijn’ over de periode na de Tweede Wereldoorlog, ‘we moeten aanvaarden … dat die niet terugkomt’. Vanaf nu is de enige optie een internationale, op regels gebaseerde orde, waarin het recht van de sterkste geldt. Internationaal recht en diplomatie worden naar de vuilnisbak van de geschiedenis verwezen. Dit is nauwelijks een verrassing nadat we de EU de afgelopen 18 maanden openlijk Israëls genocidale oorlog tegen Palestina hebben zien steunen.
Niettemin eindigt het Witboek met de geruststelling voor de lezer dat ‘de EU een vredesproject is en blijft’, gevolgd door het gebruikelijke en al even holle jargon over ‘waarden’, ‘veerkracht’, ‘eenheid en kracht’ en een oproep aan de EU en haar lidstaten om ‘deze historische uitdaging aan te gaan’.
Het is onmogelijk om zeker te weten wat het uiteindelijke resultaat zal zijn van dit streven van de EU om ‘volledig gereed te zijn’, maar één ding is zeker – het zal niet vreedzaam zijn.
Niamh Aine Ni Bhriain, coördinator van het War and Pacification programme en onderzoekster aan het Transnational Institute (TNI).
Thomas Bottelier
Scheve mobilisatie: Europa en de wapenwedloop
In 2012 kreeg de Europese Unie de Nobelprijs voor de Vrede. Herman Van Rompuy, toen president van de Europese Raad, kwam naar Oslo om hem namens de EU in ontvangst te nemen. De titel die hij voerde voor zijn Engelstalige dankwoord aan het Nobelcomité vatte in enkele woorden de rol die de Unie zichzelf in de geschiedenis toedicht: ‘From war to peace: A European tale’.
Het is een beeld uit een inmiddels vervlogen tijdperk. Dat jaar – de EU zat midden in de kredietcrisis, het mes ging van Dublin tot Athene in de staatsbegroting – bedroegen de gezamenlijke defensie-uitgaven van de zevenentwintig lidstaten (waaronder toen nog het militair machtige Verenigd Koninkrijk) €147 miljard: een 21e-eeuws dieptepunt. Hoewel verschillende Europese landen in 2011 nog Libië hadden gebombardeerd, was de laatste grote oorlog die het continent had gekend, die van Joegoslavië, in 1995 beëindigd.
Nu, dertien jaar en een grootschalige grondoorlog later, staan de militaire uitgaven van het Europese vredesverbond op een historisch hoogtepunt. Volgens de gerenommeerde militaire-uitgavendatabank van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) besteedden de EU-27 vorig jaar gezamenlijk $379 miljard (ca. €333 miljard) aan hun legers, vloten, lucht- en cybermachten. In de recentste gegevens van de EU zelf bedroeg die som €326 miljard. Dat bedrag vertegenwoordigt een stijging van bijna een derde sinds 2021. Het groeitempo versnelt alleen maar: de verwachting is dat de EU-lidstaten de komende twee jaar nog eens €100 miljard extra zullen spenderen.
En dat is pas het begin. Al enige tijd circuleren er binnen de NAVO serieuze plannen om de defensie-uitgaven structureel bijna te verdubbelen of meer. Vorige week, met de NAVO-top die in juli in Den Haag zal plaatsvinden in het vooruitzicht, heeft Mark Rutte, de hoogste bestuurder van het trans-Atlantische bondgenootschap, een nieuwe bestedingsnorm voorgesteld: maar liefst vijf procent van het bruto binnenlands product (bbp). Dat is nu twee procent.
Een dergelijke verhoging zou grote gevolgen hebben voor de EU. Drieëntwintig van de zevenentwintig lidstaten horen ook bij de NAVO. Hun defensiebegrotingen zijn samen goed voor meer dan 98% van alle militaire bestedingen binnen het handelsblok. Als de NAVO-staten in juli akkoord gaan met Ruttes voorstel, zouden de EU-NAVO-landen op termijn meer dan een half biljoen euro extra voor hun strijdmachten moeten vinden.
De EU, kortom, is de wereldwijd al jaren gaande wapenwedloop aangegaan en wil deze winnen. Dat is geen pacifistische systeemkritiek maar de analyse van de Poolse premier Donald Tusk, de eurofiele liberaal wiens regering tot juli de Raad van de EU voorzit. Of, zoals de Koning der Nederlanden het onlangs verwoordde, in de hem kenmerkende jip-en-janneketaal: het is tijd ‘ons tot de tanden te bewapenen’.
Om dit te doen zal de politieke economie van het Europese eenwordingsproject ingrijpend moeten veranderen. Defensiebegrotingen van tussen de 3,5 en 5 procent van het nationale inkomen zijn in Europa voor het laatst in de jaren 50 en 60 gezien, dat wil zeggen tijdens de ijzigste periode van de Koude Oorlog. West-Europese landen gaven toen gemiddeld tussen de drie en zes procent van hun inkomen uit aan hun krijgsmacht. Zelfs in Nederland, waar het establishment toch geneigd was om de defensiebegroting als verzekeringspremie te beschouwen die betaald moest worden om de Amerikanen te vriend te houden, ging in 1967 nog bijna vier procent van het nationale inkomen naar marine, luchtmacht en leger. Tegenwoordig wordt er vooral teruggekeken op de naoorlogse tijd voor de wederopbouw en het optuigen van de verzorgingsstaat.
Maar aan weerszijden van het IJzeren Gordijn waren het eveneens jaren van uitzonderlijk hoge militaire mobilisatie in vredestijd. In tegenstelling tot nu waren alle Europese legers volkslegers, gedragen door de algemene dienstplicht. Zelfs in landen waar die historisch niet had bestaan – zoals Engeland – gold conscriptie. Paramilitaire organisaties zoals de burgerbescherming telden ook honderdduizenden gewone burgers als vrijwilligers. Hun taak, net zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog, was de maatschappij behoeden voor chaos en revolutie als gevolg van luchtaanvallen op burgerdoelen in de atoomoorlog die komen zou.
Onder omstandigheden van internationaal wantrouwen en rivaliteit kan de demarrage van een macht in wapenbouw en troepenomvang niet onbeantwoord blijven. Een dergelijke escalatiespiraal van actie en reactie was bepalend voor de aanloop naar beide wereldoorlogen.
Die hoge mobilisatiegraad liet zijn sporen na op de staatshuishouding, ook in de kapitalistische wereld. Zeker in de grotere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk of Frankrijk, was de krijgsstaat tot in de jaren 60 groter dan de verzorgingsstaat. De overheid, in de vorm van mobilisatieministeries als het Britse Ministry of Supply, was naast inkoper ook succesvol ondernemer in wapensystemen en civiele technologieën, bijvoorbeeld straalmotoren en analoge computers.
De naoorlogse jaren waren verder een tijd van langdurige economische hoogconjunctuur. Een crisis zoals die van de jaren 30 bleef uit. Medio jaren 60, toen de militarisering van de economie in West-Europa al op zijn retour was, verklaarden de Amerikaanse marxistische economen Paul Baran en Paul Sweezy het uitblijven van een nieuwe grote kapitalistische crisis als prestatie van de grote krijgsstaat. Hoge defensie-uitgaven losten een hardnekkig probleem voor het kapitaal op, namelijk een toenemend gebrek aan winstgevende afzetmarkten. Vadertje Staat sprong met militaire inkopen bij waar civiele consumenten niet afdoende waren. Dit idee staat inmiddels bekend als ‘militair keynesianisme’, naar de beroemde Britse econoom en bepleiter van overheidsingrijpen in de economie John Maynard Keynes (1883-1946).
Op links is dit begrip door meerdere commentatoren afgestoft om de Europese herbewapening van de afgelopen jaren te duiden. Het probleem is echter dat noch het Europa van vandaag, noch een Europa dat, zoals het plan-Rutte wil, vijf procent van zijn bbp aan defensie uitgeeft, te vergelijken zijn met de mobilisatiegraad van het Amerika waar Baran en Sweezy over schreven.
Tijdens de ergste jaren van confrontatie in de Koude Oorlog was de krijgsstaat van de Verenigde Staten namelijk minstens dubbel zo groot als wat er nu door Rutte wordt voorgesteld. Van 1950 tot 1970 vertegenwoordigde de Amerikaanse defensiebegroting zelden minder dan tien procent van het bbp. In Europa bereikte zelfs Oost-Duitsland, het meest gemilitariseerde land ten westen van de Sovjet-Unie, nooit dat niveau (zie het proefschrift van Tim Barker). Vandaag de dag is onder de grootmachten niet eens Rusland vooralsnog zodanig gemobiliseerd, hoewel het zijn grootste oorlogsinspanning sinds 1945 levert. Enkel Oekraïne, dat meer dan een derde van zijn bbp aan de strijd uitgeeft, streeft de VS van de hoogtijdagen van het anticommunisme voorbij.
Het spookbeeld van een gang naar een militair-keynesiaanse Europese economie leidt af van andere gevaren, die wel reëel zijn. Een wapenwedloop tussen grootmachten is een gevaarlijk en onvoorspelbaar fenomeen, dat neigt naar escalatie en kan uitmonden in oorlog. Onder omstandigheden van internationaal wantrouwen en rivaliteit kan de demarrage van een macht in wapenbouw en troepenomvang niet onbeantwoord blijven. Het is een bekend inzicht als het gaat om atoomwapens. Maar ook wedijver in conventioneel wapentuig kent deze dynamiek. Een dergelijke escalatiespiraal van actie en reactie was bepalend voor de aanloop naar beide wereldoorlogen. Het is nog maar de vraag hoeveel er over dit gevaar wordt nagedacht, in Brussel en andere hoofdsteden.
De Europese herbewapening wordt ons gepresenteerd als bijdrage aan onze veiligheid en oorlogsparaatheid. Maar de manier waarop zij nu wordt gefinancierd ondermijnt die eerder. Defensiebegrotingen krijgen een uitzonderingspositie die andere belangrijke portefeuilles wordt ontzegd. Neem de beslissing van de nieuwe Duitse coalitie van christen- en sociaaldemocraten om alle defensie-uitgaven boven één procent van het bbp vrij te stellen van de zogenoemde ‘schuldenrem’ op begrotingstekorten. Diezelfde rem wordt slechts voor een klein deel opgeheven om klimaatverandering te bestrijden. De vrijgemaakte defensiegelden zullen tien keer zo groot zijn op jaarbasis als de klimaatinvesteringen, terwijl het begrotingskeurslijf gewoon blijft bestaan voor sociale zekerheid, onderwijs en zorg.
Nederland geeft een voorproefje van de mogelijke gevolgen. De meeregerende liberalen van de VVD hebben daar zelfs hun veto uitgesproken over de uitgave van schuldpapier om de nieuwe defensie-uitgaven te bekostigen. Als gevolg ontstaan er al gaten op de rijksbegroting en wordt er gesproken over het opofferen van zorg en pensioenen aan de nationale veiligheid.
Zulk beleid is olie op het smeulende vuur van de maatschappelijke onvrede en speelt fascistoïde partijen als de Alternative für Deutschland in de kaart. Het is ook qua militaire strategie kortzichtig.
Waar een scheve herbewapening in extremis toe kan leiden, laat de Derde Franse Republiek zien. Die koos er eind jaren 30 voor om de achtervolging in te zetten in de wapenwedloop met nazi-Duitsland door te snijden in sociale voorzieningen en de arbeidersbeweging te onderdrukken. Zij haalde de nazi’s bij, maar delfde vervolgens in mei-juni 1940 het onderspit, mede dankzij de keuze om verdeeld ten oorlog te trekken. Uit haar as verrees het regime van Vichy. Wee het Europa dat dezelfde fout maakt.
Thomas Bottelier, historicus van de internationale betrekkingen en militair historicus, docent aan Universiteit Utrecht.
Bovenstaand betoog hier is afgeleid van het proefschrift van Tim Barker, die het ‘tijdperk van hoog militair keynesianisme’ definieert als 1950-70 en de grote rol van defensie in de Amerikaanse economie typeert als kenmerkend voor ‘Koude-Oorlog-kapitalisme’ (i.t.t., nadrukkelijk, ‘naoorlogs kapitalisme’).
Jörg Kronauer:
Diplomatie tussen vijanden
‘Si vis pacem, para bellum’: deze uitdrukking wordt al sinds de oudheid gebruikt om wapenwedlopen te legitimeren. Dat verandert niets aan het feit dat ze even fout als oud is. Een goed voorbeeld om te laten zien waarom deze filosofie fout is, is net het huidige conflict tussen Europese NAVO-lidstaten en Rusland.
Momenteel wordt de uitdrukking ‘si vis pacem, para bellum’ vaak gebruikt om de bewapening van de NAVO tegen Rusland te legitimeren. Rusland zal binnen een paar jaar Europese NAVO-landen aanvallen als het daar niet van wordt weerhouden, luidt het, en dus moet Europa zich herbewapenen om dit te voorkomen. Maar is het waar dat Rusland gaat aanvallen? Niemand kan weten wat de Russische president Vladimir Poetin echt van plan is in de toekomst; hij heeft gelogen over zijn intentie om Oekraïne aan te vallen, wat betekent dat het onmogelijk is om op zijn woorden te vertrouwen.
Maar we kunnen proberen de kracht van de Russische strijdkrachten in te schatten. Eenvoudig onderzoek door journalisten en experts heeft aangetoond dat Europese NAVO-landen meer actieve militairen hebben dan Rusland. Ze bezitten meer militaire vliegtuigen, veel meer militaire voertuigen en veel meer marineschepen. Zoals een artikel van Voice of America in maart 2025 het samenvat: ‘Europees leger overtreft Russisch leger op belangrijke gebieden’. En in belangrijke mate. Er is geen nieuwe bewapening nodig om dit te bereiken.
Je zou gemakkelijk tot dezelfde conclusie kunnen komen door simpelweg te kijken naar het verloop van de oorlog in Oekraïne. Nog niet zo lang geleden was de wijdverspreide opvatting in het Westen dat Oekraïne niet alleen in staat zou zijn om zich met succes tegen Rusland te verdedigen, maar zelfs om het te verslaan – Oekraïne op eigen kracht, alleen met de hulp van enkele westerse wapenleveringen. Dat bleek verkeerd te zijn. Het verloop van de oorlog heeft laten zien dat Rusland net wel in staat is Oekraïne te verslaan. Maar de Russische troepen rukken slechts langzaam op en ten koste van zware verliezen.
Is er echt iemand die gelooft dat Rusland, dat zo langzaam oprukt tegen de Oekraïense strijdkrachten, de Europese NAVO-landen überhaupt zou kunnen verslaan, gezien het feit dat de Europese NAVO-landen veel meer soldaten kunnen inzetten dan Oekraïne, dat ze veel meer wapens hebben, waaronder ook wapens – zoals langeafstandsraketten – die, zoals sommigen beweren, het tij van de oorlog tegen Rusland kunnen keren? Er klopt iets niet.
Als het waar is dat de Europese NAVO-landen militair sterker zijn dan Rusland en in staat zouden moeten zijn om een eventuele Russische aanval op eender welk moment af te slaan – dan is het redelijk om aan te nemen dat dit precies het juiste moment is om geen nieuwe wapenwedloop te beginnen, maar integendeel onderhandelingen aan te vatten over ontwapening. Daar is een eenvoudige reden voor. In het Westen wordt vaak het argument gebruikt dat Oekraïne, voordat er vredesbesprekingen worden gestart, in een sterke positie moet worden gebracht om zo betere voorwaarden te kunnen onderhandelen.
Welnu, als het raadzaam is om vanuit een sterke positie te onderhandelen, dan zouden de Europese NAVO-landen, die zich in die positie bevinden, onmiddellijk met Rusland moeten beginnen onderhandelen over ontwapening. Wanneer twee tegenstanders controleerbare afspraken maken over ontwapening, kan dat op betrouwbare wijze voorkomen dat ze oorlog gaan voeren. Bovendien vermindert ontwapening de militaire uitgaven en kan er meer geld worden besteed aan gezondheidszorg, huisvesting, hogere pensioenen, armoedebestrijding en veel andere zaken die er echt toe doen.
Wanneer twee tegenstanders controleerbare afspraken maken over ontwapening, kan dat op betrouwbare wijze voorkomen dat ze oorlog gaan voeren.
Als men vrede wil – ‘si vis pacem’ – dan is er nog een andere factor die belangrijk is. Het is pijnlijk dat we het tegenwoordig expliciet moeten vermelden, omdat het vanzelfsprekend zou moeten zijn, maar het is altijd mogelijk om de diplomatie in te zetten, wat in het conflict met Rusland veel te lang niet is gebeurd. Diplomatie is niet uitgevonden om partnerschappen te vieren, maar om problemen op te lossen, ook tussen vijanden.
Diplomatie inzetten voor de oorlog in Oekraïne betekent onder andere de oorzaken van de oorlog analyseren om een oplossing te kunnen vinden. Er kunnen meerdere redenen zijn geweest waarom Rusland Oekraïne heeft aangevallen. Een daarvan, misschien wel de belangrijkste, was dat Rusland zich bedreigd voelde door het feit dat Oekraïne lid wilde worden van de NAVO. Zelfs enkele prominente westerse experts, zoals John Mearsheimer, zijn het daarmee eens.
Het is niet ongewoon of onredelijk dat landen zich bedreigd voelen als een buurland zich aansluit bij een militaire alliantie of een bondgenootschap aangaat met een tegenstander. Toen de Sovjet-Unie in 1962 bijvoorbeeld van plan was om raketten in Cuba te plaatsen, voelden de Verenigde Staten zich bedreigd en eisten ze dat de Sovjet-Unie de raketten onmiddellijk zou terugtrekken. De spanningen liepen hoog op.
Zoals bekend besloot de Sovjet-Unie uiteindelijk wijselijk om haar raketten uit Cuba terug te trekken. Zo kwam er een vreedzame diplomatieke oplossing voor een gevaarlijke crisis die had kunnen uitmonden in de Derde Wereldoorlog. Zou het beter zijn geweest als de Sovjet-Unie had vastgehouden aan het recht van Cuba om vrij zijn partners en bondgenootschappen te kiezen en om toe te staan dat er wapens, zelfs raketten, op Cuba’s grondgebied worden gestationeerd naar eigen inzicht? Zeker niet.
Vergelijk dit met hoe de NAVO de crisis in Oekraïne heeft aangepakt. In september 2023 vertelde NAVO-secretaris-generaal Jens Stoltenberg aan leden van het Europees Parlement dat de Russische president Poetin in de herfst van 2021 ‘een ontwerpverdrag’ naar de trans-Atlantische militaire alliantie had gestuurd waarin hij aankondigde dat hij ‘wilde dat de NAVO zou tekenen, zou beloven dat er geen verdere NAVO-uitbreiding zou komen’. Dit was, vervolgde Stoltenberg, ‘een voorwaarde om Oekraïne niet binnen te vallen’. Stoltenberg concludeerde: ‘Natuurlijk hebben we niet getekend.’ De NAVO liet dus willens en wetens de kans op een diplomatieke oplossing voor de Oekraïne-crisis schieten, vergelijkbaar met de oplossing van de Cubaanse raketcrisis.
In de herfst van 2021 een compromis proberen te sluiten met Rusland over Oekraïne zou niet alleen een daad van wijze diplomatie zijn geweest. Het zou in overeenstemming zijn geweest met het Handvest voor Europese Veiligheid van de OVSE, dat in november 1999 door alle 55 deelnemende staten op de OVSE-top in Istanbul is aangenomen. Het Handvest stelt: ‘Elke deelnemende staat heeft een gelijk recht op veiligheid.’ Het bevestigt ‘het inherente recht van elke deelnemende staat om vrij zijn veiligheidsregelingen, met inbegrip van alliantieverdragen, te kiezen of te wijzigen naarmate deze zich ontwikkelen’.
Tegelijkertijd wordt geëist dat ‘elke deelnemende staat de rechten van alle andere staten in dit opzicht respecteert’: ‘Deze zullen hun veiligheid niet versterken ten koste van de veiligheid van andere staten.’ Je kunt dit vergelijken met Artikel IV van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger die in 1789 werd opgesteld door de Nationale Grondwetgevende Vergadering van Frankrijk: ‘De vrijheid bestaat daaruit, alles te kunnen doen wat een ander niet schaadt.’ De tweede helft van de zin is minstens zo belangrijk als de eerste helft.
‘Si vis pacem, para bellum’? Zeker niet. Als je vrede wilt, stop dan met het laten escaleren van conflicten. Streef naar ontwapening en neem vooral je toevlucht tot diplomatie om conflicten op te lossen. Kortom: ‘Si vis pacem, para pacem.’
Jörg Kronauer, Duits socioloog, auteur van Der Aufmarsch. Vorgeschichte zum Krieg. Russland, China und der Westen (2022) en journalist bij Junge Welt.