Search
Close this search box.

Het kaalgeslagen landschap van Paul Celan

De Duitstalige Joodse dichter Paul Celan (pseudoniem van Paul Antschel, 1920-1970) was de enige overlever van zijn gezin. In zijn gedichten verwerkte hij zijn ervaringen met de shoah en het leven in ballingschap.
Paul Celan in 1938 (Wikimedia Commons)

Jacobin #1 over ‘Zorgen’ is uit.
Abonneer je voor €30 en we sturen hem op.

In December vorig jaar werd het verzameld werk van Paul Celan vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens heruitgegeven door Uitgeverij Athenaeum. Een mammoetproject. Van Celan wordt wel gezegd dat zijn surrealistische poëzie moeilijk en onvertaalbaar is. Het ging hem er niet om datgene wat niet te beschrijven viel – de shoah – zo mooi mogelijk, maar zo waarachtig mogelijk te beschrijven.

Mijn gedichten zijn niet hermetischer geworden, ook niet geometrischer; het zijn geen geheime tekens, het is taal; ze verwijderen zich niet nog verder van het leven van alledag, ze staan, ook in hun woordelijkheid, midden in het heden. Ik meen te mogen zeggen dat ik met dit boek een uiterste aan menselijke ervaring in de huidige wereld en de huidige tijd heb ingebracht, onverstomd en op weg naar meer.

Celan wilde zijn bekendste gedicht ‘Todesfuge’ [Doodsfuga] over de vernietigde mensen die alleen nog ‘in de lucht’ een graf konden vinden op een gegeven moment niet meer voordragen, omdat het te mooi en poëtisch was geworden. Volgens zijn vertaler Ton Naaijkens is het imposante gedicht ‘Engführung’ [Stretto] een waardige vervanger, omdat Celan hierin het ‘landschap’ van de Shoah laat samenvallen met dat van Hiroshima en Nagasaki, twee andere plaatsen waar menselijkheid en samenleving werden vernietigd. En we hoeven niet lang na te denken over de vraag waar er vandaag de dag op aarde zich dit soort landschappen aftekenen.

STRETTO

GELEID naar het
terrein
met het onloochenbare spoor:
gras, uiteengeschreven. De stenen, wit,
met de schaduw van de halmen:
lees niet meer – kijk!
Kijk niet meer – loop!
Loop, je uur
heeft geen naasten, je bent –
bent thuis. Een wiel, langzaam,
wentelt vanzelf, de spaken
klimmen,
klimmen op zwartgrijze grond, de nacht
hoeft geen sterren, nergens
vraagt men naar jou.

*
Nergens
vraagt men naar jou –

De plek waar ze lagen, ze heeft
een naam – ze heeft
er geen. Ze lagen er niet. Iets
lag tussen hen. Ze
doorzagen het niet

Zagen niet, nee,
praatten van
woorden. Er werd er geen
wakker, de
slaap
kwam over hen.

*

Kwam, kwam. Nergens
vraagt men –

Ik ben het, ik,
ik lag tussen jullie, ik was
open, was
hoorbaar, ik tikte jullie toe, jullie adem
gehoorzaamde, ik
ben het nog steeds, nu
jullie slapen.

*

Ben het nog steeds –

Jaren.
Jaren, jaren, een vinger
tast lager en nader, tast
in het rond:
naden, voelbaar, hier
splijt het wijd uiteen, hier
groeide het weer dicht – wie
dekte het toe?

*

Dekte het
toe- wie?

Kwam, kwam.
Er kwam een woord, het kwam,
kwam door de nacht,
wilde stralen, wilde stralen.

As.
As, as.
Nacht.
Nacht-en-nacht. – ja, ga
naar het oog en zijn tranen.

*

Naar het
oog ga,
en zijn tranen –

Orkanen.
Orkanen, altijd al,
stuivende partikels, al het andere –
jij
weet dat, we
lazen het in het boek – was
opinie.

Was, was
opinie. Hoe
grepen we elkaar
vast – vast met
deze
handen?

Er stond ook geschreven dat.
Waar? Wij
deden er het zwijgen toe,
gifgelest, groot,
een
groen
zwijgen, een kelkblad, er
hing een gedachte aan planten aan –
groen, ja,
hing, ja,
onder een infame
hemel.

Aan, ja,
aan planten.

Ja.
Orkanen, stuivende par-
tikels, er restte
tijd, er restte
het bij de steen te proberen – hij
was gastvrij, hij
viel niet in de rede. Wat
hadden wij het goed:

korrelig,
korrelig en vezelig. Stengelig,
dicht;
tros- en straalvormig; nier- en
plaatvormig en
klonterig; bros, ver-
takt –: hij, het
viel niet in de rede, het
sprak,
sprak graag tot droge ogen voor het ze sloot.

Sprak, sprak.
Was, was.
Wij
gaven niet op, stonden
er middenin, een
sponzig bouwwerk, en
het kwam.
Kwam op ons af, kwam
erdoor, lapte
onzichtbaar, lapte
de laatste membraan,
en
de wereld, een duizendkristal,
schoot, schoot voor de dag.

*
Schoot, schoot voor de dag.
Toen –

Nachten, ontmengd. Cirkels,
groen of blauw, rode
kwadraten: de
wereld zet haar binnenste in
in het spel met de nieuwe
uren. – Cirkels,
rood of zwart, lichte
kwadraten, geen
vluchtschaduw,
geen
meettafel, geen
rookziel stijgt en speelt mee.

*
Stijgt en
speelt mee –

In de uilenvlucht, bij de
versteende schurft,
bij
onze gevlogen handen, in de
jongste aardbreuk,
boven de
kogelvanger op
de bedolven muur:
zichtbaar, op-
nieuw: de
groeven, de

koren, destijds, de
psalmen. Ho, ho-
sanna.
Dus
staan er nog tempels. Licht een
ster
nog steeds op.
Niets,
niets is verloren.

Ho-
sanna.
In de uilenvlucht, hier,
de gesprekken, daggrauw,
van de grondwatersporen

*
(– – daggrauw,
van de
grondwatersporen –

Geleid
naar het terrein
met
het onloochenbare
spoor:

gras,
gras,
uiteengeschreven.)

Het Verzameld Werk van Paul Celan werd vertaald en toegelicht door Ton Naaijkens uitgegeven door Athenaeum.




Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier