In Nederland is de laatste tijd een hernieuwde belangstelling voor zwart feminisme ontstaan. Deze interesse gaat gepaard met een terugkeer van het feminisme en is inmiddels uitgegroeid tot een antiracistische beweging van de tweede golf. Deze unieke dynamiek biedt ruimte voor een herwaardering van de Zwarte, Migranten, Vluchtelingen (ZMV)-vrouwenbeweging.
ZMV-feministes in Nederland hebben een sleutelrol gespeeld in het doordenken van ras- en genderverhoudingen in de Nederlandse samenleving, maar dit lijkt pas sinds kort erkend te worden, mede dankzij de tweede golf van de antiracistische beweging die oog kreeg voor hun verworvenheden. Pas nu lijken bepaalde delen van de Nederlandse samenleving bereid om van deze vrouwen te leren. Een inspirerende sleutelfactor van de Nederlandse ZMV-beweging is dat zij vanaf het begin voor een intersectionele benadering heeft gekozen.
Met hun aanspraak op agency en burgerschap stonden ze op een kruispunt van sociale bewegingen, intersectionele posities, ervaringen in de diaspora en transnationale partnerschappen. In dit artikel gaat het er niet om hen tot die omstandigheden te reduceren, maar hun posities en inzichten serieus te nemen en hun ondervertegenwoordiging te problematiseren.
Politiek Zwart
De start van het mainstream tweedegolffeminisme in Nederland wordt meestal verbonden aan het essay ‘Het onbehagen bij de vrouw’ van Joke Smit uit 1967. De opkomst van het zwarte feminisme in Nederland volgde eind jaren zeventig en bereikte een hoogtepunt begin jaren tachtig. Vreemd genoeg wordt dit soms gezien als een late start, zowel in Nederland als internationaal, maar we moeten bedenken dat vrouwen uit postkoloniale gemeenschappen pas in de tweede helft van de twintigste eeuw naar Nederland kwamen. Vrouwen uit de Indo-Europese, Molukse, Papoea en Caribische (Surinaamse en Antilliaanse) gemeenschappen, die vanaf de jaren vijftig uit de (voormalige) Nederlandse koloniën waren gemigreerd, begonnen zich te organiseren en gebruikten daarbij vaak de term ‘Zwart’ als politiek begrip dat onderlinge connecties centraal stelde. De term Zwart verwees naar solidariteit tussen niet-witte vrouwen: het voeren van een gemeenschappelijke strijd, het delen van een koloniaal verleden en het slachtoffer zijn van racisme, en het bekritiseren van de dominantie van witte, heteroseksuele normen van de feministen in de mainstream. In de eerste decennia organiseerden postkoloniale vrouwen zich meestal lokaal of in kerkverband. In 1979 ontstonden de eerste nationale Molukse en Papoea vrouwenorganisaties.
Het eerste archief- en documentatiecentrum voor Zwarte vrouwen, Flamboyant genaamd, ging in 1985 van start aan de Singel 260 in Amsterdam. Helaas moest het al bij de opening worden beveiligd vanwege racistische bedreigingen.
Toen Julia da Lima (1957), een jonge Nederlands-Molukse feministe, in 1983 onaangekondigd het podium beklom tijdens de Winter Universiteit Vrouwenstudies in Nijmegen, begon ze haar inmiddels beroemd geworden toespraak met de woorden ‘Wij zwarte vrouwen.’ Het was interessant om te zien dat een Moluks-Nederlandse vrouw als Da Lima het woord Zwart gebruikte. Voor een nakomeling van de tweede generatie uit Nederlands-Indië was Zwart geen gebruikelijke term en ook het Nederlandse publiek sprak niet over Moluks-Nederlandse mensen als Zwart. Maar Da Lima maakte een bewuste, politieke keuze. Zij en de Moluks-Nederlandse Dita Vermeulen waren al betrokken bij feministische initiatieven, maar kregen genoeg van de dominantie van witte vrouwen in het Nederlandse mainstreamfeminisme. Binnen de academische wereld hadden vrouwen als Troetje Loewenthal, Tania Leon en Philomena Essed zich in de jaren zeventig al sterk gemaakt voor meer bewustwording van racisme, maar de weerstand tegen dat denken was nog te groot.
Da Lima’s strategische interventie in 1983 — een eenvrouwsactie met de schijn van een goed geplande collectieve inspanning — was de echte aftrap voor de Zwarte vrouwenbeweging. In verschillende delen van het land richtten Zwarte feministen de Zwarte Vrouwentelefoon, de Zwarte Vrouwenradio, nationale Zwarte Vrouwendagen (1983-1987) op, en er ontstonden queer Black-netwerken als Sister Outsider, Black Orchid en Strange Fruit. Het eerste archief- en documentatiecentrum voor Zwarte vrouwen, Flamboyant genaamd, ging in 1985 van start aan de Singel 260 in Amsterdam. Helaas moest Flamboyant al bij de opening worden beveiligd vanwege racistische bedreigingen. Desondanks werd de plek een echte hotspot voor zwarte vrouwen en vrouwen van kleur die er bijeen konden komen of informatie krijgen en waar thema’s als racisme, afhankelijkheid van de man, taalbarrières en problemen met verblijfsvergunningen niet alleen werden besproken, maar ook aangepakt.
Al in 1975 organiseerden Turks-Nederlandse vrouwen zich onder leiding van Maviye Karaman (1949) in de HTKB (Hollanda Türkiye Kadınlar Birliği). In 1982 werd de MVVN (Marokkaanse Vrouwen Vereniging Nederland) opgericht, de eerste in Nederland gevestigde Marokkaanse vrouwenvereniging, mede opgericht door Khadija Arib (1960), de latere voorzitter van de Tweede Kamer. Een andere voorzitster van de vereniging, Fenna Ulichki (1969), is nu een bekend gemeentepolitica in Amsterdam voor GroenLinks, wat laat zien dat de MVVN een springplank kon zijn voor politieke aspiraties.
Ook begonnen vrouwen met een politieke vluchtelingenachtergrond, uiteenlopend in afkomst, klasse en etniciteit, zich te organiseren in een van de eerste nationale organisaties, Zwaluw genaamd, die opgericht werd in 1995.
Van Zwart naar ZMV
Eind jaren tachtig evolueerde de Nederlandse Zwarte vrouwenbeweging van Zwart naar de Zwarte, Migranten- en Vluchtelingenvrouwenbeweging, kortweg ZMV, een inclusieve term die feministische vrouwen van zeer diverse diaspora-achtergronden bedachten om de uiteenlopende problemen van een heterogene groep vrouwen aan te pakken. Zij gaven daarmee ruimte aan de verschillen binnen de diverse groepen zwarte vrouwen en vrouwen van kleur, ieder met heel eigen culturen, geschiedenissen en identiteiten, van postkoloniale migranten, arbeidsmigranten tot politieke vluchtelingen.
De groep ZMV-vrouwen bestond uit verschillende generaties en had te maken met ongelijksoortige problemen waardoor zij zich verschillend uitten en organiseerden. Echter, één centraal thema werd gedeeld: de strijd tegen racisme en de koppeling met gender. Als zodanig was de term ZMV-feminisme een duidelijke intersectionele interventie, een uitdrukking van complexe zelfrepresentatie die voorafging aan het munten van de term intersectionaliteit in 1989 door de Amerikaanse hoogleraar rechtsgeleerdheid Kimberlé Crenshaw.
Zeg hun namen
Wie waren deze vrouwen die dit alles op de agenda zetten en daarmee deining veroorzaakten? Velen waren tegelijkertijd kunstenaar, activist, lobbyist en/of denker. Sommigen ontpopten zich tot politici, beleidsmakers of consultants. Slechts enkelen van hen kregen vaste posities binnen de academische wereld, zoals Philomena Essed, Gloria Wekker en Pamela Pattynama. Anderen bekritiseerden de academische wereld van buiten. Zo schreef Troetje Loewenthal in 1984 het baanbrekende stuk, ‘De witte toren van Vrouwenstudies‘, waarin zij zowel de witheid van de Nederlandse vrouwenbeweging als de systematische uitsluiting van zwarte vrouwen binnen Vrouwenstudies in Nederland bekritiseert.
Claudette van Trikt (1948) was al voordat het zwarte feminisme in Nederland prominent aanwezig was, een actief, zij het kortstondig lid van de feministische groepering Dolle Mina, opgericht in december 1969. Van Trikt, in de jaren veertig geboren op Aruba, kwam in 1966 naar Amsterdam om te studeren. Door haar huidskleur viel ze op aan de Universiteit van Amsterdam. Ze begon als een schuchtere studente en deed een bachelor in wiskunde en een master in niet-westerse sociologie.
Ze herinnert zich een docent die het vreemd vond dat ze wiskunde studeerde (‘alleen lelijke meisjes doen wiskunde, waarom geen kunstgeschiedenis?’), maar noemt ook de beroemde Nederlandse linkse intellectueel Anton Constandse (1899-1985) die haar uitnodigde om in de klas te komen spreken over haar activisme. Meteen vermengt ze het verhaal van Dolle Mina met de positie van Caribische vrouwen.
Van Trikt legt uit: ‘Ik werd gevraagd voor Dolle Mina omdat ik Het Tweede Geslacht op mijn boekenplank had staan, zo ben ik erbij betrokken geraakt. De meeste vrouwen waren studenten en ik was de enige vrouw van kleur in Dolle Mina.’
In 1980 werd Van Trikt zelf docent in Driebergen, aan de bekende hogeschool De Horst, een progressief, links centrum. Zij begon in de jaren tachtig met het doceren van ‘Black Sociology’ en gebruikte in de loop der jaren werk van Nawal El Sadaawi, Fatima Mermissih, Philomena Essed en Paulo Freire. Haar studenten waren etnisch gemengd en vonden haar cursus een openbaring.
‘Zwarte vrouwen hebben een eigen perspectief, voortkomend uit hun visie op emancipatie en feminisme. Dat perspectief kan niet los worden gezien van de strijd tegen racisme.’
Cisca Pattipilohy (1926) is 97 jaar oud maar nog steeds actief als activist. Ze ontvluchtte in 1968 het Soeharto-regime in Indonesië en kwam met haar vier kinderen en ouders als politiek vluchteling naar Nederland. Ze is geliefd en gerespecteerd in de verschillende gemeenschappen waarvan ze deel uitmaakt. Als informatiespecialist en bibliothecaresse maakte ze gebruik van haar expertise: ze deed baanbrekend werk in de documentatie van de ZMV-beweging, en was een van de medeoprichters van Flamboyant. Pattipilohy was al vroeg expliciet over het gebruik van Zwart als politieke term. ‘Met de opkomst van de Zwarte vrouwenbeweging was er een schreeuwende behoefte aan informatie’, legt Pattipilohy uit. ‘Zwarte vrouwen hebben een eigen perspectief, voortkomend uit hun visie op emancipatie en feminisme. Dat perspectief kan niet los worden gezien van de strijd tegen racisme.’
Ook Hellen Felter (1944) werkt vanuit een transnationaal perspectief. Toen Felter als negentienjarige vanuit Paramaribo naar Nederland kwam, stortte ze zich op een compleet nieuw leven. Van het kopen van winterkleren tot alleen reizen: alles moest ze leren door het te doen, en overal vond ze hulp van vreemden, zwart en wit. Het heeft haar manier van werken gevormd. In 1994 was zij medeoprichter van Tiye International, een organisatie die als doel heeft aandacht te vragen voor de feministische agenda in het internationale domein. Ze lobbyen bij VN-bijeenkomsten en internationale vrouwenfora en legde een zo groot mogelijk internationaal netwerk aan. Tot op heden is Tiye International de enige ZMV-vrouwenorganisatie met een raadgevende status bij de Verenigde Naties. Felter heeft altijd de deur opengehouden voor witte vrouwen en hun organisaties, omdat ze gelooft in strategische allianties, ‘maar je moet wel een kritische relatie met witte vrouwen onderhouden.’
Onzichtbare prestaties
Waarom zijn deze geschiedenissen onbekend gebleven of ondergesneeuwd? Daar zijn zowel interne als externe redenen voor. Intern is het eerste wat opvalt dat de ZMV-vrouwenbeweging niet de macht van het getal had. De groepen die zij oprichtten waren klein, en dat maakte dat zij strategisch en doelgericht moesten organiseren. Het ging hen om het aankaarten van problemen en aangaan van partnerschappen en niet om eigenbelang of zelfverheerlijking. Ten tweede zetten de vrouwen vaak netwerken en collectieven op, wat in die tijd gebruikelijk was binnen sociale bewegingen. Dit betekende dat de organisatiestructuren relatief plat waren (uitzonderingen daargelaten). Een sterk individueel leiderschap was niet een eigenschap die noodzakelijkerwijs werd nagestreefd of belangrijk gevonden. Personal branding, nu heel gewoon, was in die tijd not done binnen ZMV-kringen.
Veel Nederlanders herinneren zich de eerste ZMV-radiostem of de eerste zwarte nieuwslezer als een zeldzaam wapenfeit. Tot voor kort hadden de Nederlandse media geen sterke staat van dienst in het portretteren van ZMV-vrouwen als movers and shakers. Veel vrouwen binnen de beweging wantrouwden de media, en dat is niet verwonderlijk als we zien hoe de Nederlandse media over het algemeen omgingen met het werk van zwarte feministen. Anderen wisten gewoon niet hoe ze dit onbekende, machtige domein moesten betreden, temeer omdat hun ideeën, overtuigingen of verhalen maar zelden aan bod kwamen in de grote kranten en omroepen. Bovendien was het voor vrouwen van kleur met journalistieke ambities moeilijk om een carrière op te bouwen.
Witte vrouwen met macht, die poortwachters van het feminisme werden, lieten hun ZMV-zusters niet automatisch toe.
Een andere reden voor de relatieve onbekendheid van de ZMV-beweging is de ongemakkelijke relatie met verschillende sociale bewegingen, zoals met witte feministen. ZMV-feministen voelden een algemeen gebrek aan begrip. De problematiek rond racisme was voor witte vrouwen simpelweg minder belangrijk of werd zelfs als splijtzwam gezien. En witte vrouwen met macht, die poortwachters van het feminisme werden, lieten hun ZMV-zusters niet automatisch toe, omdat ze die vaak niet tot hun strijd rekenden.
Neem de beruchte uitspraak uit 2001 van Cisca Dresselhuys, hoofdredacteur van het feministische tijdschrift Opzij, tijdens een interview in de Volkskrant: ‘(…) redactrices met een hoofddoek komen er bij Opzij niet in.’ Toen haar in een interview met Trouw in 2015 werd gevraagd de huidige antiracistische beweging te vergelijken met de tweede feministische golf uit de jaren tachtig, behandelde Dresselhuys het onderwerp alsof alle vrouwen wit waren en de ZMV-vrouwenbeweging nooit had bestaan.
ZMV-feministen stonden ook in de voorhoede van de antiracistische beweging in de jaren tachtig, maar hebben daar binnen diezelfde beweging nauwelijks erkenning voor gekregen. Gendervraagstukken werden vaak van ondergeschikt belang geacht, vooral door mannen. Dit terwijl ZMV-feministen een vorm van burgerschap uitoefenden waarin zij activisme, kennisproductie en cultuurkritiek combineerden en zij zich uitspraken over racisme in een Nederlandse context.
Het betekende dat ZMV-vrouwen twee keer onzichtbaar werden gemaakt: in de mainstream feministische beweging omdat ze zich niet slechts op gender richtten, en binnen de antiracistische beweging omdat ze zich niet slechts op ras richtten. ZMV-vrouwen moesten delen van zichzelf en hun strijd verloochenen om in meer singuliere kaders te passen. Bovendien waren veel van de headliners van ZMV queervrouwen: Julia da Lima, Gloria Wekker, Pamela Pattynama, Astrid Roemer, Tania Leon, Anne Krul, om er een paar te noemen. Een fusie met de Nederlandse LGBTQ+-beweging, die altijd overwegend wit en vrij mannelijk is geweest, was ook niet gemakkelijk.
Het nieuwe millennium
Terwijl Nederlandse ZMV-vrouwen tot ver in de jaren negentig actief waren, nam de belangstelling voor de mainstream feministische beweging in die jaren af. Het dominante beeld was dat feminisme niet meer nodig was en feministen te veel klagen. Minister van Emancipatie Aart Jan de Geus bevestigde dit door de vrouwenemancipatie in 2003 voltooid te verklaren, met uitzondering van ‘allochtone vrouwen.’
Met het begin van het nieuwe millennium vond er een aardverschuiving plaats in de Nederlandse politiek. Rechts en islamofoob denken worden de norm en een nieuw discours, het Nieuw- Realisme, doet zijn intrede in de Nederlandse samenleving. Politici als Frits Bolkestein, Pim Fortuyn, Rita Verdonk, Ayaan Hirsi Ali en Geert Wilders delen de overtuiging dat de islamitische cultuur de grootste bedreiging vormt voor de Nederlandse samenleving. De moorden op Fortuyn (2002) en cineast Theo van Gogh (2004) en de aanslagen van 11 september voeden dit denken. Nederlandse feministische intellectuelen die dit discours deconstrueren, waren nauwelijks te bekennen in de media. ZMV-activisten en -intellectuelen bevonden zich in een extreme minderheidspositie. Hun boodschappen waren niet wat mensen wilden horen.
Huidige bewegingen
In oktober 2014 roept de jonge journaliste Nadia Ezzeroili uit: ‘Wat een verademing, het zwarte feminisme.’ In haar column in de Volkskrant beschrijft Ezzeroili de groei van een progressieve beweging, die strijdt tegen Zwarte Piet en racisme en voor gelijkwaardig burgerschap. Via diezelfde beweging ontdekt ze het Zwarte feminisme.
Ezzeroili verwoordt de gevoelens van een jonge generatie, voornamelijk uit de culturele elite van ZMV: journalisten, activisten, kunstenaars, aankomende academici, die een meer inclusieve en antiracistische Nederlandse samenleving willen en aanspraak maken op volwaardig burgerschap. Zij zeggen: wij zijn hier, wen er maar aan! Je kunt discussiëren over wie deel uitmaakt van een beweging en wie niet, maar feit is dat de anti-Zwarte Piet-beweging die in 2011 opkwam, zich ontwikkelde tot een tweede antiracistische golf, die verschillende domeinen aanpakt: de academische wereld, de media, erfgoedinstellingen en de openbare ruimte. Ik merkte deze verschuiving zelf toen ik rond 2013 uitnodigingen begon te ontvangen om lezingen te houden over Zwart en intersectioneel feminisme, wat al minstens twaalf jaar niet meer was gebeurd.
Inzichten uit de jaren tachtig vormen de basis voor kennisproductie en culturele en sociale kritiek, maar worden gelezen en geïnterpreteerd door een heel andere generatie, met andere vaardigheden en krachtige middelen als sociale media.
De huidige beweging gaat op zoek naar kennisproductie over critical race theory en intersectioneel denken. Dit leidt hen eerst naar Amerikaanse voorbeelden, maar uiteindelijk ook naar Nederlandse feministische intellectuelen, activisten en schrijvers.
De nieuwe generatie denkers en doeners die op racisme als Nederlands probleem wezen, dachten misschien aanvankelijk dat zij de eerste waren die dit probleem op de kaart zetten, om er vervolgens achter te komen dat de intersectionele feministen en activisten van ZMV hen voor waren gegaan. Het feit dat het ZMV-feminisme opnieuw wordt belicht, geeft blijk van een toenemende kennisproductie en betekenisgeving en toont een spiraalbeweging. Inzichten uit de jaren tachtig vormen de basis voor kennisproductie en culturele en sociale kritiek, maar worden gelezen en geïnterpreteerd door een heel andere generatie, met andere vaardigheden en krachtige middelen als sociale media. Dit geeft hoop. Ik voorzie niet alleen de productie van biografieën van Nederlandse ZMV-feministen, maar een transformatieve kennisproductie, geïnspireerd door en gebaseerd op hun werk.
Nancy Jouwe is cultuurhistoricus en werkt als freelancer na ruim 20 jaar dienstverband in de NGO-sector. Als activiste was ze betrokken bij lokale en transnationale kraak-, queer-, inheemse en vrouwenbewegingen. Ze is co-redacteur van acht boektitels over de Nederlandse slavernij- en koloniale geschiedenis. Momenteel werkt ze aan haar proefschrift als buitenpromovendus bij de Vrije Universiteit. Ze is fellow bij de HKU-school of Fine Arts (’22-’25), covoorzitter van Mama Cash en kroonlid van de Raad voor Cultuur.
Dit is een ingekorte versie van een Engelstalig artikel dat Nancy Jouwe in 2016 schreef voor het peer-reviewed vrouwengeschiedenisblad Historica.