De waterschappen spelen een belangrijke rol in de mythevorming over de Nederlandse democratie. Historicus Herman Pleij verwoordt die mythe uitdrukkelijk in zijn Erasmus en het Poldermodel: ‘De gebruikelijke hiërarchische verhoudingen krijgen geen vat op polder, klei en turf, en feodale structuren blijven in hoge mate achterwege. Dat plaatst de middeleeuwse ontginners en exploitanten al van meet af aan in een positie van gelijkheid en gedwongen samenwerking.’ De waterschappen zouden zo sinds de middeleeuwen de plek zijn waar de Hollandse overlegcultuur werd geïnstitutionaliseerd.
Het is een mooi beeld: klassenbelangen overstijgen om de gemeenschappelijke vijand – het water – te verdrijven, zodat Nederland ook echt een land is (en geen moeras). Alleen is het jammer dat er van dit beeld maar weinig klopt. Historische onderzoeken van onder andere Arjan Nobel en Judith Pollmann wijzen uit dat het samenwerkingsverband bij het droogzetten van de polder juist zeer hiërarchisch was, en in die zin niet heel anders dan elders. In plaats van dat klassenbelangen werden overstegen, was de standenmaatschappij – ambachtsheren boven ‘ingevelden’ – juist geformaliseerd in de waterschappen. ‘Polderen’ betekende vooral ruziën over de grenzen van de polders of over de rechten en plichten van de verschillende standen.
Maar ondanks de ferme tegenstellingen en botsende belangen binnen de Nederlandse polders bestaan de waterschappen al een kleine 800 jaar, en is hun primaire functie – watermanagement – door de eeuwen heen niet heel erg veranderd. Tegenwoordig lijkt dat vooral een technische aangelegenheid waar weinig politiek aan te pas komt, maar niets is minder waar: bij het watermanagement zijn grote, vaak tegenstrijdige belangen gemoeid. Zo heeft de hoogte van het grondwaterpeil grote invloed op de biodiversiteit, landbouwproductie en fundering van huizen. Boeren willen over het algemeen een lager grondwaterpeil, terwijl natuurorganisaties juist voor een hoger grondwaterpeil strijden.
Daar komt nog eens bij dat de waterschappen ook verantwoordelijk zijn voor de waterkwaliteit en zuiveringsinstallaties. Dat wordt een steeds grotere kostenpost, omdat water steeds meer vervuild raakt door industrieën (denk aan PFAS-lozing) en het gebruik van bestrijdingsmiddelen die nauwelijks af te breken zijn (bentazon, bijvoorbeeld). Nederland staat onderaan in Europa als het gaat om het aandeel schoon water (slechts 0,3 procent). Dat de waterschapsbelasting in de meeste waterschappen het afgelopen jaar met gemiddeld 7 procent is verhoogd, komt voor een deel door het steeds vuilere water dat waterschappen hebben te zuiveren. En het is uiteraard een politiek vraagstuk of die kosten worden afgewenteld op watergebruikers of op watervervuilers.
Democratie
Dat er grote belangen gemoeid zijn bij ons watermanagement betekent doorgaans ook dat de belanghebbenden hun invloed op het waterbeheer proberen te vergroten – en wat de waterschappen betreft, is dat opmerkelijk goed gelukt. Zo gold tot aan deze verkiezing dat er in de waterschappen zeven tot negen ‘geborgde zetels’ waren. Dat wil zeggen dat boven op de circa twintig democratisch gekozen zetels, boeren, bedrijven en sinds de jaren negentig ook natuurorganisaties direct recht hadden op één tot drie zetels.
Nu hoef je nog geen les maatschappijleer te hebben gehad om te begrijpen dat zoiets weinig te maken heeft met het democratische principe van one man, one vote. Maar het is wel iets wat je ‘typisch Nederlands’ kunt noemen: eens in de vier jaar worden verkiezingen georganiseerd en vertegenwoordigers gekozen. Dat haalt echter maar weinig uit, omdat boeren en bedrijven een bevoorrechte positie hebben, en wie die voorrechten ook maar iets wil beknotten, moet daar heel hard voor vechten.
Gelukkig wordt die strijd soms nog gevoerd. Zo namen Laura Bromet (GroenLinks) en Tjeerd de Groot (D66) het initiatief om de geborgde zetels voor boeren en bedrijven af te schaffen. Hoewel daar aanvankelijk een meerderheid voor leek te zijn, stuitte het voorstel op heel wat verzet, zowel uit verwachte als onverwachte hoek. CDA en VVD stemden tegen (je vraagt je zo langzamerhand af waar die D’s in hun naam voor staan). De ChristenUnie keerde zich op het laatste moment tegen het wetsvoorstel, waardoor uiteindelijk een compromis werd gesloten: alleen de geborgde zetels voor bedrijven zullen na de verkiezingen verdwijnen.
Wie de afgelopen campagne heeft gevolgd, heeft de kandidaten vaak vooral horen benadrukken dat ze zich inzetten voor ‘droge voeten’ en ‘schoon water.’ Daarbij wordt niet duidelijk welke belangen er in werkelijkheid tegen elkaar afgewogen worden. Tekenend was wat dat betreft de slogan van de Algemene Waterschapspartij (AWP) bij de waterschapsverkiezingen van 2019: ‘niet politiek, wel deskundig’. En dat terwijl de vraag of we nog meer natuur opofferen aan de belangen van een aantal boeren, en de vraag voor wiens rekening de toenemende waterzuiveringskosten komen, nu juist zéér politiek zijn. Nu lijkt het alsof waterschappen zich vooral bezighouden met of je mag sportvissen en hoe muskusratten moeten worden bestreden, terwijl het eigenlijk ook gaat over wie er op moeten draaien voor vervuiling en de kosten van klimaatverandering.
Polderfeodalisme
In het licht van de stroperige veranderingen en moeizame hervormingen zou het misschien zeer Jacobin-esk zijn om hier te bepleiten dat de waterschappen, als schijndemocratisch overblijfsel van het nooit geheel verdreven polderfeodalisme, maar beter afgeschaft kunnen worden. Daar kun je toch een aantal bedenkingen bij hebben: vergelijken we Nederlands waterbeheer met dat in het buitenland, dan zijn waterschappen eigenlijk een groot goed. In het buitenland willen autoriteiten nog weleens op waterbeheer bezuinigen om de begroting rond te krijgen; immers, als er een overstroming komt, wordt dat vaak toch beschouwd als een ‘natuurverschijnsel’. In Nederland kunnen waterschappen zelf belasting heffen (en verhogen), waardoor een gat in de begroting zich niet zo snel naar een gat in de dijk vertaalt.
En laten we wel wezen, het vergt ook weer niet zóveel hervormingen om de waterschappen minstens zo democratisch als de gemeenteraad te maken. Al vergt democratisering uiteindelijk natuurlijk meer dan enkel vrije verkiezingen. Het gaat er ook om dat een duidelijke en transparante politiek gevoerd wordt en aan een kritisch mediabestel wordt gewerkt zodat elke lobbyclub die een democratische façade voor private belangen schept door een partij op te richten, direct wordt doorprikt.
De komende maanden zullen nog wel even door blijven praten over de verkiezingswinst van de door de veevoerlobby opgezette Boer Burger ‘Beweging’ bij de Provinciale Statenverkiezing, maar gisteren werd ook bekend dat in de waterschappen de PvdA en WaterNatuurlijk (gelieerd aan GroenLinks, D66 en Volt) waarschijnlijk beide klinkende verkiezingszeges hebben geboekt. Daarmee staat de landbouwlobby nog niet buitenspel (ook BBB boekte forse winst in de waterschappen), maar wellicht lukt het de waterschapsbesturen om het nodige extra tegenwicht te bieden tegen de macht van het kiloknallerkapitaal.
In plaats van opheffing te bepleiten, wil ik daarom een andere vraag stellen: waarom hebben we eigenlijk alleen maar waterschappen? Waarom is het waterbeheer wél en het beheer van andere nutsvoorzieningen niet onderhevig aan enigszins democratische controle? De NOS sloeg de spijker op zijn kop toen ze zich in een promotiefilmpje retorisch afvroeg: ‘veilige dijken, genoeg water, schoon water, dat is allemaal belangrijk, maar waarom zijn daar verkiezingen voor nodig? We stemmen toch ook niet voor wie het ziekenhuis bestuurt? Of de GGD? Of de politie?’ Inderdaad, we hoeven maar te kijken naar het wanbeleid bij enkele ziekenhuizen, de bezuinigingen op de GGD, of de misstanden bij de politie om te begrijpen dat privatisering en aanbesteden van dit soort taken, of het gebrek aan inspraak, transparantie en democratie, aan de basis staan van de ontstane problematiek aldaar.
Dus vraag ik me af: waarom bestaan er geen democratische instituties zoals de waterschappen, die beslissen over onze energievoorziening, vuilverwerking, internet, databeheer, openbaar vervoer, financiële stabiliteit of infrastructuur? Zijn dat soort zaken niet minstens zo belangrijk, te belangrijk om over te laten aan private partijen? Die laatste voorzien immers alleen in het algemeen nut als daar winst op behaald kan worden.
Beslissingen over torenhoge energieprijzen, ongewenste gasboringen, het faciliteren van witwassen en belastingontwijking, het verdwijnen van bankautomaten of het schrappen van bushaltes worden nu gedicteerd door de wetten van vraag en aanbod: rendeert het niet, dan krijgt u het niet. Als het waterschap beslist om een dijk te verwaarlozen omdat het dijkonderhoud te duur is, dan kun je daar nog iets aan doen via het waterschap, maar als een bank beslist de bankautomaat te sluiten, sta je met lege handen.
Dat hoeft uiteraard niet zo te zijn, maar het vergt wel institutionele veranderingen waarbij niet alleen waterbeheer, maar ook andere voorzieningen onderhevig worden aan democratische controle in plaats van de wetten van de markt. Laten we de waterschappen niet alleen verder democratiseren, maar ook tot een ‘typisch Nederlands’ voorbeeld maken van hoe we onze maatschappij willen organiseren: niet op basis van economische prikkels maar op basis van democratische keuzes. Want wij blijven wel achter in die polder, ook als het kapitaal wegstroomt.
Jouke Huijzer is redacteur van Jacobin Nederland.