Schrijver Joshua Clover: ‘We zien nu meer oproer dan ooit’

Van studentenprotesten tot boerenblokkades: het oproer maakt een comeback als vorm van protest. Dat zegt de Amerikaanse auteur Joshua Clover, die er een boek over schreef. Maar wat als het vaker reactionaire krachten zijn die oproer stichten?
Dansende demonstranten tijdens de massale anti-regeringsprotesten in Santiago, Chili, 2019 (Wikimedia Commons)

Jacobin Nr.03 over Vrijheid is uit! Abonneer je voor €30 en ontvang hem op papier

Barricades in campussen en bezette universiteitsgebouwen: zo zagen de anti-oorlogsdemonstraties op universiteiten er vorig jaar uit, van de Verenigde Staten tot de Oudemanhuispoort en Roeterseiland in Amsterdam. De eisen van studenten waren duidelijk. Niet alleen wilden zij een staakt-het-vuren in Gaza, maar vooral verantwoording van de universiteiten over hun bijdrage aan het instandhouden van het apartheidsregime en de oorlogsmisdaden van de staat Israël.  

De protesten aan de universiteiten en andere grootschalige demonstraties die Nederland de afgelopen jaren heeft gezien, zoals bijvoorbeeld van de boeren en Extinction Rebellion, hebben iets gemeen. Die gemene deler is niet alleen ophef en veroordeling vanuit politici. Je zou beide protesten waarbij snelwegen of straten worden geblokkeerd, ook vormen van ‘riots’ — oproer of ‘verstoringen’ — kunnen noemen. 

Volgens Joshua Clover, schrijver en hoogleraar Engels en vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Californië-Davis, hebben de protesten gemeen dat zij een ‘circulatie’ proberen te doorbreken, van bijvoorbeeld kapitaal- en verkeersstromen. Andere voorbeelden van oproer zijn de Parijse Commune en het bezetten van leegstaande panden door de hedendaagse kraakbeweging.

Joshua Clover auteur van het boek Riot. Strike. Riot. The new era of uprisings (Wikimedia Commons)

Deze voorbeelden gaan ver terug en verschillen van schaal, maar één ding is altijd hetzelfde: de organisatievorm van zelfbestuur die een blokkade of verstoring van het vermeerderen van kapitaal mogelijk maakt. 

Production struggles

Volgens Clover is deze vorm van oproer zelfs omvangrijker dan ooit. Clover schreef in 2016 het boek Riot. Strike. Riot waarin hij een politieke economie van de riot uiteenzet en probeert te verklaren hoe en wanneer het oproer als vorm van protest opkomt. 

De manier waarop mensen hun onvrede uiten hangt sterk samen met waar naar winst gezocht wordt door kapitalisten, schrijft Clover. In de eerste industrialisatiegolven tot aan 1973 was dat vooral in de ‘productiesfeer’. Bijvoorbeeld in fabrieken. Dit leidde tot ‘production struggles’, zoals stakingen. Deze strijd werd gestreden door vakbonden en partijen die vaak georganiseerd waren rondom een sterke en locatiegebonden arbeidersidentiteit.


‘De werkomstandigheden van mensen zijn minder locatiegebonden en “vast” geworden. Dit schept een situatie waarin de meer spontane oproer op kan vlammen.’

We zien nu echter dat de staat en politie juist dichtbij zijn, maar de economie ver weg in de vorm van lange en abstracte productieketens. Kapitalisten zoeken hun winst steeds meer in ‘circulatie’: geldstromen gaan rond over de hele wereld, waardoor deze zich makkelijker kunnen vermeerderen.

De werkomstandigheden van mensen zijn minder locatiegebonden en ‘vast’ geworden. Dit schept een situatie waarin de meer spontane oproer op kan vlammen. Het is een vorm van ‘circulatory struggle’, denk aan blokkades, het bezetten van pleinen, Gele Hesjes. Als er minder makkelijk bij de plekken van productie gestreden kan worden, moeten ‘circulerende’ kapitaal- of vervoersstromen maar worden geblokkeerd of verstoord. 

Oftewel: daar waar oproer meer spontaan, ongeorganiseerd en gericht is op onmiddellijke verstoring, zijn stakingen gepland en streven ze naar onderhandelde verbetering in arbeidsomstandigheden. Oproer omvat bovendien een diverse groep mensen, terwijl stakingen specifieke groepen werknemers betreffen. 

Ook komt bij oproer vaker directe confrontatie en eigendomsschade kijken. Tot slot, richt oproer zich vaak op symbolen van bredere maatschappelijke kwesties — zoals huizen, universiteiten of overheidsgebouwen — terwijl stakingen zich richten op specifieke werkgevers of industrieën.

Alternatief voor staken

Via Zoom vertelt Clover aan zijn bureau meer over zijn boek. Hij spreekt met geestdrift wanneer hem gevraagd wordt te reflecteren op hoe zijn these zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Is de riot inderdaad terug? ‘Ja’, zegt hij. ‘We zien gewoon veel meer oproer, en op grotere schaal sinds de jaren zestig, dan we historisch ooit hebben gezien.’ 

De verklaring waar hij in het boek destijds mee kwam is dat de factor kapitaal en de grote vermogenden zich ‘geherstructureerd’ — heruitgevonden — hebben en voor hun overleving steeds meer afhankelijk zijn geworden van het verlagen van loon. ‘Kapitaal is meer en meer afhankelijk geworden van het efficiënt, goedkoop en sneller vervoeren van goederen dan ooit tevoren. En ik denk dat deze veranderingen zowel verklaren waarom mensen werken als waarom ze niet werken.’

Je stelt in je boek dat het ook draait om de manier waarop mensen werken.

Precies. Welk deel van de mensen werkt illegaal, flexibel, verdient een formeel of informeel loon, of helemaal niets? Dat is een belangrijk gegeven voor sociaal protest. Mensen die zich in bepaalde flexibele omstandigheden bevinden of buiten de arbeidsmarkt vallen, kunnen namelijk niet staken. Ze zullen vervolgens op andere manieren vechten. Deze gevechten noem ik circulation struggles. De bekendste daarvan is het oproer. Dat is de stelling van het boek en ik denk dat het nog steeds in wezen correct is, daar we de laatste jaren ook hier steeds meer van hebben gezien.

Wat ik een veel deprimerende constatering vind, is dat deze strategieën en tactieken redelijk neutraal zijn gebleken. Ze zijn niet inherent progressief of bevrijdend. Eén van de dingen die we hebben gezien, is dat ze meer en meer worden gebruikt door krachten die conservatief of reactionair zijn. Je krijgt in dit geval de reactionaire opstand in de vorm van de quasi-coup op 6 januari 2021 (de Capitoolbestorming, red.) of de vrijheidskonvooien tegen lockdownmaatregelen in Canada.

Kunnen we hierbij ook aan de boerenprotesten in Nederland denken? 

Absoluut. De boeren zijn verder ook een heel interessant historisch geval. We zien namelijk dat deze tactieken en strategieën over het politieke spectrum heen migreren omdat ze, hoewel ze oppositioneel zijn, geen inherente politiek hebben. Ze zijn niet per se links of rechts. Ze zijn ook steeds meer beschikbaar voor iedereen.

‘Een beetje rondhangen terwijl je mensen vertelt dat ze hun mond moeten houden zolang ze de verkeerde vijand bestrijden is niet realistisch.’

De boeren die wegen blokkeren zijn dus helemaal niet nieuw. Het is in feite een ongelooflijk oud fenomeen, dat teruggaat tot de broodrellen van de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw in Europa en het Verenigd Koninkrijk. Die gingen altijd gepaard met het blokkeren van de weg, en de eis dat men een bepaald graan niet uit de staat mocht vervoeren of verschepen, omdat men het zelf nodig had. Het blokkeren van de weg en daarmee het blokkeren van de circulatie en het commerciële verkeer van goederen is door de hele geschiedenis een basis van het oproer.

Veel commentatoren zeggen over de boeren en ander soort protesten dat ze de verkeerde vijand aanwijzen. De boeren zouden bijvoorbeeld naar de agro-industrie en grote banken moeten wijzen, omdat zij hun winstmarges afsnoepen en steeds grotere leningen met hen af hebben gesloten, met meer afhankelijkheid als gevolg. Heb je het idee dat een concrete vijand aanwijzen ook moeilijker is nu, zoals jij beschrijft, de staat dichtbij is en de economie ver weg en abstract? 

Je ziet inderdaad vaak een kritiek van mensen die zeggen: ‘oh nee, je hebt de vijand verkeerd geïdentificeerd’ waarna een vrij abstracte vijand zoals de banken wordt aangewezen. Dit heeft echter vaak een demobiliserend effect als gevolg. Want hoe pakken ze die dan aan? Ik houd gewoon vast aan het simpele gezegde dat ‘mensen vechten waar ze zijn.’ Als je op een werkplek werkt, vecht je daar. Maar als je je niet in een werkplek bevindt, of je bent een onteigende die geen huis heeft en op straat leeft en voortdurend lastig gevallen wordt door de politie, vecht je daar. 

Mensen vechten tegen hen die ze onmiddellijk confronteert als antagonist. Ik denk dat een beetje rondhangen terwijl je mensen vertelt dat ze hun mond moeten houden zolang ze de verkeerde vijand bestrijden, niet realistisch is. Het is bovendien triviaal als we echt willen voorkomen dat deze protesten nog reactionairder worden.

Ligt hierdoor niet het gevaar op de loer dat woede op de overheid of vermeende elites van verschillende groepen op giftige wijze samenkomt in de vorm van oproer, zonder positief idee van verandering? Is de staking dan niet ‘beter’? Die lijkt vaker een concrete eis te hebben. 

Dat kan inderdaad gebeuren. Juist omdat deze tactieken zoals besproken beschikbaar zijn voor veel mensen en bevolkingsgroepen met verschillende, complexe en concurrerende belangen. Zoals de Gele Hesjes in Frankrijk.

Ik denk echter niet dat tactieken van sociaal protest noodzakelijkerwijs positieve visies hoeven te hebben op een betere samenleving. Dat is echter wel waarom mensen gemiddeld meer van de staking houden: het draait meer om samenwerking. Het gaat om een ​​goed begrip van de inspanningen van mensen om ons leven dag na dag beter te maken. De staking lijkt dus een intern idee te hebben van een nieuwe manier om de samenleving te veranderen.

Maar dit kan ook worden overdreven. Dit heeft als risico dat de arbeider een identiteit op zich wordt. Klassenstrijd bestaat echter om klassen af ​​te schaffen, dus de identiteit van de arbeider wordt hierin niet bevestigd. Het kapitalisme mag dan wel duidelijk ten dode opgeschreven zijn en niemand zal weten wat er daarna zal komen, maar over de manier waarop het ten onder zal gaan moet nog gevochten worden. Er is verder geen garantie — ook niet bij de staking — dat een betere samenleving zal overleven, laat staan ​​hoeveel controle we daarover hebben.

In je boek beschrijf je de opkomst van nieuwe soorten politieke organisatie, zoals dus vormen van oproer. Klopt het dat traditionele politieke instituties zoals partijen, media en vakbonden niet goed in staat zijn te reageren op deze nieuwe vormen van protest? Sterker nog: dat ze deze vaak als inherent gewelddadig en ‘dierlijk’ afschilderen, met vaak ook een sterk raciale tint, zoals je schrijft? 

Ik zie waar je naar vraagt, en het is een subtiele vraag, namelijk ‘mochten instituties wel een adequate reactie formuleren, zou dat überhaupt nuttig zijn?’ Het is een vraag waar ik niet veel over heb nagedacht.

Ik weet eigenlijk ook niet zeker of de belangrijkste politieke vraag wel is hoe linkse of progressieve instellingen met succes vormen van oproer kunnen bedwingen of er vrede mee kunnen sluiten. Ik zie deze instituties namelijk meestal als zo geïnternaliseerd in het liberale kapitalisme dat ik denk dat ze niet veel bevrijdingspotentieel bieden. Het is denk ik beter dat oproer niet wordt geïnstitutionaliseerd.

Er zijn wel twee andere manieren om ze te benaderen: we kunnen beginnen te stoppen oproer te associëren of identificeren met geweld. Want natuurlijk is er geweld, zoals tijdens voetbalwedstrijden of andere dingen, maar om het niet als basis te zien om ze te definiëren, zou een slimme zet zijn.

‘Als mensen bereid zijn te erkennen dat onze definitie van geweld in de samenleving sterk verbonden is met eigendom, dan zouden we geweld fundamenteel anders kunnen definiëren.’

Mensen zijn daarnaast vergeten dat stakingen ook ongelooflijk gewelddadig waren en dat ze dat moesten zijn. Het zou gezond zijn om te erkennen dat zelfs de meest georganiseerde linkse politieke bewegingen in de geschiedenis gewelddadig zijn geweest en dat dit een inherent onderdeel is van politieke strijd.

Het gaat er dus om dat we het concept van geweld breder trekken? 

Precies. Het gaat er ook om of mensen kunnen identificeren wat geweld precies inhoudt en of eigendom daarbij een noodzakelijke of voldoende voorwaarde is. [geweld is hier gedefinieerd als schade aan voorwerpen, afhankelijk van eigendomsrechten, red.]. De Amerikaanse definitie van geweld kan in deze context namelijk vreemd uitpakken. Beschadiging of vernietiging van iets wordt vaak pas als geweld gezien wanneer het eigendom van een ander betreft.

Bijvoorbeeld: als ik een leegstaand flatgebouw bezit en besluit het te slopen om een park aan te leggen, wordt dat niet gezien als geweld. Als de Berlijnse Muur wordt neergehaald, is dat evenmin geweld. Maar als een gebouw dat eigendom is van de overheid of een bedrijf wordt opgeblazen, dan wordt het ineens wel als geweld beschouwd. De handeling zelf is in wezen hetzelfde, maar het verschil ligt in eigendomsrechten.

Als mensen bereid zijn te erkennen dat onze definitie van geweld in de samenleving sterk verbonden is met eigendom, dan zouden we geweld fundamenteel anders kunnen definiëren. Sterker nog, elke discussie over geweld die dit feit negeert, of zich niet verhoudt tot hoe eigendomsrecht onze definitie van geweld beïnvloedt, is volgens mij tijdverspilling.

Iedereen kent een relatie tot vormen van discipline, zoals je in je boek schrijft. Of dat nu discipline vanuit de politie of werkgever is. Ligt het besef van deze gedeelde relatie wellicht dan ook aan de basis van nieuwe vormen van solidariteit? 

Ja, ik denk dat dat klopt. Ik denk dat dat waarschijnlijk ook de verwezenlijking van de eenheid van de staat met het kapitaal inhoudt. Wat de ‘wereldwijde onderklassen’ verenigt – of hoe je ze ook wilt noemen – is precies hun relatie met staatsgeweld en hun ervaring van de voortdurende dreiging en aanwezigheid ervan als een organiserend principe van hun dagelijks leven. Dit komt terug op de vraag die je eerder stelde over de juiste vijand vinden.

Het is erg vervelend en dwaas om te zeggen dat mensen het kapitalisme moeten bestrijden, maar vervolgens dat hun vijand niet de staat kan zijn en dat ze hun mond moeten houden. Het belangrijke besef dat veel mensen namelijk hebben, is dat staat en kapitaal echt een absolute eenheid vormen en dat de staat er diep door wordt beperkt.

Niet alleen door een impliciete wens om het kapitaal te dienen, maar ook omdat de staat zijn geld momenteel krijgt van overschotten die door kapitaal worden gegenereerd. In die zin zijn ze dus verenigd. Als je staatsgeweld meemaakt, ervaar je het vanwege de relatie met kapitaal. En de mate waarin mensen dat weten of doen alsof ze dat weten, is een belangrijk gegeven bij het denken over een eventuele bevrijdingsstrijd.

Volgens jou is de commune — een leef- en/of woongemeenschap waar alles gezamenlijk wordt gedaan — niet alleen het einddoel van sociaal protest, maar ook de manier om mensen te bevrijden. Veel recensenten van jouw boek vonden dit verwarrend. Wat heeft dat precies met oproer te maken? En hoe bevrijdt het mensen uit het huidige kapitalistische systeem?

Ik heb de kritieken gelezen, en ik vind het niet zo verwarrend. Ik probeer gewoon te herhalen hoe ik de praktijk van de commune voor me zie. Bijvoorbeeld: op foto’s van de blokkade van de Standing Rockpijpleiding of andere langdurige blokkades, valt het altijd op dat er ook een kamp is opgezet.

Er waren gigantisch veel mensen gekomen en deze mensen hebben behoefte aan eten, slaap, en om voor elkaar te zorgen. Als je wil dat de blokkade voortduurt, heb je het kamp nodig. In feite zijn het dus geen verschillende dingen maar gewoon twee verschillende gezichten van hetzelfde fenomeen.

De blokkade is een circulatiestrijd. Het blokkeren van goederenverkeer en kapitaalstromen staat binnen deze strijd voorop en wordt voornamelijk geleid door mensen die op hun eigen manier buiten de sfeer van productie vallen. Ze zijn hierdoor minder tot niet in staat om arbeid te organiseren. 

Het kamp is een ander soort strijd, namelijk een reproductiestrijd. Het is het type strijd dat in veel gevallen over het hoofd wordt gezien, mede omdat deze vaak geslachtsgebonden is en verbonden met vrouwenwerk (voedsel, zorg, onderdak en seksuele reproductie). Het type strijd dat nodig is zodat het kamp in haar reproductie kan voorzien. Die dubbele strijd bestaat dus uit de eenheid van circulatiestrijd en reproductieve strijd. Het kamp is wat ik bedoel met de commune.

Niet de tijdelijke overwinning van de Parijse Commune waarbij een groep zo groot wordt dat men zich ook echt een commune kan noemen, maar deze kleine tijdelijke bijeenkomsten waarin mensen zich plotseling in een situatie bevinden waarin ze zonder onderdeel te zijn van het kapitalisme, sociale reproductie moeten verrichten. Het is aarzelend, het ontluikt, het is elke dag uitzoeken hoe het werkt. Dat is de commune, een sociale vorm waarin we kunnen overleven en bloeien. Oproer als vorm van circulatiestrijd is dat duidelijk niet. De toekomst waarin we bloeien kan niet bestaan uit mensen die op het spoor staan.

De commune en de praktijk van zorg die mensen hierbinnen beoefenen zijn in dit geval de zaden voor wat eventueel na dit systeem zal volgen, de zaden voor nieuwe alternatieven? 

Ja, en daar zullen meervoudige vormen van strijd voor nodig zijn. Van productie- tot circulatie tot reproductiestrijd. Enkel de rel is niet genoeg. Het is in ieder geval duidelijk dat we aan het begin van iets spannends staan. Daar waar mensen handelen en de confrontatie aangaan, worden namelijk nieuwe theorieën van het heden ontwikkeld. Zo is dat altijd gegaan. En ook nu zijn mensen aan het handelen.

Koen Bruning studeerde Philosophy, Politics and Economics en doet momenteel de master Journalistiek & Media aan de UvA. Hij schreef het boek Samen rijk (2021) en Op het spectrum (2024) en was coauteur van Er is wél een alternatief (2023).

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang jaarlijks twee nummers op papier

Jacobin Nederland Draait volledig op Vrijwilligers