‘Niet het bewustzijn van de mensen bepaalt hun zijn, maar omgekeerd, hun maatschappelijk zijn bepaalt het bewustzijn.’ Deze uitspraak doet Marx in 1859, als hij in het voorwoord van Zur Kritik der politischen Ökonomie zijn eigen denkbeelden probeert samen te vatten. Materiële omstandigheden, oftewel klassenposities, bepalen denkbeelden. Het is een verklarende uitspraak als we anno 2025 kijken naar de mensen die het maatschappelijk debat bepalen: de columnisten en publicisten, de denktanks en de panelleden, de podcasters en de talkshowtafels. Grotendeels leden van de middenklasse, als we kijken naar inkomen en opleiding. En ook mensen die afhankelijk zijn van werkgevers, uitgevers, opdrachtgevers en geldverstrekkers.
De wijze waarop wij denken en discussiëren over grote politieke of economische gebeurtenissen – Trump, handelsoorlog, geopolitiek – wordt stevig gekleurd door de middenklasse. Als deel van de werkende klasse heeft deze groep mensen wel degelijk belang bij andere verhoudingen, zoals bijvoorbeeld de democratisering van de economie. Maar het is tegelijkertijd een groep mensen die, ten opzichte van anderen in die werkende klasse, economische voordelen ervaart bij de status quo. En wie voordelen ervaart bij de status quo, verdedigt deze vaker.
Klassenbewustzijn
De politieke economie is in 2025 nog hetzelfde als in 1859, toen Marx zijn uitspraak over zijn en bewustzijn deed. Er is namelijk nog altijd een bezittende klasse, die dankzij kapitaalaccumulatie en kapitaalinkomsten zijn arbeidskracht niet hoeft te verkopen om in leven te blijven. Daar tegenover staat een werkende klasse die dit wel moet doen. Wie dat wil veranderen moet de samenstelling van die werkende klasse analyseren, moet instituties analyseren, maar ook taal, media en cultuur. Al die zaken zijn in de afgelopen 166 jaar veranderd, soms fundamenteel.
Het negentiende-eeuwse marxisme gaat wel degelijk in op de maatschappelijke rol van intellectuelen (in de betekenis van ‘hoofdarbeiders’) en de economische rol van de zogenoemde kleinburgerij. Maar alleen al de omvang van het verschijnsel ‘middenklasse’ is in westerse economieën sindsdien geëxplodeerd, mede door de vakbeweging en de sociaaldemocratie. Er is een veel grotere groep mensen ontstaan die zijn arbeidskracht moet verkopen, maar tegelijkertijd comfortabel leeft. Waar in de negentiende eeuw groepen uit de middenklasse liberale opvattingen konden hebben die de conservatieve hegemonie uitdaagden (op zijn minst een stap in de goede richting) daar leefden we de afgelopen decennia in een liberale hegemonie. Eén waarin leden van die middenklasse vrijhandel, instituties, de rechtsstaat en het internationalisme verdedigen. Het zijn bepaalt het bewustzijn – een bewustzijn waarin het socialistisch perspectief dus vaak afwezig was.
Het behoeft geen betoog dat de liberale hegemonie op alle fronten wordt uitgedaagd, of misschien zelfs voorbij is, doordat extreemrechtse krachten mainstream zijn geworden. Als de middenklasse niet in staat is het kapitalisme te verdedigen, vormt zich een nieuwe middenklasse. Of schuiven opinies op. Alles staat onder druk: het transatlanticisme, de democratische rechtsstaat, vrijhandel, wetenschap, inclusiviteit en de sociale markteconomie. Vanuit de werkende klasse beredeneerd is de stap van liberalisme naar extreemrechts er onmiskenbaar één in de verkeerde richting: binnen de werkende klasse worden mensen door racisme tegen elkaar uitgespeeld en worden de grondrechten die dezelfde werkende klasse gebruikt om voor haar belangen op te komen uitgehold. De liberale hegemonie lijkt dan het minste van twee kwaden.
Welvaart onder druk
Maar ook die redeneertrant vertoont steeds meer barstjes. Is transatlanticisme niet hetzelfde als miljarden besteden aan een wapenwedloop waarin we al lang een grote voorsprong hebben? Miljarden die belanden in de zakken van het militair-industrieel complex, terwijl gewone mensen zullen lijden onder een heringevoerde dienstplicht? En zorgt dat transatlanticisme eigenlijk voor veiligheid of dient het geopolitieke belangen die ons onveiliger maken? Klopt de moralistische gedachte dat de militaire, politieke en economische belangen van westerse landen altijd nog de belangen zijn van democratieën die de internationale rechtsorde respecteren? Een moeilijk te geloven sprookje sinds Gaza, de morele waterscheiding van een nieuwe generatie – zoals Vietnam dat eerder was voor de babyboomers.
De sociale markteconomie kende een groot geheim: mensen werden tevreden gehouden met een gemiddeld licht stijgende koopkracht en een redelijk niveau van sociale voorzieningen, terwijl de verhouding tussen inkomen uit kapitaal en arbeid (de arbeidsinkomensquote) liet zien dat de ongelijkheid elk jaar toenam. Als het beter gaat dan vorig jaar, maken mensen zich niet te veel zorgen over de bezittende klasse. Maar nu voorzieningen verder worden uitgehold en inflationaire en monetaire schokken onze koopkracht verder bedreigen, is ook die relatieve vrede moeilijker te verdedigen.
De sociale markteconomie kende een groot geheim: mensen werden tevreden gehouden met een gemiddeld licht stijgende koopkracht en een redelijk niveau van sociale voorzieningen
Vrijhandel is vanuit het perspectief van de werkende klasse nooit per definitie een goed idee geweest. Het verplaatsen van productie van Nederland of de VS naar Vietnam of Indonesië leidt tot baanverlies in westerse landen. Daar staat tegenover dat mensen daar vrijwillig in nieuwe fabrieken zullen gaan werken omdat het loon er hoger is dan op de plek waar ze eerst werkten. Maar er zijn veel redenen om te stellen dat een verplaatsing van de productie een netto negatief effect heeft voor het Mondiale Zuiden. Als alle bedrijven, ongeacht vestigingsplaats, zich aan standaarden op het gebied van veiligheid, klimaat en arbeidstijden moeten houden zou dat wél echt in het belang van de werkende klasse daar én hier zijn.
Hoopvolle heffingen?
Het is dan ook alleszins begrijpelijk dat Amerikaanse vakbonden aanvankelijk positief stonden tegenover de invoerheffingen van Trump. Die werken heel simpel: de Amerikaanse consument betaalt meer voor producten uit het buitenland, zodat producten uit de VS op termijn populairder worden. De inflatieschok op korte termijn – buitenlandse producten zijn al duurder, maar de binnenlandse productie is nog niet op het niveau om alles te vervangen – weegt daar voor de Amerikaanse werkende klasse tegen op. Het verval van de Amerikaanse maakindustrie, in de steek gelaten door achtereenvolgens Clinton, Bush en Obama, die andere sectoren als een goede vervanging zagen, heeft er behoorlijk ingehakt. Het uiteenvallen van gemeenschappen, een fors gedaalde organisatiegraad van vakbonden, een opioïdencrisis en de opkomst van extreemrechts hadden deels of geheel voorkomen kunnen worden als mensen niet op zo’n grote schaal aan hun lot waren overgelaten.
Het door de middenklasse verdedigde liberalisme is hier frontaal in botsing gekomen met de belangen van de werkende klasse. De importheffingen werden door de Teamsters, één van de grootste Amerikaanse vakbonden, aanvankelijk verwelkomd met de uitspraak ‘Something needed to be done.’ In de bijbehorende uitleg van de Teamsters stonden de materiële belangen van de gehéle werkende klasse voorop: het handelsbeleid van de afgelopen veertig jaar heeft volgens de Teamsters voor een uitstroom van banen gezorgd naar landen waar werkenden worden uitgebuit, alleen maar om goedkope producten van lage kwaliteit te importeren voor de Amerikaanse consument.
Ook de United Auto Workers (UAW) steunen de heffingen op buitenlandse auto’s, maar waarschuwen tegelijk voor het prijsopdrijvende effect, omdat onderdelen van in de VS gemaakte auto’s nog altijd geïmporteerd moeten worden. Ook zijn er daar zorgen over inflatie, want de eerste aankoop die consumenten uitstellen bij een economische schok is toch altijd de auto. Vakbond AFL-CIO steunt het idee van importheffingen, maar waarschuwt tegelijkertijd voor de aantasting van vakbondsrechten door Trump.
Chaos als instrument
Inmiddels zijn we enige tijd verder en bleken de aangekondigde importheffingen, net als andere acties van Trump, bedoeld als provocatie. De heffingen blijven niet zoals ze zijn, wat waarschijnlijk in het belang van de Amerikaanse vakbondsleden zou zijn, maar zijn slechts de start van een onderhandelingsperiode van 90 dagen. De vraag is wel wáár dan eigenlijk over onderhandeld wordt, omdat veel van de heffingen niet gespiegeld kunnen worden. De VS importeren bijvoorbeeld veel (lage kwaliteit) consumptiegoederen uit China, terwijl China nauwelijks uit de VS importeert. Een Chinese importheffing als tegenzet heeft daarmee nauwelijks economisch effect: niet voor de VS en niet voor China. Hetzelfde geldt ook voor kleinere exporterende lagelonenlanden (denk aan Cambodja of Laos). De vraag is dus wat Trump in ruil voor het verlagen van de heffingen gaat vragen. In het geval van China kunnen dat nog geopolitieke toezeggingen zijn (iets met Oekraïne, Rusland, internationale organisaties of Taiwan), maar kleinere landen hebben minder te bieden. En China is een dermate op de lange termijn gerichte grootmacht dat het ook zou overleven zonder export naar de VS.
De beleidsmakers in de vorige decennia handelden volgens hetzelfde patroon: soms goed beleid, soms slecht, terwijl de rijken rijker worden.
Samenvattend zijn er vanuit de werkende klasse beredeneerd wel degelijk redenen om je in sommige gevallen te keren tegen de liberale hegemonie waarin de oude status quo goed is en de nieuwe per definitie fout. Inhoudelijk, beredeneerd vanuit economie of geopolitiek, kan het zo zijn dat losstaande beleidsaankondigingen als goed nieuws onthaald worden. Niemand hoeft loyaal te zijn aan een middenklasse die decennialang loyaal was aan het grootkapitaal. De vraag is echter welke rol zulke gebeurtenissen spelen in de ontwikkeling van het kapitalisme. Trump kondigt mogelijk importheffingen aan om populairder te worden, om er zijn zakelijke belangen mee te dienen, de dollar opzettelijk te verzwakken of voordelen te behalen die we pas kennen als de onderhandelingen zijn afgerond. Volgens de liberale media kennen veel ingewijden in Washington de echte beweegredenen zelfs nog niet.
Sommige uitkomsten – Trump en de miljardairs om hem heen worden rijker – kunnen we in ieder geval uittekenen. De beleidsmakers in de vorige decennia handelden volgens hetzelfde patroon: soms goed beleid, soms slecht, terwijl de rijken rijker worden. Het aanvankelijke enthousiasme van de Amerikaanse vakbonden ten spijt lijkt het er meer op dat we in een nieuwe fase van het kapitalisme zijn beland. Een grillige fase, waarin we nog minder grip hebben op de uitkomsten. Een fase waarin we, anders dan in de liberale wereldorde, het proces pas begrijpen als het achter de rug is. Het hoopvolle is dat elke nieuwe fase van het kapitalisme haar laatste fase zou kunnen zijn.
Piet Rietman is politiek econoom en oud-bestuurslid van de FNV.