In september 2018 onthulden tv-programma Nieuwsuur en dagblad Trouw de werkelijkheid achter het grotendeels geheimgehouden Nederlandse steunprogramma voor gewapende groepen in Syrië. Toen bleek dat, ondanks allerlei beloften van de regering in de voorafgaande jaren, toch groepen waren gesteund die oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen pleegden en samenwerkten met extremisten.
In de studio sprak de Nieuwsuur-presentator haar verbazing uit dat belangrijke informatie door de regering werd achtergehouden. Politiek duider Arjan Noorlander reageerde hierop. Hij zei:
Ja, dat is verbazend, maar dat is wel iets wat in Den Haag tot een soort patroon leidt. Want elke keer als Nederland mee gaat doen aan internationale missies, dan lijkt dit te gebeuren. Want de Tweede Kamer moet instemmen met zo’n project, met zo’n missie. Die houden niet van vuile handen maken, die houden niet van gewapende conflicten […] Dat leidt ertoe dat ministeries die met andere landen in zo’n coalitie willen zitten, dat ze, ja, het verhaal gaan oppoetsen, dat ze het iets beter voordoen dan het misschien ter plekke is, dat ze zeggen dat het wel degelijk mogelijk is met de goede mensen zaken te doen […]. En dan blijkt keer op keer, maand na maand, dat het daar moeilijk is, dat we misschien wel met de verkeerde groepen op dat moment zaken doen. En het opgepoetste verhaal van het ministerie richting de Tweede Kamer en dus ook richting Nederland komt steeds verder af te liggen van wat er eigenlijk echt gebeurt.
Dat Nederlandse oorlogsdeelname ten koste kan gaan van waarheid en democratie is vaker geconcludeerd. Militair historicus Christ Klep kwam, eveneens naar aanleiding van de onthulling van steun aan gewapende groepen in Syrië, tot een vergelijkbaar inzicht. In zijn woorden:
Het is het denken in goed en kwaad, daar trappen we elke keer weer in. Ik heb me weleens afgevraagd: kun je dan niet gewoon een ander frame ontwikkelen waarin er geen zelfbenoemde good guys en bad guys zijn? Dat je gewoon eerlijk bent over de vuile handen die je zult maken? Maar als je dat doet krijg je geen enkele militaire missie of steunoperatie meer door het parlement. De publieke opinie accepteert het simpelweg niet.
In december 2019 moest het kabinet toegeven dat, anders dan de Tweede Kamer jarenlang was voorgehouden, door Nederland overgedragen Afghaanse gevangenen mogelijk toch waren gemarteld. De redactie van dagblad Trouw kwam met betrekking tot deze casus tot hetzelfde inzicht als Noorlander en Klep een jaar eerder over een heel ander onderwerp. De krant schreef: ‘Niet voor het eerst is politiek Den Haag met de neus op de feiten gedrukt, omdat Nederlandse militaire missies naar een ver buitenland een rauwere werkelijkheid kennen dan vaak wordt voorgespiegeld.’ Daar werd aan toegevoegd dat er bij ‘het uitzenden van de Nederlandse troepen een papieren werkelijkheid over mensenrechten werd bedacht die in de praktijk niet klopte.
Dit soort ‘opgepoetste verhalen’ en ‘papieren werkelijkheden’ over Nederlandse oorlogsdeelname, die het parlement en de bevolking worden ‘voorgespiegeld’ en het zicht op een ‘eerlijke’ of ‘rauwere’ realiteit ontnemen, zijn het product van propaganda gericht op het creëren en behouden van steun voor militaire operaties. Het illustreert hoe, steeds weer, ook in ons land, in oorlogen de waarheid als eerste sneuvelt, aldus een oude Griekse wijsheid.
Propaganda
Historici hebben allerlei kenmerken van propaganda, tegenwoordig vaak desinformatie genoemd, geïdentificeerd. Een eerste is dat het vooral een politieke activiteit is, een vorm van communicatie, gericht op het overtuigen van mensen om iets te denken of doen (of laten). De propagandist heeft dus een intentie, in dit boek het genereren van politiek en maatschappelijk draagvlak voor oorlogsdeelname. Propaganda is een (communicatie)middel tot een bepaald doel.
Bij propaganda gaat het om selectie en weglating van zowel juiste als onjuiste informatie. Zowel leugens en halve waarheden als de uit de context gehaalde waarheid worden gepresenteerd – geframed. Alles is gericht op hetzelfde doel: manipulatie van de opinie. Vanwege het belang van weglating, het buiten de discussie houden van bepaalde, onwelgevallige informatie, wordt censuur geregeld de Siamese tweeling van propaganda genoemd, de andere kant van de medaille. Terwijl bepaalde informatie wordt aangereikt en benadrukt, wordt andere informatie juist onderdrukt.
Wat propaganda doet, is wellicht het best te begrijpen door het af te zetten tegen hoe onderwijs idealiter werkt. Waar onderwijs erop gericht is mensen te leren hoe te denken, leert propaganda wat te denken; terwijl onderwijs de geest opent en verbreedt, is het propaganda erom te doen deze te vernauwen of zelfs te sluiten. Het woordenboek Van Dale definieert propaganda eenvoudig als ‘alles wat wordt gedaan om aanhangers te winnen voor bepaalde (politieke) ideeën.’
Naast deze kenmerkende aspecten is voor dit boek nog een specifiek inzicht relevant: een (mogelijke) spanning tussen propaganda en democratie, een spanning die zichtbaar is in de eerste alinea’s van dit artikel. Met name meer politiek geëngageerde wetenschappers wijzen op deze spanning.
Een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een democratie is een goed geïnformeerd publiek en parlement, dat de bevolking vertegenwoordigt. Alleen als transparantie de norm is, als de voors en tegens worden afgewogen, kunnen besluiten genomen worden met instemming van de bevolking. Maar propaganda is er juist op gericht zo’n geïnformeerde keuze, waarvoor de beschikbaarheid van relevante informatie dus een voorwaarde is, aan banden te leggen door leugens, halve waarheden en de uit de context gehaalde waarheid te presenteren, gecombineerd met geheimhouding en censuur.
Propagandagebruik is, zo bezien, gelegen in de aanname dat de bevolking (potentieel) een obstakel vormt voor de wensen van de politieke elite die uit is op oorlogsdeelname. Propaganda dient dan om beleid mogelijk te maken dat anders wellicht niet mogelijk is.
Christopher J. Coyne en Abigail R. Hall hebben deze problematiek treffend beschreven in het boek Manufacturing Militarism. In hun woorden:
Het gebruik van propaganda verandert de aard van de relatie tussen burgers en de staat. In plaats van burgers te zien als de drijvende kracht achter de acties van de staat, is het gebruik van propaganda gebaseerd op het idee dat burgers zich verzetten tegen de doelstellingen van politieke heersers. Propaganda heeft tot doel deze oppositie te neutraliseren door de standpunten en meningen van burgers te manipuleren zodat ze overeenkomen met die van de elite. De relatie tussen burgers en de staat verschuift van een relatie waarin burgers worden gezien als de belangrijkste aanjager van politieke acties naar een relatie waarin een klein aantal statelijke actoren de centrale bron van controle wordt.
Relevant om hier te benadrukken is dat juist op het terrein van buitenlandse zaken, specifiek met betrekking tot oorlog, het gebruik van propaganda voor de hand ligt, of in ieder geval makkelijker is. Dit komt doordat beweringen van de staat over de vijand of de oorlogspraktijk, die vaak ver weg is, niet of nauwelijks te controleren zijn. Er is een (relatief) informatiemonopolie aan de kant van de staat. Vanwege een uitgebreide bureaucratie, onder andere middels geheime diensten, heeft de staat informatie die elders niet beschikbaar is (of in ieder geval niet meteen). Er is sprake van ‘informatieasymmetrie.’, zoals Coyne en Hall het noemen.
In de loop der jaren heeft het woord propaganda een negatieve bijklank gekregen, vooral door de beide wereldoorlogen, toen desinformatie op grote schaal werd gebruikt, met gruwelijke gevolgen. Daarom omschrijven staten eigen communicatie doorgaans niet als propaganda, maar plakken ze dit etiket geregeld juist wel op informatie afkomstig van de vijand.
Een voorbeeld. In een tussentijdse evaluatie uit 2009 over de militaire operatie in Uruzgan, Afghanistan, schreef de Nederlandse regering:
De opstandelingen maken van operaties gebruik om propaganda te verspreiden over het optreden van de internationale troepen. Het is belangrijk dat hierop door middel van informatieoperaties adequaat wordt ingespeeld.
Nog een voorbeeld. In antwoorden op vragen over de luchtaanvallen op Islamitische Staat schreef het kabinet, in 2017:
De coalitie kent een werkgroep Strategische Communicatie. De doelstelling van de werkgroep is om IS-propaganda te delegitimeren en zo de aantrekkingskracht te verkleinen.
Hier gebeurt twee keer hetzelfde. Vanwege de negatieve connotatie wordt propagandagebruik wel toegeschreven aan de vijand, in dit geval de Taliban en Islamitische Staat, maar niet aan het eigen handelen. Aan eigen zijde gaat het om ‘informatieoperaties’ en ‘strategische communicatie’. Andere eufemismen worden ook gebruikt, vaak gewoon ‘communicatie’ of ‘informatie’. Deze twee voorbeelden van woordkeuze voor eigen en vijandige communicatie illustreren treffend hoe propaganda wordt toegepast. Subtiel wordt de boodschap afgegeven dat de eigen ‘communicatie’ wel en de ‘propaganda’ van de vijand niet te vertrouwen is. Dit onderscheid is niet te legitimeren.
Nederlandse oorlogspropaganda
Afgelopen decennia is Nederland, in het kader van de in 2001 door de Amerikaanse president Bush uitgeroepen Oorlog tegen het Terrorisme, op allerlei manieren betrokken geraakt bij oorlog, steeds als onderdeel van een coalitie onder nadrukkelijke leiding van de VS. Deze betrokkenheid ging structureel gepaard met propagandagebruik door de Nederlandse regering.
In 2002 en 2003 claimde de regering bijvoorbeeld een grote dreiging vanwege massavernietigingswapens in Irak. In een brief schreef minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer (CDA):
Het lijdt weinig twijfel dat Irak beschikt over massavernietigingswapens. De vraag is vooral welke en hoeveel. […] Er bestaat naar mijn mening geen twijfel dat Irak […] is doorgegaan met ontwikkeling van met name biologische en chemische wapens. De dreiging die daarvan uitgaat is reëel en wordt, naarmate de tijd verstrijkt, steeds ernstiger.
Wat jaren later, tijdens de militaire operatie in Uruzgan, Afghanistan (2006 – 2010), beweerde het kabinet dat de gevangenen die Nederlandse troepen aan de Afghaanse geheime dienst overdroegen goed behandeld werden. Minister Verhagen (CDA) informeerde de Tweede Kamer dat er ‘totaal geen aanwijzingen (zijn) dat door Nederland overgedragen gevangenen gemarteld of onmenselijk behandeld zijn.’
Vanaf 2015 benadrukte de regering dat de steun voor gewapende groepen in Syrië civiel van aard was en dat strenge monitoring ervoor zorgde dat deze groepen zich aan de regels hielden. Minister van Buitenlandse Zaken Blok (VVD) stelde dat uit ‘Nederlandse monitoring niet gebleken (is) dat gesteunde groepen zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen’ en ook dat operationele samenwerking ‘tussen door Nederland gesteunde groepen en jihadistische groepen, voor zover bekend, niet [is] voorgekomen.
En vanaf 2014, toen Nederland mee ging doen met bombardementen tegen Islamitische Staat in Irak (en later ook in Syrië), werd keer op keer gesteld dat deze luchtoorlog precies, nauwkeurig en zorgvuldig was. Alles werd gedaan om burgerslachtoffers te voorkomen, werd geclaimd. Verder beloofde minister Hennis (VVD) herhaaldelijk dat het parlement ‘wordt meegenomen als wordt vastgesteld dat er burgerslachtoffers zijn gevallen.’ Toen bekend werd dat aanvallen van de coalitie onder leiding van de VS burgerdoden veroorzaakten, werd Nederlandse betrokkenheid hierbij herhaaldelijk ontkend.
Allemaal propaganda. Massavernietigingswapens waren niet aanwezig in Irak, overgedragen gevangenen werden in Afghanistan wel degelijk gemarteld, gesteunde groepen in Syrië begingen oorlogsmisdaden en werkten samen met jihadistische groepen en Nederland doodde burgers in de oorlog tegen Islamitische Staat, waaronder meer dan 85 in Hawija, Irak. De Tweede Kamer en de bevolking werden hier, op het moment dat het er echt toe deed – voorafgaand aan of tijdens de militaire operaties – niet over geïnformeerd. De regering bleef zo lang mogelijk feiten ontkennen, bagatelliseren, wegredeneren en verschuilde zich achter geheimhouding of onwetendheid.
Dat later toch bekend werd dat desinformatie was verspreid, kwam doordat kritische Kamerleden ernaar bleven vragen, onderzoeksjournalisten erover schreven, ngo’s, wetenschappers en kritische burgers zich roerden en, na politieke druk, onderzoekscommissies zich erover bogen. In alle vier de gevallen werd de regering er uiteindelijk toe gedwongen te erkennen dat de informatievoorziening aan de Tweede Kamer niet in orde was.
Gruwelijke gevolgen
Het Costs of War Project van de Amerikaanse Brown University heeft onderzoek gedaan naar de kosten van de door de VS gevoerde (en door Nederland gesteunde) oorlogen vanaf 2001, in Afghanistan, Irak en Syrië, maar ook in een aantal andere landen. Geconcludeerd werd dat ten minste 905.000 mensen zijn gedood als direct gevolg van geweld, waarvan ongeveer de helft burgers. Daarnaast zijn bijna vier miljoen mensen omgekomen vanwege de indirecte gevolgen van oorlogvoering, zoals ziektes en honger. Meer dan 7000 Amerikaanse militairen zijn gesneuveld (ook enkele tientallen Nederlanders). Daarnaast zijn zo’n 38 miljoen mensen ontheemd geraakt. Zij vluchtten voor het geweld. De oorlogen waren ook slecht voor het klimaat, onder andere omdat de krijgsmachten bijzonder veel CO² uitstootten en bommen milieuschade aanrichtten. De oorlogen hebben de VS bovendien biljoenen dollars gekost (en Nederland miljarden euro’s) – geld dat aan iets productiefs besteed had kunnen worden.
Het immense leed dat deze oorlogen hebben aangericht, toont het belang van dit onderwerp en specifiek van propaganda. Zonder propaganda hadden in ieder geval meerdere van deze oorlogen, die grote verwoesting aanrichtten maar de gestelde doelen doorgaans niet bereikten, niet (zo lang) gevoerd kunnen worden.
Inmiddels geven NAVO-landen al jaren vele miljarden extra uit aan de krijgsmacht, ook aan kernwapens. Dit terwijl het bondgenootschap nu al meer dan de helft van de wereldwijde defensie-uitgaven voor zijn rekening neemt. Het Nederlandse Defensiebudget is sinds 2014 bijna verdriedubbeld – de grootste toename sinds het einde van de Koude Oorlog. Alhoewel de claim, als altijd, is dat deze investeringen in de instrumenten des doods nodig zijn voor de vrede – denk aan de beruchte slogan uit George Orwells 1984 ‘oorlog is vrede’ – is waarschijnlijk dat hiermee nieuwe oorlogen gevoerd gaan worden. In tijden van militarisering en snel toenemende (geopolitiek) spanningen tussen grootmachten is inzicht in de werking van propaganda belangrijk. Het kan bijdragen aan het voorkomen van groot onheil.
Jip van Dort is auteur van Operatie Oppoets dat 7 november bij uitgeverij aspect verschijnt. Ook was hij co-auteur van Hawija, De verwoestende werkelijkheid van onze langeafstandsoorlog tegen IS. Van Dort werkte tien jaar als beleidsadviseur voor de Tweede Kamerfractie van de SP.