Bijna een eeuw lang wijdde Sonja Prins (1912-2009) zich aan de antifascistische (vrouwen)strijd. Als communiste belandde ze tijdens de Tweede Wereldoorlog in vrouwenkamp Ravensbrück, waaruit ze in april 1945 werd bevrijd.
Dit gedicht uit 1953 komt uit het gedeelte ‘Terugkeer’, uit deel twee van haar zesdelige verzameld werk (De Papieren Tijger, 2010-2018). Uit de gedichten die hierin zijn opgenomen, blijkt haar verwarring toen ze na de bevrijding van nazi-Duitsland in Nederland terugkwam. Ons land herbewapende zich en de wederopbouw was op anticommunistische leest geschoeid. Internationalisme en sociale revolutie werden in de kiem gesmoord, maar de geest ervan bewaarde Prins in haar gedichten.
Laten we vandaag daarom vooral gedenken dat het geluk van dit ‘kostbaarst garen’ van ‘zilvere draden’ nog lang niet iedereen deelachtig is.
WIJ KREGEN VRIJHEID
hoe kan men beter het geluk bewaren
in een kluwen van het kostbaarst garen
dan de zilveren draden op te winden
die verspreid zijn op de aarde?
wat jij en ik in verre landen vinden
zal jou en mij tezamen binden
zal jou en mij tezamen binden
in het staketsel van de nieuwe dagen.
wij kregen vrijheid, zullen wij vrede vinden?
Sonja Prins, 1953