Mehdi Ben Barka was een leidend figuur in de Marokkaanse nationalistische beweging tegen het Franse kolonialisme. Na de onafhankelijkheid werd hij het middelpunt van de oppositie tegen het autocratische bewind van Koning Hassan II en een drijvende kracht achter de alliantie van nationale bevrijdingsbewegingen die samenkwamen op de Tricontinental Conference van 1966 in Havana.
Maar zelf heeft Ben Barka nooit zelf naar dit congres kunnen afreizen. Op 29 oktober 1965 werd hij benaderd door twee politieagenten toen hij op weg was naar een bekende brasserie in het centrum van Parijs. Ze leidden hem naar een auto en vervolgens werd hij naar een villa aan de rand van Parijs gereden. Hierna is nooit meer iets van hem vernomen
Het is waarschijnlijk dat de moord op Ben Barka werd bevolen door koning Hassan II en uitgevoerd door zijn minister van Binnenlandse Zaken Mohamed Oufkir, die in 1967 door een Franse rechtbank bij verstek werd veroordeeld voor de moord. Ondersteunende rollen werden gespeeld door de geheime diensten van president Charles de Gaulle, een netwerk dat parallelle politiemachten en de criminele onderwereld omvatte en dat geleid door zijn smerige trucjes oplosser, Jacques Foccart, en door de Israëlische nationale inlichtingendienst Mossad.
De waarheid achter de moord is nooit helemaal aan het licht gekomen. Opeenvolgende Franse presidenten, van De Gaulle tot Emmanuel Macron, hebben in naam van secret défense hardnekkig het recht tegengewerkt, een volkomen legale en zeer effectieve manier om staatsmisdaden in de doofpot te stoppen.
Wie was Ben Barka?
Ben Barka werd op zijn veertiende politiek actief. Hij sloot zich aan bij het Comité d’action marocaine en vervolgens bij de Nationale Partij voor de Realisatie van Hervormingen, later de Istiqlal (soevereiniteit of onafhankelijkheid) Partij. In 1940 verhuisde hij naar Algiers om aan de universiteit wiskunde te studeren.
Onder invloed van de Algerijnse Volkspartij begon hij het lot van Marokko te vereenzelvigen met dat van andere Noord-Afrikaanse landen. Na zijn terugkeer in Marokko gaf hij les aan de Koninklijke Academie. Een van zijn leerlingen was de jonge prins Hassan.
Ben Barka, die een jaar gevangen zat nadat hij in 1944 de onafhankelijkheidsverklaring van Marokko ondertekende, speelde een leidende rol binnen de Istiqlal-partij en was betrokken bij de onderhandelingen met de Franse regering in Aix-les-Bains in 1955. Deze onderhandelingen hadden als resultaat dat de verbannen sultan als Koning Mohammed V op de troon terugkeerde. Ze betekenden ook het einde van het Franse protectoraat dat in 1912 was opgericht.
Frankrijk was bereid om Marokko en Tunesië in 1956 onafhankelijkheid te verlenen, in de hoop dat ze Algerije hierdoor makkelijker in handen konden houden. Istiqlal verkondigde de terugkeer van de sultan als een overwinning op het kolonialisme. Maar Ben Barka zag het later als een valstrik die het Marokkaanse nationalisme ervan weerhield een revolutionair perspectief te ontwikkelen, waardoor Algerije geïsoleerd bleef en de weg werd vrijgemaakt voor de neokoloniale afhankelijkheid van Marokko.
Er waren sterke argumenten voor eenheid tussen Istiqlal, de grootste politieke partij van het land, en de koning, het machtigste boegbeeld, niet in de laatste plaats het idee dat dit Marokko zou helpen om na de onafhankelijkheid te ontkomen aan economische afhankelijkheid. Ben Barka geloofde van zijn kant aanvankelijk dat deze alliantie, samen met de eenheid van Marokko’s sociale klassen, stand zou kunnen houden.
Hij was voorzitter van de nieuwe raadgevende vergadering van het land en hield toezicht op volksmobilisaties die waren geïnspireerd op de massale volksinitiatieven in het China van Mao Zedong en het Joegoslavië van Josip Broz Tito en de alfabetiseringscampagnes in het Cuba van Castro. Bij één project werd in drie maanden tijd zestig kilometer snelweg aangelegd door 12.000 jonge vrijwilligers, een ‘eenheidsweg’ die de voormalige Franse en Spaanse gebieden van Marokko met elkaar verbond.
Mythes over nationale eenheid
Eenheid bleek echter een stuk gemakkelijker te bereiken tegen de koloniale overheersing dan na de onafhankelijkheid, omdat gevestigde belangen zich begonnen te doen gelden. De mobilisatie van Marokko’s armen deed bij de bourgeoisie de alarmbellen rinkelen, terwijl het vooruitzicht van agrarische hervormingen grootgrondbezitters nerveus maakte.
Ministers dicht bij Ben Barka stelden plannen op voor economische planning, grootschalige industrialisatie en terugtrekking uit de franczone, waarbij de Marokkaanse dirham weer de belangrijkste munteenheid werd. Deze voorstellen brachten de regering in conflict met het koningshuis en de conservatieve vleugel van Istiqlal.
De nationalistische coalitie viel uiteen. Ben Barka kwam met zijn eigen visie en stelde dat voor landen als Marokko formele onafhankelijkheid onvoldoende was:
We moeten een nieuwe samenleving opbouwen waarin mensen zich kunnen ontplooien en waarin alle vormen van uitbuiting verdwijnen. Voor ons gaat het er niet alleen om een einde te maken aan de uitbuiting onder het protectoraat, maar ook aan de uitbuiting van Marokkanen door Marokkanen.
Het loslaten van de ‘mythe van nationale eenheid’ was een langdurig proces dat leidde tot een splitsing in Istiqlal en de oprichting van de Union Nationale des Forces Populaires (UNFP) in september 1959.
Zoals Saïd Bouamama opmerkt, leidde Ben Barka’s toewijding aan de nationale eenheid er soms toe dat hij zijn principes op het spel zette. In 1956, toen de oorlog in Algerije escaleerde, begonnen delen van het Marokkaanse Bevrijdingsleger (ALN), boos over de voortdurende aanwezigheid van Franse troepen in Marokko onder de voorwaarden van het akkoord van Aix-les-Bains, een opstand. Ben Barka steunde het onderdrukken van deze opstand en werd door sommigen verantwoordelijk gehouden voor de moord op ALN-oprichter Abbas Messaâdi.
Later zou Ben Barka beweren dat ‘onafhankelijkheid op zichzelf niet meer is dan een vorm die inhoud nodig heeft.’ Tijdens zijn interventie op het tweede congres van de UNFP in 1962 schetste hij drie belangrijke fouten die hij en zijn kameraden hadden begaan tijdens de onderhandelingen voor onafhankelijkheid: hun optimistische kijk op de compromissen met Frankrijk; het voeren van strijd achter gesloten deuren, zonder deelname van de massa; en een gebrek aan ideologische duidelijkheid waardoor het moeilijk was om precies te zeggen wie ze waren.
Neokoloniale onafhankelijkheid
In mei 1960 greep Mohammed de volledige macht naar zich toe en benoemde hij zijn zoon Hassan tot vicepremier. Hassan richtte zich op de UNPF. In 1961volgde Hassan Mohammed op na zijn dood op 51-jarige leeftijd aan hartfalen, die volgde op een kleine neusoperatie.
Ben Barka bracht deze periode in ballingschap door en keerde terug met een heldenontvangst voor het tweede UNPF-congres in 1962. Hij overleefde een moordaanslag in november 1962 voordat hij het land weer verliet, om nooit meer terug te keren.
De coalitie van krachten die trouw zijn aan de monarchie, het Front voor de Verdediging van de Constitutionele Instellingen, slaagde erin om in mei 1963 een meerderheid te behalen bij de verkiezingen, maar het aantal kiezers dat op hen stemde was even groot als dat van Istiqlal en de UNFP samen. Ben Barka, hoewel niet aanwezig bij de campagne, won een zetel in Rabat.
Hassan voerde, met de hulp van Oufkir, zijn campagne tegen links op. In juli 1963 omsingelden troepen een bijeenkomst van de UNFP-leiders in Casablanca en arresteerden de aanwezigen op beschuldiging van het beramen van een staatsgreep en moord op de koning. Er volgden nog honderden arrestaties door het hele land.
Ben Barka, die op dat moment in Caïro was, behoorde tot de beschuldigden. Sommigen, zoals Moumen Diouri, werden wekenlang gemarteld. Er volgde een internationale verontwaardiging, maar zoals Jeremy Harding opmerkt, waren Hassans methoden – ‘verbanning, opsluiting, verdwijning en harde controle van mensenmassa’s’ – al lang gevestigde praktijken van de koloniale overheersing:
Het zou verkeerd zijn om het Hassan-tijdperk te zien als een vlucht uit de normen van beschaafde naties. . . . De meeste koloniale bezittingen, Marokko inbegrepen, werden onafhankelijk tijdens de Koude Oorlog. Of ze nu kozen voor een socialistisch model of voor een inrichting naar westers model, ze waren in staat om verdwijningen, martelingen en verminkingen als betreurenswaardige kenmerken van de staatsvorming te bestempelen, net zoals de koloniale machten ze als instrumenten van de vooruitgang hadden beschreven.
Verzet tegen de zandoorlog
Later, in september 1963, liepen de spanningen tussen Marokko en het nieuwe onafhankelijke Algerije hoog op. Marokko maakte zich zorgen over de aanwezigheid van een revolutionair regime aan zijn grens en viel binnen. Dit leidde tot een wekenlange ‘Zandoorlog’.
Via de radio vanuit Caïro legde Ben Barka een opzwepende verklaring af waarin hij het ‘ernstige verraad van de Marokkaanse regering aan de kaak stelde, niet alleen aan de dynamische Algerijnse revolutie, maar in het algemeen aan alle Arabische revoluties ten gunste van vrijheid, socialisme en eenheid, en aan de wereldwijde nationale bevrijdingsbeweging in haar geheel’. In plaats daarvan riep hij de Marokkanen op om ‘de criminele handen die zich de macht hebben toegeëigend en die bewapend, gefinancierd en geleid worden door de imperialisten’ lam te leggen.
De verklaring kreeg weinig weerklank in Marokko, omdat Istiqlal en de communisten zich achter de koning schaarden. Internationaal bleef Marokko relatief geïsoleerd. Cubaanse troepen arriveerden in Algerije, dat ook militaire steun kreeg van de Sovjet-Unie en het Egypte van Gamal Abdel Nasser, evenals steun van de Arabische Liga.
Hassan was teleurgesteld over de lauwe steun van de Verenigde Staten en zocht steun bij Israël, een staat die een gedeelde antipathie had tegen zowel Algerije als Egypte. Israël leverde wapens, bewaking en militaire training. In ruil daarvoor kreeg zijn inlichtingendienst, de Mossad, een permanente basis in Rabat.
Toen de top van de Arabische Liga in september 1965 in Casablanca werd gehouden, voorzagen de Marokkaanse autoriteiten de Mossad van documenten die de beraadslagingen van de verschillende delegaties schetsten. Volgens de onderzoeksjournalist Ronen Bergman beschouwde de Israëlische spionage deze coup van de inlichtingendienst als de grootste prestatie in haar geschiedenis, omdat het bewijs leverde van dat verschillende Arabische naties niet in een staat verkeerden waren in ze oorlog tegen Israël konden voeren – informatie die cruciaal was voor het verbluffende offensief van Israël twee jaar later in de Zesdaagse Oorlog.
In de onmiddellijke nasleep van deze top vroeg Marokko de hulp van de Mossad bij het opsporen en vermoorden van Ben Barka. Het agentschap spoorde hem inderdaad op in Genève voordat hij in Parijs zou aankomen en hielp met de logistieke aspecten van zijn ontvoering en de ontsnapping van degenen die betrokken waren bij zijn marteling en moord.
Ben Barka in ballingschap
In zijn afwezigheid werd Ben Barka twee keer ter dood veroordeeld, in maart 1964 voor zijn aandeel in het ‘complot’ van juli en in november van datzelfde jaar voor zijn steun aan Algerije boven Marokko. ‘De nationalist,’ zoals Nate George stelt, ‘was zijn natie ontstegen.’
Tijdens zijn ballingschap verbleef Ben Barka in Caïro, waar hij Nasser adviseerde, en in Algiers, het ‘mekka van de revolutie’, als onofficiële ‘minister van buitenlandse zaken’ van de eerste Algerijnse president, Ahmed Ben Bella. Hier ontmoette hij ook sleutelfiguren uit de opkomende bevrijdingsstrijd, onder wie Che Guevara, Frantz Fanon, Henri Curiel, Malcolm X en Amílcar Cabral.
Hij speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het begrip van neokolonialisme, de manier waarop koloniale invloed in stand werd gehouden in een postonafhankelijke omgeving. Dit kon de oprichting van ‘schijnstaten’ inhouden met weinig kans op echte onafhankelijkheid, of vormen van ‘samenwerking’ die de welvaart uit Afrika zogen, of gewoon het zaaien van verdeeldheid binnen en tussen naties. Naarmate de West-Europese economieën zich aanpasten aan de hegemonie van de Verenigde Staten, zouden ze waarschijnlijk het voorbeeld van de Verenigde Staten volgen in hun relaties met de wereld, waardoor Afrika het Latijns-Amerikaanse continent van Europa zou worden.
Onafhankelijkheid kon daarom niet langer op zichzelf als een progressief doel worden beschouwd. Voor Ben Barka heeft alleen ‘de politieke en economische inhoud van die onafhankelijkheid een progressieve betekenis’. Onafhankelijke naties moeten in heel Afrika samenkomen, ‘om het koloniale systeem van het hele continent te liquideren.’
De tricontinentale beweging had haar wortels in de Afro-Aziatische Solidariteitsconferentie die in 1955 door de Indonesische president Soekarno in Bandung werd georganiseerd. Ben Barka probeerde munt te slaan uit het momentum van opeenvolgende nationale bevrijdingsstrijden en een anti-imperialistische alliantie te smeden over drie continenten.
Op zoek naar een autonome weg tussen de Sovjet- en Chinese invloed zonder hun steun in gevaar te brengen, omarmde hij, in de woorden van Nate George, ‘een socialisme dat voor nationalisten aanvaardbaar is en een nationalisme dat voor marxisten aanvaardbaar is’. Tijdens een persconferentie op 3 oktober 1965, weken voor zijn dood, beweerde hij dat de conferentie ‘twee stromingen van de wereldrevolutie zou samenbrengen: de stroming die geboren werd met de Oktoberrevolutie en de stroming die met de nationale bevrijdingsrevoluties het licht zag’.
Imperialistische reactie
Waar de neokoloniale invloed niet kon worden gehandhaafd door middel van ongelijke handelsovereenkomsten of proxy-regeringen, stelde Ben Barka, zou deze door invasie en moord worden gevestigd. In het jaar van zijn dood werd dit punt keer op keer onderstreept, van de escalatie van de Amerikaanse interventie in Vietnam tot de massamoord op links in Indonesië en de moorden op Ben Barka zelf en Malcolm X. Tegen het einde van het volgende decennium waren Che Guevara, Henri Curiel en Amílcar Cabral, sleutelfiguren in de ontwikkeling van de tricontinentale beweging, allemaal vermoord.
De gevaren van het neokolonialisme die Ben Barka schetste, zijn sindsdien door de inzet van structurele aanpassingsprogramma’s en repressieve schuldmechanismen drastisch toegenomen. In deze context herinneren de racistische uitbarstingen van westerse politici zoals Nicolas Sarkozy en zijn karikatuur van de ‘Afrikaan’ die ‘niet volledig de geschiedenis is ingegaan’ ons aan de rol die koloniale naties hebben gespeeld bij het afsluiten van bevrijdingswegen die zichtbaar werden in de strijd voor een onafhankelijke politiek van anti-imperialisme in de naoorlogse periode.
Jim Wolfreys is de auteur van Republic of Islamophobia: The Rise of Respectable Racism in France en co-auteur van The Politics of Racism in France.
Vertaling: Tina Hoenderdos