“Het is erg jammer dat de leden van BIJ1 zich verliezen in de strijd. Wil de partij werkelijk emancipatoire politiek bedrijven dan moet ze de verschillen die binnen de partij leven politiek maken en ze niet enkel op sociaal en emotioneel vlak uitvechten.” schreef Frank Keizer. Het is een artikel met sympathie voor het streven van BIJ1, maar met een pittig commentaar waarom BIJ1 ten onder dreigt te gaan aan interne conflicten. Hij heeft meer gelijk gekregen dan hij misschien had gewild. Inmiddels heeft Sylvana Simons besloten de Tweede Kamer te verlaten, en het is zeer de vraag of BIJ1 deze nieuwe tegenslag als partij gaat overleven.
Keizer heeft het voordeel dat hij van enige afstand kan kijken naar wat hij denkt dat er aan de hand is. Ik heb het voordeel (en nadeel) dat ik er al zeven jaar lang tot mijn nek midden in zit en al het gewoel en gedoe van heel dichtbij mee kon maken. We hebben al vaker de media gehaald vanwege conflicten. Het is stof voor een stevige roman, of voor een nare Netflix serie. De vraag blijft of we kunnen begrijpen waarom BIJ1 zo rampzalig niet in staat lijkt om de boel bij elkaar te houden. Daar heb ik een paar ideeën over die ik graag wil delen. Natuurlijk kunnen we het afdoen met het cliché dat alle nieuwe partijen het moeilijk hebben, en dat overal in de politiek om de haverklap sprake is van crises, maar ik denk dat het leerzaam is om te bedenken wat BIJ1 anders maakte dan andere partijen. En één belangrijke factor is dat BIJ1 voornamelijk bestaat uit mensen afkomstig uit actiegroepen, en niet uit de partijpolitiek.
Even terug naar het eigenlijke doel van BIJ1, waar veel misverstanden over bestaan. Zoals dat het alleen zou gaan over racisme. Dit is, zo kort mogelijk samengevat, het doel van BIJ1: het gaat om radicale gelijkwaardigheid en economische rechtvaardigheid. De gelijkwaardigheid gaat vooral over de groepen die zich vanuit hun positie als gemarginaliseerden en achtergestelden in beweging zijn gekomen. Ik noem even alle mensen van kleur (die niet één groep vormen), alles wat gaat over gender, noem trans mensen, lhbtq, maar ook nog steeds de mensen die vallen onder het etiket ‘vrouwen’, plus sekswerkers, mensen met een beperking enzovoorts. Op het eerste gezicht is al te bedenken dat het niet eenvoudig is om dat stelletje ongeregeld in één denkraam te krijgen. Plus de tweede poot: die van de economische rechtvaardigheid die daar in de praktijk direct mee verbonden is. Noem het socialisme. Maar dan echt antikapitalistisch socialisme en niet dat waar verwaterde sociaaldemocraten voor staan. En dan speelt daar uiteraard ook de woonstrijd en de klimaatrechtvaardigheid doorheen, waarbinnen beide poten een rol spelen.
Theoretisch lukt het best om die beide poten in één visie te combineren, om de onderlinge verwevenheid te zien, zie onze door Gloria Wekker en Willem Schinkel en door de partij gefiatteerde grondbeginselen, onder de titel Alles is altijd al van ons. Niet geheel verrassend is de praktijk weerbarstiger dan de theorie. Er komen mensen de partij binnen die al gepokt en gemazeld zijn in de klassenstrijd en het marxisme, soms uit de SP, soms uit de Internationale Socialisten, die niet per se veel kijk hebben op intersectionaliteit, en er komen nog veel meer mensen de partij binnen uit grotere en kleinere actiegroepen rondom een gedeelde maatschappelijke positie, die dichterbij een inzicht in intersectionaliteit staan, maar niet per se de verbinding zien met de kapitalistische economie. De mensen die werkelijk doordrongen zijn van de verbinding tussen beide pijlers kan ik waarschijnlijk op mijn vingers natellen. Dus ja, Keizer benoemt één spanning binnen BIJ1, die tussen intersectionaliteit en radicaal antikapitalisme, die er wel degelijk was, tenslotte is die combinatie nu juist het kernpunt waarin BIJ1 zich onderscheidt van de meeste stromingen die zich links noemen en de meeste bewegingen daarbuiten. Maar ik zal beweren dat daar niet het grootste probleem lag
Dit is een feit: een nieuwe partij beginnen is moeilijk. Het is extra moeilijk wanneer je de actieve leden, die het werk moeten gaan doen, niet kunt putten uit een reservoir aan mensen die ervaring hebben in de politiek. Het is ons zeker gelukt om een goede representativiteit op te bouwen. Wat wil zeggen dat vrijwel alle besturen en kieslijsten voldoen aan de ongeschreven afspraak dat die moet bestaan uit een meerderheid aan niet-witte mensen, en een meerderheid aan vrouwen. En dat we blij waren met – bijvoorbeeld – trans mensen op zichtbare posities. Maar die representativiteit is geen garantie dat er eenheid ontstaat. En ook geen garantie dat de mensen op de plek waar ze op terecht komen voldoende weten wat ze daar moeten doen en hoe ze dat dan moeten doen.
Veel mensen komen de partij binnen met hoge verwachtingen. Eindelijk een plek waar ze thuis horen. Allemaal aangetrokken door datzelfde idee: andere partijen praten over ons. Wij niet. Wij zijn het zelf. De kern van dat denken heet intersectionaliteit. Maar dat word je niet aangereikt als een compleet bouwpakket met IKEA-achtige instructies over hoe je het ding in elkaar moet zetten – je moet er voor aan het werk, je gaat een proces aan, en je moet het dus niet alleen hebben over jezelf en je eigen achterban, maar ook over die van de anderen. Om niet alleen verschillen te respecteren, maar ook te zoeken naar het overkoepelende doel, van waaruit collectief handelen mogelijk is.
En nu wij!
Het is een proces dat fases kent. Als mogelijkheid om te begrijpen helpt een oud inzicht van socioloog Wim Wertheim, die in 1977 De lange mars der emancipatie schreef, die opnieuw is verwoord door zijn dochter, Anne-Ruth Wertheim. Wertheim verhaalt de verschillende fasen die emancipatiebewegingen kunnen doormaken. Vaak is het eerst: wij ook. Een groep die is achtergesteld komt naar voren en streeft naar gelijkwaardigheid. Ze willen een plaats aan de tafel. We zien dat in de huidige tijd terug in het streven naar ‘diversiteit’ – als er maar meer zwarte mensen bij de politie komen, en vrouwen met hoofddoeken, als er maar meer vrouwen in de politiek komen, dan komt het goed. Het is een manier van denken die tot teleurstellingen leidt, want een paar zwarte gezichten en meer vrouwen op de foto ziet er leuk en progressief uit, maar verandert vrijwel niets als de organisatie niet bereid is om ook werkelijk te luisteren naar wat die nieuwe gezichten te zeggen hebben en willen.
Een volgende fase is dus vaak een vorm van radicalisering. De achterstallige woede, aangewakkerd door nieuwe frustraties: we willen geen plaats aan de tafel, die hele tafel moet weg. Zie Black Lives Matter, zie Me Too. Die fase kunnen we en nu wij! noemen. In radicale termen komt dat vaak neer op eerst wij, of alleen maar wij. Het is in deze fase dat het vaak gebeurt dat er in bewegingen rangorden worden aangebracht. Wiens onderdrukking is erger? En wie heeft er dus meer recht van spreken? Wie is er zwart genoeg, wie is er queer genoeg? Je ziet de spanningen tussen fase één en fase twee ook in organisaties en partijen als het strijdpunt gaat over wat ze willen: hervormingen en dus aanpassing, of revolutie, nee, we doen niet mee op jullie voorwaarden.
Er is een mogelijke derde fase, zei Wertheim, en dat is het besef dat je met je eigen groep alleen het nooit zult redden, en dat je bondgenoten nodig hebt en coalities, om gezamenlijk te kunnen optreden. Wij samen. Die fase heeft alleen kans van slagen wanneer een groep intern sterk genoeg is, voldoende zelfvertrouwen heeft om samen te werken zonder angst de eigenheid te verliezen. Dit was nu juist de inzet van Sylvana Simons, en de eerste groep van BIJ1: wij respecteren alle verschillen, maar we moeten ze tegelijk ook overstijgen. De vraag is dus of de meeste mensen al in staat waren om die derde stap te maken.
De fases van Wertheim zet hij misschien te netjes op een rijtje, alsof alle emancipatiegroepen die in de juiste volgorde afwerken. Maar ik denk dat het herkenbaar is dat in vrijwel alle organisaties wrijvingen ontstaan omdat mensen zich qua ontwikkeling in verschillende fases bevinden. We zouden hier een uitgebreid verhaal kunnen houden over hoe vaak bewegingen intern splitsen, waarin dus die drie fasen binnen de organisatie door elkaar heen spelen, en ze niet alleen door confrontaties met de buitenwereld op de proef worden gesteld. Het resultaat is vaak dat er meer energie opgaat aan het uitvechten van onderlinge verschillen dan dat die energie wordt gericht op waar het een beweging uiteindelijk om te doen was: rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid daarbuiten, in de samenleving die transformatie nodig heeft.
Vertalen we dit naar BIJ1, dan is het mijn inschatting dat de meeste mensen die toestroomden in de fase zaten van ‘en nu wij’, en nog niet in de fase waarin je beseft dat je coalities moet sluiten en samen moet werken. Tel erbij op dat de meeste mensen niet uit de politiek komen, waarbij je leert compromissen te sluiten, maar uit buitenparlementaire actiegroepen, die meer zijn ingesteld op strijd en het stellen van eisen, en je begrijpt wat er kon gebeuren. De partij werd zelf het strijdtoneel waar wederzijds eisen werden gesteld en teleurstellingen uitmondden in verwijten. Bij de verontwaardiging dat zwarte mensen niet voldoende gehoord zouden worden, of juist de verontwaardiging dat je kennelijk niet mee zou tellen als je niet zwart genoeg was – werd vergeten dat het onze bedoeling was om precies die fragmentatie in de wereld daarbuiten aan te pakken. Wat we nodig hadden was een intensief bijscholingsprogramma om werkelijk intersectioneel te kunnen denken en handelen – daar zijn we keer op keer aan begonnen, maar bij elkaar genomen lang niet goed genoeg. Dit was een fout: mensen kwamen op posities terecht zonder dat ze een doortimmerde visie hadden. Wat ook te maken had met het feit dat we een te weinig geschoold kader hadden, geen tijd, en geen goede procedure om werkelijk te kijken of iemand geschikt was voor een raadszetel of een bestuursfunctie. Niet alleen wat betreft vaardigheden die daarvoor nodig zijn, maar ook ideologisch.
Verwonde strijders
Een tweede manier om te begrijpen wat er vaak fout ging, is iets wat ik gaandeweg steeds meer begon te zien. Vrijwel alle mensen die activist worden zijn getraumatiseerd, eens, of nog. En voor iemand hier tegen protesteert dat niet alle activisten gestoord zijn, met trauma bedoel ik niet alleen dramatische gebeurtenissen, maar ook de langzame slijtage die je oplooptvan racisme, seksisme, armoede. Een psychische beschadiging die je oploopt als je niet meetelt. In plaats van dat BIJ1 de plaats werd waar je oude trauma’s kon verwerken en overwinnen werd het de plek waar je steeds opnieuw deuken en blutsen op kon lopen die oude en vaak niet langer efficiënte overlevingstrategieën op konden roepen. Om dit doorwerken van trauma in het heden te begrijpen raad ik De mythe van normaal: over trauma, ziekte en heling in een toxische maatschappij van Gabor Maté aan.
De meeste mensen die activist worden doen dat vanuit een bewuste of onbewuste neiging om al het pijnlijke dat ze hebben meegemaakt te veranderen naar iets positiefs. Ik weet dat van mezelf. Het is helend om beroerde ervaringen om te zetten in een poging om ervoor te zorgen dat anderen niet meer hetzelfde hoeven mee te maken. Voorwaarde is wel, denk ik, dat je je pijnlijke verleden onder ogen ziet, dat je begrijpt hoe je gevormd bent door wat je tekort bent gekomen en er ook persoonlijk iets aan doet (ik was drie keer in therapie) – zodoende ben ik al zowat een halve eeuw van overtuiging dat je beide moet doen: je hebt je persoonlijke werk, al of niet met anderen samen, om je trauma’s om te zetten in een positief handelen en je eigen zwakke plekken te kennen. En aan de andere kant is ideologisering noodzakelijk, begrijpen dat wat je hebt meegemaakt niet alleen een individueel probleem is. Het collectieve bewustzijn, bijvoorbeeld, dat vrouwen die mishandeling en seksueel misbruik hebben meegemaakt nodig hebben: dat het ook aangepakt wordt als een maatschappelijk en politiek probleem. Alles alleen ideologisch zien maakt dat we blind zijn voor persoonlijke pijn, die van onszelf en die van anderen, wat destructief kan zijn voor de samenwerking. Alles alleen persoonlijk opvatten maakt dat we blijven hangen in onderlinge ruzies en niet tot collectieve actie komen. Om nog even terug te keren naar het citaat van Frank Keizer aan het begin van dit artikel: wil de partij werkelijk emancipatoire politiek bedrijven, dan moet ze de verschillen die binnen de partij leven zowel politiek maken als ze aanpakken op sociaal en emotioneel vlak.
Ik besef dat de scholing in de ideologie één ding is, noodzakelijk, maar te doen, maar de inzichten die nodig zijn om met je eigen trauma’s en die van anderen om te gaan nog veel moeilijker vallen binnen een linkse politieke organisatie die vooral verknocht is aan systeemanalyse. Het is niet makkelijk om daar een gemeenschappelijk thema van te maken, juist niet bij activisten die hun eigen kwetsuren het liefst zo snel mogelijk vergeten en zich verschuilen achter stoer doorwerken. We hebben het geprobeerd met een daarvoor geschoolde trainer, om tot de ontdekking te komen dat bij een deel van de mensen de weerstanden te groot waren. Die weigerden eenvoudig om mee te doen.
Hoe deze twee moeilijkheden gezamenlijk uitpakten is voor mij wel duidelijk geworden. Er was te weinig begeleiding voor nieuwe mensen aangezien we zowat allemaal nieuw waren. Mensen werden in een bestuur gekozen zonder dat er met ze werd besproken wat dat inhield. Bijvoorbeeld dat je niet de baas bent als je voorzitter bent van een bestuur, maar dat het je taak is ervoor te zorgen dat de dingen gebeuren en dat jouw mening er niet zoveel toe doet. Flink wat conflicten en teleurstellingen die ik heb waargenomen hadden ermee te maken dat mensen het gevoel hadden dat ze in het diepe werden gegooid zonder dat ze tijd hadden gehad om te leren zwemmen. En ook die ervaring kan oud zeer oproepen. Ook denk ik dat mensen moeten leren met macht om te gaan, juist als dat is wat ze in hun leven het meest gemist hebben. Ik heb het nogal eens mis zien gaan. Een vriend zegt het zo: ‘getraumatiseerde idealisten die in de buurt komen van macht kunnen levensgevaarlijk worden’. Deze mensen kunnen – als ze daarvoor de kans krijgen – van ‘zich vernederd voelen’ in een sprong aan een flinke mate van zelfoverschatting blijken te lijden.
De kracht van BIJ1 was, dat we niet, als zoveel andere politieke partijen, uit functionarissen bestonden, maar dat we uit het leven zelf kwamen. Mensen die uit ervaring wisten wat achterstelling en marginalisering in werkelijkheid betekent. Mensen die niet meer over zich laten praten, maar nu hun eigen stem lieten horen. Tegelijk, was juist die intense persoonlijke betrokkenheid vaak ook ons zwakke punt. Wat hadden we, als we opnieuw konden beginnen, beter kunnen doen? Waar haal je in het begin van een proces om van actiegroepen een politieke partij te maken het kader vandaan die dat in de vingers heeft?
Ik zeg het nog maar even: ik heb geen enkele spijt van de zeven jaar die ik in BIJ1 heb geïnvesteerd. Ik heb er ontzettend veel van geleerd. Ik sta nog steeds volledig achter het doel. Geen enkele andere partij kan vervangen wat Sylvana Simons in werking heeft gezet. Zo staat in het NRC dat Sylvana Simons een blijvende invloed heeft gehad op het politieke debat. De gevestigde partijen, zeker die links van het midden, hebben de thema’s van BIJ1 – structurele ongelijkheid, institutioneel racisme, genderidentiteit – inmiddels zelf op de agenda staan. ‘Misschien’ zegt politicoloog Liza Mügge, ‘staat er straks wel een nieuwe Sylvana Simons op. Space invaders kampen met de meeste weerstand en moeten de meeste barrières doorbreken (en kunnen ook niet altijd rekenen op effectieve steun uit de eigen achterban, voeg ik toe) maar ze effenen de weg wel voor anderen’.
Anja Meulenbelt is schrijver, feminist en lid van BIJ1.