‘Ik zal er alles aan doen om de boodschap van verzet te blijven verspreiden’

De vorig jaar door Israël verbannen mensenrechtenadvocaat Salah Hamouri was onlangs in Nederland. Jacobin sprak hem over zijn strijd voor de rechten van Palestijnen en woonde een aantal panelgesprekken bij. Over de Nakba, ‘memoricide’ en Israëls macht over het digitale domein.

Jacobin #2
komt uit.
Abonneer je voor €30 en we sturen hem op.

Op de avond van 21 april 1948 werd de stad Haifa, ooit een rustige, pittoreske havenstad onder het Britse Mandaat, het toneel van geweld en chaos. Met de Britten, die tot dan toe hadden gefungeerd als een soort buffer tussen de Palestijnse meerderheid en de Joodse minderheid, net uit het beeld verdwenen, lag de weg open voor het Israëlische leger. Naast de vele persoonlijke verhalen die in het ‘Nakba Archive’ te vinden zijn over deze periode, schetst de historicus Ilan Pappe een aangrijpend beeld van deze dag.

Het Israëlische leger, dat sinds 1947 gestaag was opgebouwd en gebieden had verworven die later de staat Israël zouden vormen, was tot dat moment terughoudend geweest in het direct aanvallen van Palestijnse woonwijken in Haifa. Maar vanaf december 1947 begon het leger met wat Pappe een ‘campagne van terrorisatie’ noemt, een escalatie van geweld die culmineerde in de beruchte gebeurtenissen van april 1948.

Op die fatale avond van 21 april, terwijl de echo’s van explosies door de straten van Haifa klonken, begon het Israëlische leger een ongekende aanval. Luidsprekers, verspreid over de stad, drongen er bij de inwoners op aan om te vluchten. Paniek greep om zich heen. De Palestijnen, in shock door de abrupte escalatie van geweld, lieten alles achter in hun haast om naar de haven te komen. Huizen waren verlaten met kleren nog aan de waslijnen, speelgoed op tafels, en eten op de kookplaten.

De volgende ochtend, op 22 april, waren de straten gevuld met mensen die hun toevlucht zochten in de haven. Het Arabische leiderschap drong er bij hen op aan zich te verzamelen op de marktplaats, waar beloofd werd dat inwoners veilig zouden zijn tot een georganiseerde evacuatie kon worden uitgevoerd. Ze waren in de veronderstelling dat ze tijd hadden voordat het Israëlische leger zou arriveren. 

De Israëlische brigadeofficieren, die op de hoogte waren van de oproep tot verzameling op de marktplaats, bevalen de plaatsing van three inch-mortieren op de hellingen die uitkeken over de haven en de markt. Het doel was duidelijk: ervoor zorgen dat de Palestijnen inderdaad naar de marktplaats vluchtten. Daar, volgens Pappe, zouden ze een gemakkelijke prooi zijn voor de Israëlische scherpschutters.

Wat volgde was een gruwelijk tafereel van massa-executie, waarbij gezinnen vertrappeld werden in de strijd om de laatste boten, die uiteindelijk zonken onder het gewicht van de wanhopige menigte. Het was pas toen de echo’s van deze tragedie Londen bereikten, dat de Britse overheid begon te beseffen welke ramp zich had ontvouwd door haar passiviteit en het vacuüm van macht dat ze had achtergelaten in de nasleep van het vertrek. Al kan die eerdere naïviteit en passiviteit ook als bewust beleid gezien worden.

Wond in het Palestijnse geheugen

Op de lenteavond van 12 mei wordt in debathuis Arminius in Rotterdam de etnische zuivering van Palestijnen, waar deze daad deel van uitmaakte, besproken en herdacht tijdens het door vredesorganisatie PAX georganiseerde evenement over de Nakba. De Nakba is het Arabische woord voor ‘de catastrofe’. 75 jaar geleden, in de periode tussen 1947 en 1949, vond de Nakba plaats, die de oprichting van de staat Israël markeert en de daaropvolgende verdrijving en ontworteling van 750.000 Palestijnen uit hun huizen en land. Het is een cruciaal moment in de geschiedenis van het Palestijnse volk, dat tot op de dag van vandaag onderdeel uitmaakt van hun collectieve bewustzijn. De Nakba blijft een wond in het Palestijnse geheugen en heeft een blijvende invloed op het leven van Palestijnen, zowel in Palestina als in de diaspora. Israël ontkent de verantwoordelijkheid voor deze ontheemding van Palestijnen en wijst erop dat tussen 1948 en 1972 ongeveer 800.000 Joden werden verdreven of moesten vluchten uit Arabische landen als Marokko, Irak, Egypte, Tunesië en Jemen.

Salah Hamouri, de door Israël in december naar Frankrijk gedeporteerde mensenrechtenadvocaat die ik twee dagen eerder sprak, vertelt op het podium zich pijnlijk bewust te zijn van deze historische erfenis en gebruikt het als motivator in zijn strijd voor gerechtigheid en vrijheid voor het Palestijnse volk. Hij ziet de voortdurende bezetting, kolonisatie en repressie als een uitbreiding van de logica van de Nakba, die de Palestijnen in een constante staat van ontbering en ontkenning van hun fundamentele rechten houdt. Salahs verhaal illustreert de verstrekkende gevolgen van de Nakba, die generaties Palestijnen heeft getroffen en hun dagelijkse leven blijft beïnvloeden. 

Hamouri is een naam die bij velen bekend is, maar niet iedereen kent het volledige verhaal van deze Palestijnse mensenrechtenadvocaat. Geboren en getogen in Palestina, kwam Salah op 15-jarige leeftijd al in aanraking met de harde realiteit van zijn thuisland toen hij in zijn been werd geschoten. Dit markeerde het begin van een reeks arrestaties die plaatsvonden over een periode van inmiddels 22 jaar. De eerste significante confrontatie met het Israëlische rechtssysteem was toen hij op 16-jarige leeftijd werd gearresteerd en in 2004 in administratieve hechtenis werd geplaatst, een vorm van detentie zonder proces of aanklacht. De wet waarmee hij toen werd aangehouden is ooit onder het Britse Mandaat gecreëerd, waarbij de duur van het gevangenschap oneindig verlengd kan worden. Deze vorm van detentie is een controversieel onderdeel van het Israëlische rechtssysteem.

De autoriteiten vernieuwen detentiebevelen meestal om de zes maanden, maar in principe kan iemand dus eindeloos vastzitten.

De detentie wordt meestal gebruikt voor Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, maar ook Israëlische burgers kunnen er slachtoffer van zijn. De bevelen worden afgegeven door een militaire commandant en zijn gebaseerd op geheime informatie die niet beschikbaar is voor de gedetineerde of zijn advocaat.

De autoriteiten vernieuwen detentiebevelen meestal om de zes maanden, maar in principe kan iemand dus eindeloos vastzitten. Critici van de praktijk vinden dat deze in strijd is met internationale mensenrechtenwetgeving, waaronder het recht op een eerlijk proces. Israël stelt echter dat de detentievorm noodzakelijk is voor de nationale veiligheid en dat deze voldoet aan de vereisten van het internationaal recht, met name de Vierde Geneefse Conventie.

Salahs confrontaties met de Israëlische autoriteiten stopten niet met zijn eigen arrestaties. Ook zijn gezin werd niet gespaard. Toen zijn vrouw in 2016 zeven maanden zwanger was en uit Parijs terugkeerde, werd ze aan de grens drie dagen lang gearresteerd en teruggestuurd, opnieuw op basis van een geheim dossier. In december 2022 werd hij zelf onder hevig protest van de Franse autoriteiten door Israël naar Frankrijk uitgezet, wegens zijn ‘ontrouw’ aan Israël. Zijn Franse nationaliteit, en het feit dat hij enkel met een verblijfsvergunning in Jeruzalem leefde, maakte hem, net als vele andere Palestijnen die in Jeruzalem of in bezet gebied wonen met enkel een verblijfsvergunning, kwetsbaar voor deportatie. Onafhankelijke VN-onderzoekers noemden zijn uitzetting recent in een rapport ‘zonder twijfel een oorlogsmisdaad’.

Dat de avond in Arminius niet zonder slag of stoot tot stand kwam, toont nog maar eens aan dat we leven in een context waarin de erkenning van de Nakba en de voortdurende Palestijnse strijd, ook in Nederland, vervaagd of zelfs verzwegen wordt. Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) was het niet eens met Hamouri’s komst, en bracht hem in verband met terroristische organisaties. Het lijkt op de frequente tactiek vanuit Israël om Palestijnse stemmen te onderdrukken en te marginaliseren, door ze af te schilderen als (potentieel) gewelddadig, extremistisch en onbetrouwbaar. Het CIDI betwistte bijvoorbeeld op Twitter de neutraliteit van een Amnesty-rapport waarin geconcludeerd werd dat Israël apartheidspolitiek voert, omdat het mede geschreven was door een Palestijn. 

Weinig erkenning

Dat de relatie tussen Israël en Palestina een van de zwaarst bediscussieerde en meest politiek geladen onderwerpen is, zal niemand tegenspreken. Toch is het niet moeilijk een onevenwichtigheid te zien in de manier waarop de ‘conflicten’ en de geschiedenis van deze regio’s worden gepresenteerd. Terwijl de Holocaust en Srebrenica, terecht, worden erkend en herdacht als een van de meest gruwelijke vormen van genocide in de geschiedenis, is er weinig of geen officiële erkenning van de Nakba en de etnische zuivering van de Palestijnen die plaatsvond bij de oprichting van de staat Israël.

Een gast uit het publiek in de Arminiuskerk noemde bijvoorbeeld het gebrek aan onderwijs over de Nakba. Dit kan leiden tot wat Ilan Pappe beschrijft als ‘memoricide’ in zijn boek The Ethnic Cleansing of Palestine. Memoricide is de vernietiging van de herinnering aan een volk en zijn geschiedenis, wat beschouwd kan worden als een vorm van culturele genocide. ‘Wanneer gaan we eens echt het hele verhaal vertellen?’ vroeg de gast zich af. 

Waarom is het zo moeilijk voor de internationale gemeenschap en Israël zelf om deze etnische zuivering ook als zodanig te herkennen? Een mogelijke verklaring kan de angst zijn voor de implicaties van een dergelijke erkenning. Het zou betekenen dat de oprichting van de staat Israël, die vaak wordt gevierd als een triomf van Joodse zelfbeschikking na eeuwen van vervolging, ook een gewelddadige en onrechtvaardige verdrijving van de Palestijnen van hun land als kenmerk heeft. Dit is een waarheid die velen ongemakkelijk vinden om onder ogen te zien.

Een andere, diepere reden kan schuilen in de realiteit van de geopolitieke machtsdynamieken. Net zoals Zuid-Afrika tijdens de hoogtijdagen van het apartheidssysteem, leunt Israël sterk op de steun van machtige bondgenoten, zoals de Verenigde Staten. Zolang deze landen blijven instemmen met, of op z’n minst zwijgen over, de schendingen van de mensenrechten van de Palestijnen, blijft Israël vrij om zijn beleid voort te zetten zonder substantiële internationale repercussies. De steun van de VS aan Israël gaat echter verder dan alleen politieke retoriek. Deze omvat ook aanzienlijke financiële en militaire hulp, die cruciaal zijn voor de handhaving van de Israëlische controle over de bezette gebieden. 

Er zijn onmiskenbare parallellen te trekken tussen de houding van en situatie in Israël en Zuid-Afrika, bijvoorbeeld ten opzichte van internationale kritiek. In de laatste jaren van het apartheidsregime werd Zuid-Afrika steeds meer een paria op het wereldtoneel, maar het land bleef grotendeels onverschillig, mede dankzij de steun van de VS. Toen die steun uiteindelijk wegviel, ook door toenemende internationale druk, begon het apartheidsregime snel te wankelen. Het is mogelijk dat Israël zich in een vergelijkbare fase bevindt, aangezien de internationale kritiek toeneemt. Maar tot dusver blijft de Amerikaanse steun grotendeels ongewijzigd, waardoor een steeds rechtser wordend Israël weinig reden heeft om zijn beleid fundamenteel te wijzigen.

Politiek en religie

Een aanvullende factor die de erkenning van de Nakba door Israël bemoeilijkt, is de nauwe verstrengeling van politiek en religie in het land. Voor een groot aantal Israëli’s is de oprichting van de staat Israël niet slechts een historisch feit of een politieke gebeurtenis, maar het vertegenwoordigt ook een vervulling van een goddelijke belofte, een belofte die geworteld is in de diepste kern van hun religieuze overtuigingen en tradities. Deze belofte, vaak aangeduid als de ’terugkeer naar het beloofde land’, is een centraal thema in de Joodse religieuze teksten en vormt de basis van het zionistische gedachtegoed. Volgens deze overtuiging zijn de Joden, na eeuwen van ballingschap, eindelijk teruggekeerd naar het land dat hun door God is beloofd. De oprichting van de staat Israël in 1948 zien velen dan ook als een teken van goddelijke interventie, een triomfantelijke vervulling van een oude belofte.

Het erkennen van de Nakba zou impliceren dat de oprichting van de staat Israël, verre van een goddelijke vervulling van een belofte, ook een bron van onrecht en lijden was voor een groot aantal mensen.

Het erkennen van de Nakba, of de ‘catastrofe’, zoals de Palestijnen de gebeurtenissen rondom de oprichting van de staat Israël dus noemen, zou een directe uitdaging vormen voor deze diep ingebedde overtuiging. Het zou impliceren dat de oprichting van de staat Israël, verre van een goddelijke vervulling van een belofte, ook een bron van onrecht en lijden was voor een groot aantal mensen. Het zou het beeld van Israël ‘als enige democratie in de regio’ tenietdoen. 

Daarbij komt nog dat deze religieuze overtuiging zo nauw verweven is met de nationale identiteit van veel Israëli’s. Voor hen is het geloof onlosmakelijk verbonden met hun gevoel van eigenwaarde, hun plaats in de wereld en hun interpretatie van de geschiedenis. Het erkennen van de Nakba zou dan ook kunnen voelen als een ontkenning van hun eigen identiteit, een betwisting van hun diepste overtuigingen, waarbij ook, zoals journalist Derk Walters schrijft in zijn boek Israël zegt geen sorry meer, een gevoel van slachtofferschap een grote rol speelt. Velen zijn volgens Israëli’s tegen Israël, en buitenlandse journalisten en organisaties zijn extra verdacht en worden gevolgd. Als je kritisch bent, ben je anti-Israël, krijgen ze te horen. Walters kreeg maar al te vaak e-mails naar aanleiding van zijn stukken in NRC en zag zich later genoodzaakt uit Israël te vertrekken. 

Het is belangrijk voor de bovenstaande alinea’s om een onderscheid te maken tussen het ‘jodendom’ en het ‘zionisme’. Er zijn genoeg Joden die niet zionistisch zijn en dus tegen een exclusief Joodse staat. Daarnaast heeft Israël zich jarenlang ingezet om deze vervlechting te normaliseren. Op die manier kan kritiek op Israël automatisch gezien worden als antisemitisme.

Nederlandse houding

In Nederland, een van de landen die Israël erkent en ondersteunt, pleit de regering voor een tweestatenoplossing. Echter, zoals voormalig diplomaat in Ramallah Berber van der Woude stelt, schept de Nederlandse regering niet de voorwaarden voor zo’n oplossing. Sterker nog, stelt ze, ‘de Nederlandse regering ontkent dat de voorwaarden, die er misschien ooit een klein beetje waren, nu al lang niet meer zijn. De regering weigert in te grijpen als er zaken gebeuren die de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat (want de Israëlische staat is er al) ernstig bedreigen.’ Zoals: de bouw van telkens meer illegale nederzettingen op Palestijns land, het uiteendrijven van de Palestijnse bevolking met geweld of fysieke, administratieve en economische obstakels, of het feit dat de Palestijnse Autoriteit eigenlijk nauwelijks meer legitimiteit geniet onder de Palestijnse bevolking. 

Dit gebrek aan daadkrachtige actie illustreert de ‘complexiteit’ — of beter: hypocrisie — van de situatie. Hoewel Nederland en andere landen hun steun voor de Palestijnse zaak uitspreken, blijven ze Israël ondersteunen, waardoor ze medeplichtig zijn aan het voortdurende onrecht dat Palestijnen ervaren. Het is bovendien de vraag of een ‘tweestatenoplossing’, net zoals de concepten en termen rondom het ‘vredesproces’, niet een technocratische en niet in de realiteit van alledag gewortelde blik op de situatie is. Een tweestatenoplossing erkent namelijk voor vele Palestijnen niet hun in internationaal recht vastgelegde ‘recht om terug te keren’ naar het gebied waar zij en hun nabestaanden ooit uit verdreven zijn. Die gebieden vallen dan onder Israël. Ook is er geen ruimte voor erkenning van de Nakba binnen deze oplossing. Het praten over een ‘vredesproces’ — of de wil daartoe vanuit Israël — en het benoemen van de ‘complexiteit’ van de situatie, is volgens velen enkel een vertragingstactiek van Israël, om ondertussen door te kunnen gaan met het bouwen van nieuwe nederzettingen op Palestijns grondgebied. 

Van der Woude’s verhaal laat zien hoe mensen binnen diplomatieke kringen worstelen met deze tegenstrijdigheden. Ze verliet de diplomatie niet alleen nadat ze had gezien wat er in Israël gaande was, maar vooral toen ze besefte dat Nederland niet geïnteresseerd was in uitvinden of het beleid op dat terrein überhaupt effectief, of misschien zelfs schadelijk was. Het was voor haar ‘niet complex, maar simpel’. Toen ze haar zorgen uitte in een interne mail, kreeg ze veel bijval van collega’s, hoewel dit voornamelijk privé bleef. Dit illustreert de discrepantie tussen persoonlijke overtuigingen en officiële beleidslijnen binnen diplomatieke kringen, die breder te zien is in de internationale gemeenschap. Wat zouden ambtenaren hebben gedacht toen EU-Commissievoorzitter Ursula von der Leyen recent het 75-jarige bestaan van Israël vierde met de lofuiting dat Israël de ‘woestijn tot bloei heeft gebracht’. Zonder de Nakba te noemen, zonder de vraag te stellen: wat bestond er in die woestijn voordat deze door Israël tot ‘bloei is gebracht’? Helemaal niets? Of gemeenschappen en door Palestijnen gebouwde steden?

Er is dus een complex web van factoren dat bijdraagt aan de onwelwillendheid van Israël en de internationale gemeenschap om de Nakba en de daaruit voortvloeiende etnische zuivering van de Palestijnen te erkennen. De angst voor de implicaties van zo’n erkenning, de geopolitieke machtsdynamieken en de religieuze overtuigingen in Israël zelf spelen hierbij een rol. Daarnaast is er een schrijnend gebrek aan politieke wil en moed bij Israël’s bondgenoten, waaronder Nederland, om daadwerkelijk actie te ondernemen en de voorwaarden te scheppen voor een rechtvaardige oplossing van het Israëlisch-Palestijnse ‘conflict’. Er moet daarbij, tot slot gezegd gezegd worden dat termen als ‘conflict’ of aantijgingen van ‘polarisatie’ ten opzichte van activisten of advocaten zoals Hamouri ook een vertekend beeld kunnen geven die machtsverschillen maskeren. Israël en Palestina zijn geen gelijke machten. De één bezet, de ander wordt bezet, waarbij surveillancetechnieken en andere vormen van controle en intimidatie van de lokale Palestijnse bevolking, advocaten en vredesorganisaties aan de orde van de dag zijn.

Spionage en digitale bezetting

Het is een zonovergoten dag in de hoofdstad wanneer jonge advocaten, strak in mantelpakken en casual in bodywarmers, de Rode Hoed betreden. Ze zijn hier bijeengekomen voor een panelgesprek, georganiseerd door Lawyers for Lawyers en de Amsterdam Bar Association. Het is de dag na de ontmoeting met Hamouri in Amsterdam, een dag voor de avond in Arminius, en nu maakt hij deel uit van een panel, samen met de Poolse advocaat en deken van de Warsaw Bar Association, Mikolaj Pietrzak, Muriel Rosing, een advocaat van Stibbe, en Julia Smakman van Lawyers for Lawyers. Het seminar draait om de kwetsbaarheden van ‘digital communities’ en de impact daarvan op het privilege tussen advocaat en cliënt. Na een kort welkomstwoord richt de moderator zich tot Hamouri met de vraag wat zijn verhaal is. Hamouri vertelt, maar het publiek lijkt niet echt te reageren. ‘Bent u het eens met de algemene kwestie, en de zojuist geschetste situatie waarin de vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt steeds meer onder druk staat?’ 

‘Onze cliënten mochten 60 dagen niet communiceren tijdens het verhoor. Al onze bezoeken als advocaten waren onder voorwaarden. Er was geen privacy.’

‘Ik denk dat het erger is,’ antwoordt Hamouri, zijn stem doordrenkt van ernst. Hij spreekt over de directe en indirecte maatregelen die zijn cliënten ondergingen. De Pegasus-kwestie komt aan bod, het spionageschandaal dat de wereld in zijn greep hield. Zijn woorden schetsen een beeld van constante surveillance, van een gebrek aan privacy, en van een omgeving waar rechtsstatelijkheid vervangen is door militaire rechtbanken. ‘Onze cliënten mochten 60 dagen niet communiceren tijdens het verhoor. Al onze bezoeken als advocaten waren onder voorwaarden. Er was geen privacy. Wanneer we de rechtbanken binnenkwamen, werden al onze spullen door de politie doorzocht. We wisten dat we 24 uur per dag onder toezicht stonden.’

‘En is de situatie stabiel of verslechtert deze?’ ‘Het wordt erger,’ bekent hij. ‘Er is geen respect voor de waarden van de mensenrechten. Politici denken alleen maar aan hun eigen belangen. Onze situatie in Palestina is bovendien een beetje anders, omdat we niet te maken hebben met de rechtsstaat, maar met militaire rechtbanken. Alle beslissingen worden genomen in naam van de veiligheid van de Israëlische staat. We worden beschouwd als ‘een gevaar’, en je kunt daar niet tegen ingaan. Mijn kantoor, computers en bestanden zijn meer dan twee keer in beslag genomen, allemaal in naam van de veiligheid.’

In de zaal daalt een ongemakkelijke stilte neer. Het gesprek gaat dieper in op zijn ervaringen met Pegasus, de beruchte Israëlische spyware die internationaal ophef veroorzaakte.

‘Mijn collega’s en ik merkten vreemde dingen op met onze telefoons,’ herinnert Hamouri zich. ‘Mijn camera die vanzelf opende. De telefoon ging naar apps en likete dingen zonder mijn toedoen. We ontdekten later dat onze telefoons besmet waren met Pegasus. Nadat ik hiermee te maken had gekregen, besloot ik geen smartphone meer te gebruiken. Ik werd vervolgens opgeroepen voor een verhoor en kreeg te horen dat ik een smartphone moest gebruiken of anders terug in detentie geplaatst zou worden.’

Het publiek lacht nerveus. Het lijkt alsof de mensen in de kamer zich realiseren dat dit geen sciencefiction is, maar een dystopische realiteit waarin de grenzen van privacy en vrijheid van meningsuiting voortdurend worden bedreigd. 

De advocate van Stibbe, een vooraanstaand advocatenkantoor, praat over hoe moeilijk het is om te bepalen wie de spyware heeft geïnstalleerd. Het is een wereldwijd probleem, dat 45 landen treft. De kwestie is er een van transparantie, of liever, het gebrek daaraan. ‘Welke stappen moeten we nemen als advocaten en ngo’s? Hamouri stelt voor om terug te keren naar de oude manieren waarop advocaten hun werk beschermden. Een golf van gelach gaat door de menigte. ‘Alles op papier?’ klinkt het sceptisch. ‘Gewoon maatregelen om ons werk te verdedigen. Een blok van ngo’s en organisaties creëren om de druk op de advocaten te stoppen,’ stelt Hamouri voor. Het idee lijkt zowel nostalgisch als radicaal in deze tijd van digitale afhankelijkheid. Toch is het een reële vraag om te stellen, die bovendien ingrijpt op de vraag hoe vormen van verzet en bewustwording over de Nakba en andere vormen van schending van mensenrechten in de moderne tijd vormgegeven kunnen worden. De bezetting gebeurt nu namelijk ook digitaal. Via controle en beïnvloeding van de publieke opinie. 

De vergaande militarisering met bijvoorbeeld checkpoints en het massale surveillance-apparaat dat Israël hanteert in bezet Palestijns gebied, werpt namelijk ook een steeds grotere schaduw over het leven van de Palestijnen. De ongelijke machtsverhouding tussen de Israëlische staat en de Palestijnse bevolking wordt verder versterkt door de technologische voorsprong van Israël, waardoor het potentieel voor Palestijns verzet op een steeds subtielere en ongrijpbaardere manier wordt ingeperkt. De eerdergenoemde Ilan Pappe heeft dit aspect van de Israëlisch-Palestijnse kwestie ooit treffend omschreven als een ‘onzichtbare gevangenis’ — een controlerend en beperkend systeem dat zo alomtegenwoordig is dat het bijna onmogelijk is om er weerstand aan te bieden. In het licht van de onthullingen over Pegasus en de invasieve praktijken van het Israëlische leger, krijgen Pappe’s woorden een nieuwe en meer huiveringwekkende betekenis.

De macht van Israël strekt zich ook uit tot het digitale domein, waar de staat probeert een narratief te bouwen waarin Palestijnen of andersoortige tegenstanders en journalisten zoals Walters vooral als gevaarlijk en onbetrouwbaar worden afgeschilderd. De sociale media zijn het strijdtoneel geworden van een ongelijke informatieoorlog, waarbij Israël de bovenhand heeft, zowel in termen van technologische capaciteit als internationale steun. Ghassan Kanafani, de overleden Palestijnse schrijver en woordvoerder van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, schreef ooit over het belang van het vertellen van het Palestijnse verhaal als een vorm van verzet. In de huidige context is zijn boodschap relevanter dan ooit.

Derk Walters merkt in zijn eerdergenoemde boek ook op dat beelden van geweld tussen de twee partijen vaak door westerse politici en media worden geïnterpreteerd in het voordeel van Israël. Beelden van stenengooiende Palestijnse jongeren worden vaak contraproductief voor de Palestijnse zaak, terwijl het geweld van het Israëlische leger routinematig wordt genegeerd of goedgepraat. De Palestijnse strijd wordt hierdoor dubbel onzichtbaar: zowel door het repressieve surveillancesysteem van Israël als door het vertekende internationale discours.

Maar ondanks deze immense uitdagingen, vinden Palestijnen en Joden die tegen de bezetting zijn manieren om zich te verzetten en hun verhaal te vertellen. Of het nu gaat om de BDS-beweging — ‘boycot, desinvesteren en sancties’ —de vreedzame protesten langs de grens van Gaza, of de moedige journalistiek van Palestijnse verslaggevers. Ze blijven strijden voor hun rechten en voor erkenning van hun ervaringen. Ze doen dit ondanks de steeds hogere persoonlijke kosten, de continue dreiging van detentie of erger, en het gebrek aan internationale steun.

Hamouri’s opmerkingen werpen een scherp licht op de uitdagingen waarmee Palestijnse advocaten, activisten en burgers dagelijks te maken hebben. Het verhaal van Hamouri weerspiegelt een werkelijkheid van onderdrukking en onrechtvaardigheid, maar ook van veerkracht en vastberadenheid. In dit tijdperk van digitale afhankelijkheid en surveillance zijn de strijd en het verzet van de Palestijnen misschien minder zichtbaar, maar niet minder significant. 

Palestijnse poëzie

In een wereld waarin de Palestijnse stem en ervaring of die van andere groepen met minder macht vaak worden verstomd of onzichtbaar worden gemaakt, zwelt het poëtische geluid van dichters zoals Maureen Ghazal aan tot een zachte, maar onmiskenbare golf. Ook op de avond in Arminius. Ghazal, een Nederlands-Palestijnse dichter, gebruikt haar schrijven als een middel om licht te werpen op de complexe ervaringen van staatloosheid, ontheemding en onderdrukking. Haar werken zijn niet alleen geïnspireerd door een focus op het menselijke en invoelbare, maar ook de poëzie van de beroemde Palestijnse dichters Mahmoud Darwish en Najwan Darwish, en geven mede stem aan mensen zoals Salah Hamouri. 

Ghazals gedichten, zoals ‘Fobie’, behandelen het concept van ruimte — niet alleen fysieke ruimte, maar ook ruimte in gedachten, taal en sociale instituten. Ze legt uit dat het innemen van ruimte een basisrecht is en Palestijnen erkend willen worden. Dit resoneert met de ervaringen van Hamouri, die is gedeporteerd en niet vrijelijk zijn gedachten en overtuigingen kan uiten in zijn eigen land, maar toch door blijft gaan met het vertellen van zijn verhaal.

Door het vrouwenlichaam te vergelijken met het land — een plek waar olijfbomen ontworteld worden en bommen vallen – maakt Ghazal duidelijk hoe de bezetting het reproductieve systeem direct door fysiek geweld, en indirect door mentaal geweld, kan koloniseren en beschadigen.

Ghazal schrijft strijdvaardig op haar eigen, zachte manier. In haar gedichten gebruikt ze een universele taal, zodat haar werk voor eenieder invoelbaar wordt. Ze schrijft tegelijkertijd in specifiek Palestijnse beeldtaal. Ze spreekt over het gebruik van symbolen, zoals ontwortelde olijfbomen, om complexe ideeën over onderdrukking over te brengen zonder het gesprek te beladen. ‘Dit symbolische taalgebruik maakt mijn poëzie toegankelijker en stelt mij in staat om kwesties van ontheemding en leven in de diaspora op een universele manier te benaderen.’ 

Ze gaat nog een stap verder door de vrouwelijke ervaring van onderdrukking onder de loep te nemen. Ze benadrukt dat de lichamelijke en psychologische impact van de bezetting op vrouwen vaak wordt genegeerd. Door het vrouwenlichaam te vergelijken met het land — een plek waar olijfbomen ontworteld worden en bommen vallen – maakt Ghazal duidelijk hoe de bezetting het reproductieve systeem direct door fysiek geweld, en indirect door mentaal geweld, kan koloniseren en beschadigen. Het is mede de reden waarom trauma van generatie op generatie doorgegeven wordt, zeker in het geval van de Palestijnen.

Ghazals poëzie biedt een krachtig tegengeluid voor de hardheid van de politieke en sociale realiteit van de bezetting. Haar werk en die van vele andere kunstenaars, hoewel zacht, is doordrenkt van een diep menselijk mededogen. Toch kan ze het begrijpen wanneer sommige mensen een hardere taal gebruiken dan zij, uit frustratie en het gevoel niet gehoord te worden. Het is een complexe situatie en iedereen kiest op zijn eigen manier hoe ze hun stem inzetten voor gelijke rechten en vrijheden. ‘Maar poëzie heeft wel het unieke vermogen om emoties en ervaringen uit te drukken op een manier die iedereen kan begrijpen en waarderen’, vervolgt ze. ‘Door de Palestijnse ervaring vast te leggen in poëzie, kan er een stem gegeven worden aan degenen die vaak worden genegeerd of het zwijgen worden opgelegd.’ Het is een vorm van zacht verzet, een manier om de harde realiteiten van onderdrukking en onrecht te laten zien en tegelijkertijd troost en begrip te bieden.

Het leven en werk van Hamouri, de gedichten van Ghazal en andere dichters die over Palestina schrijven en hun onvermoeibare inzet voor de Palestijnse zaak, dwingen ons tot nadenken over de harde realiteit van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Het dwingt ons ook om onze eigen rol in deze situatie te heroverwegen, of dat nu is als toeschouwer, als betrokkene, of als iemand die bijdraagt aan de dialoog en het streven naar rechtvaardigheid.

Hun strijd, en ook die van vele Israeliërs die tegen de bezetting en apartheidspolitiek zijn, onderstreept het belang van voortdurende internationale aandacht voor en betrokkenheid bij de Palestijnse zaak. Hamouri’s verhaal en die van vele andere geven een menselijk gezicht aan een vaak onpersoonlijk conflict, en benadrukken de noodzaak van een vreedzame en rechtvaardige oplossing. 

Zo zijn Salahs dromen voor de toekomst geworteld in rechtvaardigheid en de rechten van het Palestijnse volk. Hij pleit voor respect voor de historische rechten van de Palestijnen, het recht op terugkeer, Jeruzalem als de hoofdstad van hun staat, de dekolonisatie van bezette nederzettingen en zelfbeschikking. Zijn grootste wens? ‘Om terug te keren naar mijn thuisland, vrij van bezetting en onderdrukking.’ 

Tegen het einde van ons gesprek, bij Cafe Bax in Amsterdam, vraag ik Hamouri tot slot wat hij denk dat zijn deportatie op de langere termijn betekent voor zoveel anderen Palestijnen in Jeruzalem met een andere nationaliteit. Hij denkt even na. ‘Het kan beide kanten op gaan,’ antwoordt hij. ‘Het kan een precedent zijn voor een grootschalige voortzetting van de logica van etnische zuivering in Jeruzalem. Bijvoorbeeld omdat de nieuwe wet van 2023 het Ministerie van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid geeft om bewoners uit te zetten, ook in de in 1948 bezette gebieden.’ Over enkele jaren, of maanden, kunnen we zien dat deze intrekking van verblijfsvergunningen met tientallen, honderden tegelijk gebeurt, stelt hij. In een van de verklaringen die de beslissing om Hamouri uit te zetten begeleiden, stelde Israël dit te doen om niet alleen hem het zwijgen op te leggen, maar een hele generatie Palestijnen die zijn strijd steunen. Hamouri is dus de test. ‘Maar het kan ook een moment zijn waarop het bewustzijn in de wereld groter wordt,’ benadrukt hij. ‘Daarom reis ik Europa door.’ Hij ziet zichzelf desondanks nog steeds gewoon als mensenrechtenadvocaat. ‘Ik ben een mensenrechtenadvocaat en -verdediger. Dat is mijn rol. Voor mij is Palestina een doel van het leven. Ik zal altijd vechten voor de rechten van mijn volk. Nu ik niet meer in het land ben, veranderen weliswaar de methoden.’ Maar de methoden van verzet zijn talrijk? ‘Ja,’ antwoordt hij. ‘Bijvoorbeeld om te herinneren. Ik zal er alles aan doen om de boodschap van verzet te blijven verspreiden.’  

Max van Steenhoven is masterstudent Journalistiek & Media.

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier