Wie vrede wil, moet vrede voorbereiden – deel I

'Si vis pacem, para bellum' – als je vrede wilt, bereid je dan voor op oorlog. Deze eeuwenoude spreuk galmt luid in de hoofdkwartieren van defensiekabinetten, leger en wapenindustrie. Maar is alle oorlogsretoriek van de defensiedrammers écht nodig? In aanloop naar de NAVO-top volgende maand onderzocht LAVA Media aan de hand van verschillende vredesexperts de alternatieven – deel 1 van een drieluik.
Duif op een dak (Matthias Zomer via Pexels)

Jacobin #3 komt eraan! Abonneer je voor €30 en ontvang hem deze zomer op papier

Tom Sauer:
Rusland in een Europese veiligheidsarchitectuur

Als je veiligheid wil, bereid je dan voor op vrede. Dat is veel logischer dan je voor te bereiden op oorlog. Door je voor te bereiden op oorlog, kom je met de verkeerde mindset aan de aftrap. De zogenaamde tegenstrever zal onmiddellijk aanvoelen dat je gedrag gebaseerd is op wantrouwen en zich dan ook voorbereiden op oorlog. Alleen al daardoor wordt het risico groter dat een incident of accident escaleert tot oorlog.

De Koude Oorlog is het beste voorbeeld van twee tot de tanden gewapende kampen met als resultaat een dure en irrationele wapenwedloop, inclusief 70.000 kernbommen waarvan een fractie volstaat om de wereld te vernietigen. Tijdens de Cubacrisis hebben we gewoon geluk gehad, aldus de toenmalige VS-minister van Defensie Robert McNamara.

Hoeveel keer kan de wereld nog door het oog van de naald kruipen? Het volstaat dat kernwapens één keer op grootschalige manier worden gebruikt opdat er niemand meer overblijft om nog Latijnse spreekwoorden boven te halen. In oktober 2022, toen Oekraïne Rusland tijdelijk terugdrong, schatte de Amerikaanse inlichtingendienst de kans op 50/50 dat Rusland een kernwapen zou inzetten tegen Oekraïne. Zo dicht hebben we zelfs in 1962 niet bij een kernoorlog gestaan.

Vandaag is de reactie van de Europese Unie (EU) op het vredesinitiatief van president Trump uitermate defensief. Opgejaagd door de Oost-Europese lidstaten reageert de EU verkrampt: de eigen defensie voluit verhogen; een militaire muur bouwen langs de grens met Rusland; zich voorbereiden op oorlog; nog steeds geen diplomatiek initiatief naar Rusland vanuit Brussel, al drie jaar lang.

Dit is net het omgekeerde van waarvoor de EU werd opgericht: voor vrede, door middel van samenwerking, ook op vlak van veiligheid. Veiligheid is immers gedeelde veiligheid. Zolang Rusland zich onveilig voelt, zal het zijn stekels blijven uitsteken, en zullen wij – en op de eerste plaats Oekraïne – de negatieve gevolgen met de regelmaat van de klok voelen.

De EU zou er dus voor moeten zorgen dat ook Rusland zich minimaal veilig voelt. Dat is mogelijk door rekening te houden met de legitieme nationale veiligheidsbelangen van het land. Concreet betekent dit dat zolang Rusland niet op gelijke voet wordt opgenomen in de Europese veiligheidsarchitectuur, het zal eisen dat Oekraïne een neutrale bufferstaat wordt.

Tijdens de Cubacrisis hebben we gewoon geluk gehad, aldus VS-minister van Defensie Robert McNamara. Hoeveel keer kan de wereld nog door het oog van de naald kruipen?

Herinner u dat het Westen tweemaal aan de poorten van Moskou heeft gestaan: eerst met Napoleon, later met Hitler. Oekraïne zal dus geen lidstaat kunnen worden van de NAVO, ondanks de westerse beloftes in 2008. Veel wijze mensen hebben zich toen trouwens tegen die beloftes verzet. Ook Merkel en Sarkozy. Maar de VS-president Bush Jr. heeft zijn belofte om Oekraïne lid te maken gewoon doorgeduwd — wat ook iets zegt over de besluitvormingsmethode binnen de NAVO. Met alle negatieve gevolgen van dien.

Een vredesakkoord tussen Oekraïne en Rusland kan de volgende elementen bevatten: Oekraïne blijft een soevereine staat (zij het wat kleiner); het kan een democratie worden; het komt in de westerse invloedssfeer te liggen; het kan op langere termijn mogelijk lid worden van de EU; het kan zich bewapenen (liefst beperkt door middel van regionale wapenbeheersingsakkoorden waarbij ook Rusland wordt betrokken); en het krijgt veiligheidsgaranties (minimaal in de zin van beloftes van steun van de EU in de vorm van humanitaire hulp, inlichtingen en militaire steun indien het land opnieuw zou worden aangevallen door Rusland).

Dat zijn allemaal zaken die Poetin liever niet ziet, maar die hij toch zal moeten slikken. In ruil wordt Oekraïne geen lidstaat van de NAVO en dus een neutrale bufferstaat, en blijven de geannexeerde gebieden de facto tot Rusland horen totdat er een definitieve regeling wordt uitgewerkt binnen 15-20 jaar. Verder zal Rusland hoogstwaarschijnlijk vragende partij zijn om een begin te maken van een hertekende Europese veiligheidsorde; zo niet moet de EU dit aankaarten.

Bestaande allianties – die per definitie gericht zijn tegen een externe vijand – moeten het bijltje er (letterlijk) bij neerleggen. Eén regionale collectieve veiligheidsorganisatie (inclusief Oekraïne en Rusland) zal moeten worden opgericht, ofwel in de vorm van een fundamenteel gewijzigde NAVO – een collectieve veiligheidsorganisatie in plaats van een collectieve defensieorganisatie – of in de vorm van een versterkte Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE).

Dergelijke collectieve veiligheidsorganisaties zijn niet gericht tegen een externe vijand, maar trachten de veiligheid tussen de lidstaten te verzekeren door afspraken te maken over oorlog en vrede, inclusief het elkaar helpen mocht een van de lidstaten de regels overtreden. Voorbeelden van dergelijke mechanismen die in het verleden gewerkt hebben zijn het Europees Concert in de 19e eeuw (1815-1870), de OVSE, de EU en op mondiaal vlak de VN.

Binnen deze regionale collectieve veiligheidsorganisatie kan de EU voor efficiëntiedoeleinden de Europese defensie-integratie voortzetten zonder te vervallen in het nastreven van een militair-industrieel-complex à la de VS (of de USSR ten tijde van de Koude Oorlog). Het defensiebudget moet daarbij zelfs niet verhoogd worden, aangezien de Europese NAVO-lidstaten vandaag (2025) jaarlijks al meer dan 500 miljard dollar uitgeven aan defensie — viermaal meer dan Rusland — en onze defensiecapaciteiten vandaag reeds groter zijn dan die van Rusland.

Tom Sauer is professor Internationale Politiek aan de Universiteit Antwerpen, actief lid van Pax Christi en auteur van De Strijd voor Vrede (Pelckmans, 2024, derde druk).

Christophe Wasinski:
Europese herbewapening, bedrijfsbelangen en sociale afbraak

In maart 2025 kondigde de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, de lancering aan van een grootscheeps herbewapeningsplan. Het programma, dat aanvankelijk ReArm Europe heette en later werd omgedoopt tot Readiness 2030, voorziet in de investering van 800 miljard euro over een periode van vijf jaar. Om dit doel te bereiken, stelt de Commissie voor de begrotingsregels van de Europese Unie (EU) te versoepelen om de lidstaten aan te moedigen zich in de schulden te steken.

Dit plan is niet het enige initiatief om de defensiecapaciteit van Europa te versterken. Alle EU-lidstaten hebben besloten om hun defensiebudgetten te verhogen. De meest spectaculaire verhoging komt van Duitsland, dat van plan is om de komende jaren honderden miljarden uit te geven aan zijn defensie. De voortdurende oorlog in Oekraïne en de recente aankondigingen van de regering-Trump om zich militair terug te trekken uit Europa worden regelmatig aangehaald om de militaire spilzucht van beleidsmakers te rechtvaardigen.

Volgens de politieke besluitvormers zouden de recente beslissingen in feite de fout van jarenlange militaire ‘onderinvestering’ herstellen. In hun verhaal wordt de Europese herbewapening gepresenteerd als een noodzaak om de Europese waarden te beschermen tegen bedreigingen van buitenaf. Dit narratief verhult echter een meer prozaïsche realiteit: de kaping van publieke middelen door grote bedrijven, soms met dramatische gevolgen.

De privatisering van veiligheid

Om de recente Europese beslissingen te begrijpen, moeten we ze in hun historische context plaatsen. In de jaren zeventig ontwikkelden de Europese wapenindustrie en haar lobbyisten een sociotechnisch defensienarratief. Dat verhaal is onder andere gebaseerd op het idee dat onderzoek en innovatie op het gebied van bewapening economisch voordelig zijn en noodzakelijk voor de Europese onafhankelijkheid.

Die voorstelling van zaken is echter niet realistisch. De wapenproductie levert maar een kleine bijdrage aan de totale groei. De kosten van militaire uitgaven voor de samenleving worden in dit narratief volledig verzwegen. Bovendien houdt het geen rekening met de klassieke risico’s van de militarisering van internationale betrekkingen door wapenproductie. Maar dit weinig correcte narratief heeft zich niettemin genesteld in de Europese instellingen, met name binnen het Europees Defensieagentschap (EDA).

Geleid door dit beeld probeert de EU een eengemaakte defensiemarkt te creëren. Rond 2013 beseften de verantwoordelijken echter dat het project was mislukt. De sector werd wel degelijk gerationaliseerd, met de vorming van grote groepen die gespecialiseerd zijn in wapenproductie. Maar het probleem voor de industrie is dat de vraag naar bewapening stagneert, omdat regeringen hun geld liever niet uitgeven aan het kopen van grote hoeveelheden wapens. Bovendien zijn de bedrijven nog steeds nauw verbonden met Europese overheden, wat liberalisering in de weg staat.

De kosten van militaire uitgaven voor de samenleving worden in dit narratief volledig verzwegen.

Daarop past de EU haar beleid aan. Vanaf 2015 zet ze initiatieven op – zoals het Europees Defensiefonds, de Voorbereidende actie inzake defensieonderzoek en de Permanente gestructureerde samenwerking – die bedoeld zijn om de ontwikkeling van wapens te financieren en de aankoop te vergemakkelijken. In 2019 richt de Commissie ook een Directoraat-Generaal Defensie-industrie en ruimtevaart op (DG DEFIS). Die DG vertegenwoordigt de belangen van de industrie en rechtvaardigt zijn beleid in de naam van ‘strategische autonomie.’

Door haar initiatieven en haar visie, die is beïnvloed door lobbyisten, draagt de EU bij aan de privatisering van de wereld1. Ze maakt bedrijven tot de meest geschikte spelers om te reageren op collectieve problemen, waaronder veiligheidskwesties. Sterker nog, ze voedt de overtuiging dat het industrieel bewapeningsbeleid op magische wijze zal leiden tot een gemeenschappelijk en samenhangend veiligheidsbeleid waar alle Europeanen van zullen profiteren.

De gevolgen voor het Mondiale Zuiden

Steun voor de wapenindustrie wordt daarom gepresenteerd als essentieel voor de ontwikkeling van een ‘strategische autonomie,’ die op haar beurt noodzakelijk is voor de bescherming van de Europese waarden. Dit discours gaat echter voorbij aan het feit dat de Europese industrie deels afhankelijk is van export buiten Europa, met name naar autoritaire staten die de Europese wapens soms gebruiken op een manier die vragen oproept.

Tijdens de Arabische Lente werden ‘onze’ pantservoertuigen door Egyptische troepen gebruikt om de bevolking te onderdrukken. Er werden onder andere Europese wapens geleverd aan Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten toen deze rechtstreeks betrokken waren bij de oorlog in Jemen. Er zijn ook Europese wapens verkocht aan Marokko, dat de Westelijke Sahara bezet. Turkije, een land dat betrokken is bij talloze conflicten, gebruikte het Airbus A400M transportvliegtuig (het resultaat van een gezamenlijk Europees project) om het wapenembargo in Libië te schenden.

Er worden ook Europese wapens geëxporteerd naar India en Pakistan terwijl deze twee staten met elkaar overhoopliggen. Frankrijk heeft pantservoertuigen geleverd aan Kameroen, waar de troepen buitensporig geweld gebruiken in de Engelssprekende gebieden. Frankrijk wordt ook beschuldigd van het leveren van uitrusting aan Indonesië op een moment dat Indonesische troepen betrokken waren bij repressieve acties in West-Papoea. Er zijn bewapende Brits-Italiaanse helikopters verkocht aan Nigeria, ondanks de erbarmelijke staat van dienst van de Nigeriaanse strijdkrachten op het gebied van mensenrechten. Bovendien verkopen Europese bedrijven militaire uitrusting aan Israël, werken ze samen met de Israëlische industrie en kopen ze wapens van Israël. Dit draagt bij aan de instandhouding van de Israëlische industrie die wapens levert aan het IDF in bezet Palestina.

Deze voorbeelden tonen aan dat de levensvatbaarheid van de Europese industrie deels afhangt van wapenexport naar landen die weinig respect hebben voor de waarden die de Europeanen voorstaan. Niets wijst erop dat deze situatie de komende jaren zal veranderen. Sommige EU-lidstaten zijn zelfs voorstander van een versoepeling van de exportregels (die vandaag al nauwelijks worden toegepast).

Sociale afbraak ten voordele van de wapenindustrie

De oorlog in Oekraïne en de terugkeer van Donald Trump in het Witte Huis zijn koren op de molen van degenen die de wapenindustrie verdedigen. Volgens hen is het dringend noodzakelijk om de militaire capaciteiten van Europa te versterken. In de praktijk geven de EU-lidstaten al veel geld uit aan hun defensie. In 2023 gaven ze volgens het Europees Defensieagentschap (EDA) 279 miljard euro uit aan hun strijdkrachten, een bedrag dat in 2024 nog is toegenomen.

Het Russische defensiebudget voor 2024 bedraagt ongeveer 130 miljard euro. Een blik op het jaarboek Military Balance (2024) van het International Institute for Strategic Studies laat ook zien dat de EU-lidstaten zo’n 4.000 tanks, 6.000 infanteriegevechtsvoertuigen, 11.500 artilleriestukken en meer dan 1.550 gevechtsvliegtuigen bezitten. Ter vergelijking: volgens dezelfde bron heeft Rusland ongeveer 1.800 tanks, 4.170 infanteriegevechtsvoertuigen, 5.570 artilleriestukken en 1.300 gevechtsvliegtuigen. In het licht van deze informatie, die aangeeft dat de Europeanen wel degelijk over grote capaciteiten beschikken, lijkt de retoriek van experts en beleidsmakers die oproepen tot massale herbewapening meer paranoia dan rigoureuze analyse.

Hogere defensiebudgetten zouden Europese wapenproducenten ten goede moeten komen. Maar ze zullen ook Amerikaanse fabrikanten ten goede komen. Laten we niet vergeten dat tussen 2019 en 2023 55 procent van de wapens die Europeanen kochten, afkomstig waren uit de Verenigde Staten. Tot slot zullen de verhogingen ook ten goede komen aan de banken die die bedrijven financieren en aan hun aandeelhouders. Volgens sommige beleidsmakers kunnen militaire uitgaven ook bijdragen aan het economisch herstel van Europa en als zodanig positieve neveneffecten hebben voor de samenleving – een theorie die zij ‘militair keynesianisme’ noemen.

In dit stadium is er echter geen garantie dat deze uitgaven, die met overheidsgeld moeten worden gefinancierd, het gewenste economisch effect zullen hebben. Het is daarentegen veel waarschijnlijker dat deze uitgaven uiteindelijk door de bevolking betaald zullen worden. Anders gezegd, het opspelen van een Russische dreiging dient om de overdracht van overheidsgeld naar privébedrijven te legitimeren en draagt bij aan de militarisering van internationale betrekkingen.

Christophe Wasinski is professor internationale betrekkingen aan de Université Libre de Bruxelles en onderzoeker verbonden aan GRIP (Groupe de recherche et d’information sur la paix et la sécurité)

Naomi Zoka:
Geen Europese nucleaire paraplu

De wereld staat op een keerpunt. De almacht van de Verenigde Staten als economische en diplomatieke grootmacht is niet langer vanzelfsprekend. Europa, nog altijd afhankelijk van de VS op het vlak van defensie en handel, begint in te zien dat de relatie niet meer stabiel is. In Europa is de consensus bij de politieke beleidsmakers algemeen: we hebben hogere militaire budgetten nodig, om ons te kunnen verdedigen in een onveiligere wereld.
Maar precies daar dreigt een fundamentele fout. Onder het mom van veiligheid, defensie en onafhankelijkheid schuift Europa op richting een discours dat nucleaire proliferatie niet langer uitsluit.

De haves tegen de have nots

Nog geen maand na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne dreigde Poetin al met kernwapens. Israël wordt momenteel beschuldigd van verschillende oorlogsmisdaden en de nucleaire dreiging spookt bij iedereen in het achterhoofd. Men krijgt meer en meer de indruk dat kernwapenstaten opereren op een ander speelveld, één waar ze zich niet houden aan de regels die voor andere staten wel gelden. Het Verdrag inzake het verbod op kernwapens (TPNW), geadopteerd door de Verenigde Naties in 2017, is relevanter dan ooit. Kernwapens zijn de enige wapens die de hele mensheid kunnen uitroeien. Niet-kernwapenstaten zien opnieuw hoe weinig concrete inspanningen er geleverd worden door de kernwapenstaten voor echte ontwapening, integendeel. Het geduld raakt op.

Het Non-proliferatieverdrag (officieel het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens) dateert al van 1968. Dit verdrag wilde niet alleen de verspreiding van kernwapens stoppen, maar had totale ontwapening als doel. In ruil voor ontwapening van de kernwapenstaten beloofden de niet-kernwapenstaten om zelf geen kernwapens te ontwikkelen. Ondertussen ligt het verdrag aan de bron van decennialange frustraties van niet-kernwapenstaten. Ontwapening wordt steeds maar uitgesteld, en nu zien we bovendien hoe kernwapens worden ingezet als chantagemiddel. Deze hypocriete dynamiek is niet langer houdbaar. Zuid-Afrika, Mexico, Indonesië, Oostenrijk en meer economische zwaargewichten hebben zich uitgesproken over dit dubbelspel door zich aan te sluiten bij het TPNW. Ze staan niet te wachten op een nieuwe wapenwedloop, net zomin trouwens als kernwapenstaten als India en China.

Europa en het nucleaire taboe

Meerdere Europese leiders pleiten nu voor een Europese nucleaire paraplu (los van de VS). De Franse president Macron spreekt over mogelijke uitbreiding van het Franse nucleaire arsenaal. De Duitse kanselier Friedrich Merz staat ook achter dit idee. Verder, in Polen, vraagt Donald Tusk publiek om kernwapens in zijn land te stationeren. Wat volgt is een steeds agressievere positionering van Europa. Door het idee van meer Europese kernwapens openlijk te steunen, wordt het een bedreiging voor de andere kernmachten enerzijds en een onbetrouwbare partner voor de ontwapeningsgezinde staten anderzijds. Dit schaadt het vertrouwen, ondermijnt diplomatieke kansen en creëert frictie die economische samenwerking belast. Dit is het klassieke veiligheidsdilemma. Dit concept uit de internationale betrekkingen beschrijft hoe een staat door zijn veiligheid te willen verhogen onbedoeld de veiligheid van andere staten bedreigt.

Het spanningsveld tussen de kernwapenstaten (of de staten onder de nucleaire paraplu) en de niet-kernwapenstaten is geen abstracte discussie maar een fundamenteel probleem dat de internationale relaties sterk onder druk zet. De primaire doelstelling van elke staat is zelfbehoud. En die wordt bedreigd door kernwapens. Daarom worden staten die nieuwe dreigingen creëren niet geapprecieerd. De uitbreiding van de nucleaire paraplu brengt geen vrede, maar enkel wantrouwen en meer kans op escalatie.

Het begrip ‘nucleair taboe’ weerspiegelt een diepgewortelde internationale consensus tegen het gebruik en de ontwikkeling van kernwapens. Dit is ook de reden dat zelfs kernwapenstaten publiekelijk vasthouden aan het principe van totale ontwapening. Ze begrijpen dat het bestaan van deze wapens ook een bedreiging voor henzelf is. Hoe luider Europa nucleaire ambities uitspreekt, hoe defensiever andere staten zich zullen opstellen.

Vrede tussen staten ontstaat door samenwerking, vertrouwen en wederzijdse afhankelijkheid. Dat is het tegendeel van ‘Si vis pacem, para bellum.’ Als Europa echt wil inzetten op strategische autonomie en mondiale invloed, dan moet het kiezen voor diplomatie boven dreiging, en voor partnerschap boven polarisatie. Het versterken van banden met staten die pleiten voor ontwapening is niet alleen moreel juist, het is ook geopolitiek verstandig. In een tijdperk waarin de contouren van de wereldorde herschreven worden, moet Europa zich positioneren als bruggenbouwer, niet als uitdager van het nucleaire evenwicht. Alleen zo kunnen we bouwen aan een vreedzame, veerkrachtige toekomst.

Het is tijd voor Europa om de banden te versterken met de nieuwe economische zwaargewichten in de wereld, zwaargewichten die proliferatie weigeren. Europa is zo in de ban van de nucleaire mythe dat het niet stilstaat bij de enorme implicaties van nucleaire proliferatie. Door zich in tijden van internationale spanningen vijandig te positioneren, sluiten we ons af van belangrijke toekomstige partners. Europa moet meer focussen op hoe het stabiel kan blijven in tijden van onzekerheid.

Naomi Zoka is bewegingswerker Veiligheid & Ontwapening bij Pax Christi. Ze zal deelnemen aan de 2de sessie van het voorbereidende comité voor de Review Conference van 2026 van de partijen bij het Verdrag inzake de non-proliferatie van kernwapens (NPT) in Genève.

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang jaarlijks twee nummers op papier

Jacobin Nederland Draait volledig op Vrijwilligers