Brussel is dichterbij dan je denkt. In de officieuze hoofdstad van de Europese Unie wordt over talloze onderwerpen beleid gemaakt waar de bijna 450 miljoen inwoners bijna dagelijks mee te maken hebben. Van wonen en werken tot aan gezondheidszorg en welk eten op je bord komt: op de een of andere manier bepaalt de Brusselse bubbel hierover. Zo was de Europese Commissie ijverig om de sociale huursector in Nederland verder aan banden te leggen. In 2007 klaagde de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed (IVBN) bij Eurocommissaris Neelie Kroes over ‘marktverstorend beleid van woningcorporaties’: zij konden goedkoper land kopen van gemeentes dan particuliere vastgoedbedrijven. Oneerlijke staatssteun, oordeelde Commissie, want de vrije markt kan zo niet zijn werk doen.
Het is slechts een van de voorbeelden uit het rapport 30 Years of EU Single Market van lobbywaakhond Corporate Europe Observatory (CEO) van afbraak van de verzorgingsstaat. Keer op keer dwingt de Commissie lokale of nationale overheden om sociaal en ecologisch beleid in de ijskast te zetten, omdat ze een inbreuk zouden zijn op de marktregels. Daarmee komt het ware gezicht van de Europese Unie naar voren: de heilige koe van de vrije markt heeft voorrang op sociaal beleid, zoals goedkoper wonen of publieke gezondheidszorg.
Besluitvorming in de Europese wijk in Brussel is uitermate ondoorzichtig. Weinig media interesseren zich in de stroom directieven, beleidsnota’s en marktrichtlijnen waarover de Commissie en het Europees Parlement onderhandelen, en zeg nou eigenlijk zelf: wie loopt er wel warm voor Europese politiek nadat hij de vorige zin heeft gelezen? De grote winnaar van dit gebrek aan aandacht is het bedrijfsleven, dat over grote lobbybudgetten beschikt. Olivier Hoedeman is een van de oprichters van CEO in 1997 en brengt sindsdien de lobbymacht in Brussel in kaart. Hij schat dat er 35.000 lobbyisten rondlopen in Brussel, want precieze cijfers zijn er niet vanwege ‘onderontwikkelde transparantieverplichtingen’, laat hij in een interview met Jacobin weten. ‘Een grote meerderheid vertegenwoordigen belangen van het bedrijfsleven, en dan vooral de grote bedrijven.’
Een snelle blik op de website van Lobbyfacts – mede opgezet door CEO – laat zien hoeveel geld het bedrijfsleven inzet om politieke besluitvorming naar zijn hand te zetten. Techreuzen als Meta (Facebook), Microsoft, Apple, Google en Amazon besteden in 2023 respectievelijk 9, 7, 6,5, 6 en 4,5 miljoen euro aan beïnvloeding – onder de streep 33 miljoen euro. Een schijntje voor deze bedrijven, maar het zijn bedragen waar maatschappelijke organisaties zoals vakbonden, milieuorganisaties of Bits of Freedom onmogelijk tegenop kunnen.
En niet alleen individuele bedrijven lobbyen, legt Hoedeman uit. ‘Er zijn honderden lobbygroepen die specifieke sectoren vertegenwoordigen en die hebben allemaal een eigen kantoor. Bijvoorbeeld de chemische industrie. Die hebben denk ik het grootste lobbykantoor in Brussel, met zo’n 150 medewerkers. Maar ook de olie- en gasindustrie, de bankensector en de farmaceutische industrie hebben grote kantoren.’ Ook zijn er lobbybedrijven die zich laten inhuren, zeg maar hired guns, de huurlingen in de strijd om Brusselse besluitvorming. ‘Tijdens de coronajaren zag je dat de farmaceutische industrie heel snel veel lobbyconsultants inhuurde om de lobbykrant te vergroten. Die consultancybedrijven hebben hele nauwe banden met de Commissie en de medewerkers weten precies waar je moet zijn, bij wie en wanneer in het wetgevingsproces.’ En vaak worden denktanks over het hoofd gezien, maar volgens Hoedeman spelen zijn een belangrijke rol in de besluitvorming. ‘Ze klinken onschuldig, maar bijna alle denktanks worden gefinancierd door grote bedrijven, bijvoorbeeld het Centre for European Policy Studies en het European Policy Center. Veel van die denktanks verlenen diensten aan grote bedrijven.’
Hoe doen ze dat dan?
Stel je een bedrijf als Shell voor. Als zij steun willen voor bepaalde standpunten over klimaat- of energiebeleid gaat ze gebruikelijke dingen doen als lobbyen en publiceren. Maar wat vaak een veel effectievere manier is om het denken van mensen te beïnvloeden, is het organiseren van een publiek debat, workshop of studiedag. Dat doen die denktanks dan. Maar Shell heeft dan ook invloed op de inhoud van het debat, de sprekers, de vraagstelling, de framing. En zo’n evenement kan ook gecombineerd worden met de lancering van een nieuw rapport met het logo van de denktank erop, maar de inhoud wordt medebepaald door het bedrijf. Zo wordt gebruik gemaakt van de legitimiteit van de denktank.
Dit soort evenementen gebeuren op grote schaal in de Europese wijk in Brussel en trekken ook een interessant publiek: Europarlementariërs, fractiemedewerkers, commissieambtenaren, diplomaten en journalisten die niet op dezelfde manier open zouden staan voor een workshop die direct door een bedrijf zou worden georganiseerd. Het financieren van een debat of publicatie kost dan misschien 50.000 of 100.000 euro – dat klinkt als veel geld, maar voor een bedrijf als Google is dat heel weinig.
Hoedeman wijst erop dat de laatste jaren ook sociale bewegingen de weg naar Brussel meer afleggen, maar benadrukt dat de machtsongelijkheid nog steeds groot is.
‘Toen we met CEO begonnen waren vakbonden, consumentenbeschermings-organisaties en andere non-gouvernementele organisaties extreem ondervertegenwoordigd in Brussel. De grote bedrijven zagen al heel vroeg dat er kansen waren om Europees beleid te beïnvloeden of daar zelf richting aan te geven. Het verschil tussen de lobby van het bedrijfsleven en die van maatschappelijke organisaties is iets minder extreem dan dat het in die begintijd was, maar bestaat nog steeds. Gemiddeld is het verschil van menskracht één op drie of vier, maar bij sommige onderwerpen is het verschil veel groter. Zo was bij bankenwetgeving de menskracht één op tien, en qua geld zelfs één op dertig. Het bedrijfsleven heeft gewoon veel diepere zakken. De Europese wetgevingsprocessen zijn heel complex en duren lang. Dus als je met een begroting kan werken die dertig keer groter is dan die van je tegenstander, dan kun je in alle fases van wetgeving invloed uitoefenen.’
Ook de Europese Commissie speelt een grote rol in voortrekken van bedrijfsleven en grootkapitaal. Hoe kan het dat sociaal beleid vaak vanuit Brussel wordt geblokkeerd?
De Europese verdragen en het grootste deel van de Europese wetgeving die te maken heeft met de interne markt is in de jaren negentig besloten, de hoogtijdagen van het neoliberalisme. Er waren nauwelijks kritische kanttekeningen, ook niet in het Europees parlement. Een beetje uit de linkse fractie, een beetje van de Groenen, maar die kritische stemmen waren met te weinig en hadden niet genoeg maatschappelijke kracht om op dat moment iets te veranderen. Dat neoliberale denken is nog steeds dominant bij grote delen van de Europese Commissie. Die ambtenaren zien marktwerking als heilig en bestrijden lokale en nationale wetgeving als zij vinden dat die strijdig is met de interne markt.
Europese wetgeving wordt vaak op een neoliberale wijze geïnterpreteerd. Zo hebben bedrijven het recht om klachten in te dienen over die wetgeving en dat vinden ze bij de machtigste onderdelen van departementen van de Commissie bondgenoten die heel gretig aan de slag gaan om lokale en regionale wetgeving tegen te houden. Als je droomt van een Europese Unie waarin sociale en ecologische vooruitgang voorop staat, moet je die wetgeving natuurlijk allemaal herzien. Dat is een flinke klus en op dit moment politiek niet zo haalbaar.
Heeft stemmen voor het Europees parlement wel zin als de Commissie zo machtig is?
Je hebt verschillende politieke stromingen, waarvan sommige heel nauw gelieerd zijn met het bedrijfsleven en andere daar juist kritisch tegenover staan. Zo heb je de Europese Volkspartij (EVP) en een deel van de liberale fractie aan de ene kant en de linkse fractie en de groene fractie aan de andere kant. En dan natuurlijk de extreemrechtse fracties, die over het algemeen ook heel erg openstaan voor bedrijfslobbyisten. Het Europees parlement heeft meer macht dan vroeger. Als het parlement een progressieve meerderheid zou hebben en de wil om deze macht effectief te gebruiken, dan kunnen er dingen veranderen. Zo kan het parlement zich confronterender opstellen tegen de Commissie.
Er zijn natuurlijk nog steeds belangrijke weeffouten in het besluitvormingsproces. Het parlement kan geen nieuwe wetgeving voorstellen en moet dus wachten op voorstellen van de Commissie. Dat is een fors probleem in vergelijking met nationale parlementen. Maar als er een progressieve meerderheid zou zijn, dan kan die wel verandering afdwingen, door wetgeving van de Commissie af te wijzen en de Commissieleden veel strenger aan te pakken. Ook kan het parlement de begroting van de Europese Commissie tegenhouden. De machtsmiddelen zijn er, alleen worden die veel te weinig gebruikt.
Komt dat niet ook doordat de Commissie kan steunen op de christendemocratische EVP, de sociaaldemocraten en af en toe de liberale fractie?
Tot een aantal jaar gelden was er sprake van de Grand Coalition, waarin de sociaaldemocraten en de EVP vaak hetzelfde stemmen. De laatste jaren is dat veranderd, want de EVP stelt zich rechts-radicaler op dan vroeger. Zo stemde ze tegen veel voorstellen van de Europese Green Deal, en ook tegen andere vormen van sociale en ecologische wetgeving. Deze nieuwe, veel agressievere rechtse lijn is ingezet onder leiding van Manfred Weber van de Duitse CDU. De verkiezingen kunnen leiden tot een samenwerking tussen de EVP en extreemrechts en dat is natuurlijk extreem zorgwekkend.
We hebben allemaal het fiasco van 2015 nog voor ogen, waarbij de Europese Commissie, als onderdeel van de trojka, een desastreus bezuinigingsbeleid voor Griekenland oplegde, en in alle andere landen dezelfde recept presenteerde van snoeien in sociale uitgaven en meer privatiseringen. Is radicale verandering binnen deze Europese Unie mogelijk?
Serieuze obstakels zijn de wetgeving en verdagen die nog uit de jaren negentig en begin jaren 2000 stammen, die zouden wet voor wet moeten worden herzien. Maar ook het bezuinigingsbeleid dat tot zo veel ellende heeft geleid is tijdens de coronajaren tijdelijk gepauzeerd, maar dat bestaat nog steeds. De Europese Commissie heeft voorgesteld om dit bezuinigingsbeleid weer op te starten en het parlement heeft dit goedgekeurd. Dus er komt een nieuwe golf van bezuinigingen op ons af vanuit Brussel. En voor landen als Frankrijk, Duitsland en België zijn dat enorme bedragen. En als je weet dat er een kolossaal verband is tussen bezuinigingsbeleid en de groei van extreemrechts, dan is zo’n beleid gewoon suïcidaal. Het is om wanhopig van te worden, want met het opstarten van het bezuinigingsbeleid worden investeringen die nodig zijn voor de klimaattransitie onmogelijk.
En het is al helemaal rampzalig als je bedenkt dat er nu een sterke tegenbeweging is tegen de European Green Deal, omdat mensen denken dat het te duur is en dat gewone burgers de rekening moeten betalen. En dat is natuurlijk voor een deel ook zo, want de sociale component van de Europese Green Deal is extreem onderontwikkeld. Het is de realiteit dat het voor mensen met een lager inkomen zorgwekkend is wat de ecologische transitie gaat betekenen voor hun portemonnee. Maar dat is het resultaat van politieke keuzes. Daarbij komt dat de Green Deal nu vol zit met technische pseudo-oplossingen, zoals ondergrondsopslaan van CO².
Dat is het resultaat van lobby, maar ook Commissievoorzitter Ursula von der Leyen heeft een dubieuze rol gespeeld. Zij verdedigde nauwelijks haar eigen wetgeving toen die onder vuur kwam te liggen. Nu geeft zij prioriteit aan haar eigen herbenoeming en distantieert ze zich van de Green Deal of doet alsof het één groot succes is. Het geeft een blik op de toekomst, want als zij herbenoemd wordt zal haar volgende Commissie prioriteit geven aan de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven en het dereguleren van Europese regelgeving om de belangen van dat bedrijfsleven te dienen. Het is allemaal heel cynisch en opportunistisch.
Is er dan nog hoop?
Zolang progressieve bewegingen zich niet voldoende vastbijten in de Europese besluitvorming, blijft het een soort vacuüm voor het bedrijfsleven en zijn lobbyisten. Dat is de fundamentele uitdaging voor sociale bewegingen. Er zijn voldoende voorbeelden dat op specifieke momenten burgerbewegingen konden worden gemobiliseerd, alleen moet dat niet beperkt blijven tot specifieke momenten – het moet permanent aanwezig zijn. Niet alleen als er sprake is van extreem neoliberale wetgeving, maar ook bij de wat moeilijkere dossiers.
Daarbij komt dat ook de democratische tekorten in Brussel moeten worden aangepakt. De drempels voor burgers en bewegingen om zich met Europees beleid te engageren moeten worden verlaagd. Dat is een kwestie van de lange adem, maar het moet gebeuren.
Olivier Hoedeman is research and campaign coordinator van Corporate Europe Observatory.
Teun Dominicus is redacteur van Jacobin Nederland.