In een tijd waarin multimiljardairs onze planeet plunderen, ongelijkheden in gezondheid, onderwijs en vermogen ongekende proporties aannemen, abortusrechten worden afgeschaft en geweld tegen de LHBTQI+-gemeenschap wereldwijd toeneemt, vond de Amerikaanse moraalfilosoof Susan Neiman het nodig om in de pen te kruipen om een essay getiteld Links ≠ Wokete schrijven. Voor de duidelijkheid: dat staat niet voor ‘links is niet woke genoeg’. Wel staat het garant voor veel aandacht. Het is op z’n minst ironisch dat een essay met deze titel ageert tegen veel zaken die in werkelijkheid belangrijke bouwstenen van de linkse traditie vormen.
Lekker aan het lezen? Word abonnee en help ons om Jacobin ook echt op papier te laten verschijnen.

Aandacht voor ‘woke’ komt tegenwoordig vooral van mannen. Of beter, van cis-hetero witte mannen die carrière hebben gemaakt in een tijd waarin de privileges die met hun identiteit gepaard gaan niet bevraagd werden en die nu moeite hebben om te wennen aan een tijdperk waarin dat wel gebeurt. Gevolg is dat een essay met de titel Links ≠ Woke niet alleen direct in het Nederlands werd vertaald, maar dat ze hier te lande ook kan rekenen op veel media-aandacht. Zelfs op de internationale dag van de arbeid kwam auteur Susan Neiman (in Nijmegen) spreken over zaken als ‘woke’ en ‘links’.
Wanneer opiniemakers of gezagsdragers het woord ‘woke’ in de mond nemen, dan is dit tegenwoordig vooral een verwoede poging om een cultuurstrijd te voeren die de aandacht afleidt van kwesties als armoede, inflatie, klimaatverandering of crises als die op de woningmarkt, in de zorg of in het onderwijs. Wellicht is het beter niet te veel inkt te verspillen aan een dergelijke cultuurstrijd en ons op zinniger zaken te richten dan het bekende ‘wokespook’. De aandacht voor Links ≠ Woke is inmiddels echter moeilijk te stuiten, om die reden is het misschien toch nodig om Neimans werk kritisch tegen het licht te houden. Niet omdat het ‘woke-debat’ nou zo interessant is, maar wel omdat het de vraag oproept hoe we ‘links’ dan wel af moeten bakenen.
Eerst over het essay: dat doet vooral fronsen. Zoals inmiddels gangbaar is als mensen ‘woke’ aanvallen, wordt het begrip nauwelijks gedefinieerd. Bovendien wordt het ook niet onmiddellijk duidelijk wat ‘links’ volgens Neiman precies behelst. Ze pleit dat ‘woke’ afstand zou hebben genomen van de drie thema’s die historisch definiërend waren voor links: ‘universalisme’, een ‘geloof in vooruitgang’ en de ‘scheiding tussen rechtvaardigheid en macht’. Elk van deze thema’s zijn verankerd in de verlichting, maar ze zijn niet noodzakelijkerwijs ‘links’.
Slachtofferschap
Sommige van Neimans kritieken zouden niet misstaan in een gemiddeld rechts anti-‘woke’-vertoog. Zo veronderstelt Neiman dat mensen tal van identiteiten hebben, maar dat ‘woke’ politiek ervoor kiest om dit veelvoud te reduceren tot enkel het deel van iemands identiteit dat het meest gemarginaliseerd is; dat deel wordt vervolgens uitvergroot tot een ‘woud van trauma’s’. In plaats van de held wordt in Neimans optiek steeds meer het slachtoffer vereerd, waardoor de onderdrukte identiteiten het publieke discours zijn gaan domineren. Als alternatief suggereert ze om zorg voor slachtoffers te ‘huldigen als een verdienste, zonder te suggereren dat slachtofferschap ook een verdienste is.’
Wanneer opiniemakers of gezagsdragers het woord ‘woke’ in de mond nemen, dan is dit tegenwoordig vooral een verwoede poging om een cultuurstrijd te voeren die de aandacht afleidt van kwesties als armoede, inflatie, klimaatverandering

Neiman maakt niet heel expliciet welke groepen zich volgens haar als slachtoffer identificeren. Dat maakt het erg moeilijk om haar boek als een linkse kritiek op ‘woke’ te lezen. Want is slachtofferschap of de verering daarvan geheel nieuw op links? Neem het negentiende-eeuwse Europese proletariaat, zeer divers qua identiteiten – afkomst, gender, religie – maar de gemeenschappelijke deler was dat deze groep uitgebuit werd en dus slachtoffer was van het kapitaal. De proletariërs verenigden zich, zodat ze effectief in verzet konden komen tegen het sociale onrecht dat hen werd aangedaan. Niet omdat ze geen andere identiteiten kenden die ook relevant waren, maar wel omdat ze daar weinig mee konden zolang de arbeider, om met het Communistisch Manifest te spreken, ‘slechts leeft om het kapitaal te vermeerderen, slechts in zover leeft als het belang van de heersende klasse dit vereist.’
Omdat arbeiders elkaar vonden in dit gedeelde slachtofferschap en zich hier collectief tegen verzetten, groeide ze uit tot wat men vandaag waarschijnlijk één van de grootste ‘woke’-bewegingen ooit zouden noemen. In het geval van de arbeidersbeweging ging het dan ook echt om een beweging, met een organisatie, een relatief eenduidige doelstelling, ideologie etcetera. En anders dan veel opiniemakers suggereren, is dat binnen de vermeende hedendaagse ‘woke’-beweging nauwelijks te vinden. Maar als ik Neimans pleidooi volg dan hadden we een uitgebuite negentiende-eeuwse fabrieksarbeider niet aan moeten spreken op het feit dat ze slachtoffer werd van het kapitaal, maar juist dat ze bijvoorbeeld ook een toegewijde moeder was die veel voor haar partner of familie deed. Volgens Neimans denkwijze wijs je dan immers op iemands verdienste en dat is weliswaar niet woke, maar wel links(?)
Bondgenoten
Ter verdediging van het universalisme volgt een paginalange verdediging van verlichtingsdenkers die volgens Neiman weliswaar ‘incidenteel racistisch’ waren, maar wiens denken ook ‘sterk antiracistische en anti-imperialistische ideeën’ bevatte. Bovendien legden zij ‘ook de theoretische basis voor het universalisme waarop iedere strijd tegen racisme moet zijn gebaseerd.’ Door zich te committeren aan universele waarden zet Neiman zich af tegen het ‘tribalisme’ – een ander woord voor identiteitspolitiek. Volgens haar bedient niet alleen traditioneel nationalistisch rechts zich daarvan, maar is het sinds kort dus ook bij ‘woke’ links in zwang. Volgens Neiman maakt alleen universalisme vooruitgang mogelijk. Het vasthouden aan universalisme is dan ook veruit het belangrijkste punt van het boek. Toch blijft het onduidelijk wat er nu precies op het spel staat.
Want in de hedendaagse cultuuroorlogen komt een beroep op universalisme maar al te vaak van rechts: bijvoorbeeld als zij ‘all lives matter’ scanderen tegen Black Lives Matter (BLM)-activisten. Wanneer die laatste groep repliceert dat ‘not all lives matter until Black lives matter’, verbinden zij het deelbelang waar ze voor strijden precies aan het universalisme dat Neiman zo heilig is. Maar voor Neiman is dat eigenlijk niet nodig. Voor haar is de leus ‘all lives matter’ een ‘banale algemene waarheid [die wordt] gebruikt om de aandacht af te leiden van een belangrijke empirische waarheid, namelijk dat Afro-Amerikanen meer kans hebben om slachtoffer van geweld te zijn dan andere Amerikanen.’ Dus wat is nu eigenlijk het probleem?
Neiman lijkt vooral aanstoot te nemen aan het feit dat zij tijdens de BLM-protesten niet deel kon zijn van een beweging tegen anti-zwart politiegeweld, maar enkel een ‘witte bondgenoot’. Met andere woorden: zij bleef deel van haar witte ‘stam’ en kon niet samensmelten met het gedeelde verzet. Op zich valt er wat voor te zeggen om het verschil in stand te houden tussen mensen die strijden om niet doodgeschoten te worden en mensen die solidair zijn met die strijd. Zolang de politie een onderscheid maakt op basis van huidskleur bij de keuze wie ze doodschieten, zullen witte mensen altijd een andere status hebben dan zwarte mensen – ook in het verzet daartegen.
In de hedendaagse cultuuroorlogen komt een beroep op universalisme maar al te vaak van rechts

Echter, voor Neiman was precies dit kleine nuanceverschil aanleiding om een essay te schrijven dat links en ‘woke’ niets met elkaar te maken hebben. Voor haar is het cruciaal om de ‘solidairen’ op een voetstuk te plaatsen. Dat is ook wat ze in interviews benadrukt, refererend aan haar academische werk over de herinnering aan de Holocaust of het slavernijverleden. Het eren van die mensen die meestreden tegen onrecht zonder dat zij daar het directe slachtoffer van waren, maakt het mogelijk voor wit Amerika of niet-Joods Duitsland om in het reine te komen met het verleden. Het lijkt Neiman te ontgaan dat de categorie van ‘solidairen’ niet toegankelijk is voor mensen die wél direct het slachtoffer van onderdrukking zijn; die maken dus nooit kans om op dat voetstuk te worden geplaatst.
Universalisme
Maar behalve over ‘woke’ gaat het essay dus ook over ‘links’. De begrippen links en rechts ontstonden in de periode voorafgaand aan de Franse revolutie. Aanhangers van het ancien regime gingen in de Staten-Generaal rechts van de koning zitten en de hervormingsgezinde of revolutionaire bourgeoisie nam plaats aan zijn linkerzijde. Veel van de sociale groepen wier vertegenwoordigers tijdens de revolutie links waren, zouden nu rechts in het parlement zitten. Zij zijn langzaam verdrongen door vertegenwoordigers van andere sociale groepen – arbeiders, vrouwen, seksuele minderheden – en politieke subjecten die voorheen nog niet vertegenwoordigd werden, terwijl voorheen linkse groeperingen – zoals liberalen – soms een plek verwierven in het hart van de macht.
Universalisme leek in eerste instantie een definiërend kenmerk van de (linkse) derde stand die aan de basis stond van de Franse revolutie. Bijna unaniem stemde de constitutionele nationale vergadering in met de Verklaring van de rechten van de mens en de burger. Toch bleek dat het universalisme een stuk minder unanieme steun genoot wanneer het om vrouwen of tot slaaf gemaakten ging. Hoewel veel radicaal-linkse jacobijnen lid waren van de Vrienden van de Zwarten (Société des Amis des Noirs), hadden veel gematigde girondijnen een aantal directe belangen in de koloniën en de slavenhandel, hetgeen tot een ongemakkelijke patstelling leidde. Eenmaal aan de macht besloten beide groepen er voorlopig geen punt van te maken. Of zoals de Trinidadiaanse marxistische journalist C.L.R. James het verwoordde: ‘De Vrienden van de Zwarten, goede liberalen, waren nu aan de macht en net zo stil over slavernij als iedere kolonist.’ Het zou nog drie jaar duren voordat de slavernij kortstondig werd afgeschaft.
Klassieke marxisten hielden vaak vast aan het streven naar een ‘universele’ klasseloze samenleving. Tegelijkertijd vinden we juist in de socialistische of marxistische kritiek op de liberale burgerij kritiek op het universalisme. Zo wees Marx erop dat het universalisme van de bourgeoisie, die de mond vol had van vrijheid en de droits de l’homme, in werkelijkheid enkel voor hen opging, terwijl de arbeiders eerder ‘dubbel vrij’ waren: vrij om hun arbeid aan eenieder te verkopen en vrij van elk productiemiddel om op een andere wijze inkomen te vergaren. In de praktijk waren de arbeiders dus niet zo vrij als liberalen zich graag verbeeldden.
Postmodernisme
In de marxistische traditie ligt dus ook ‘postmoderne’ linkse kritiek op het universalisme besloten. Want als het universalisme van de liberalen in feite een deelbelang dient, dan geldt dat misschien ook wel voor de universele waarden van de arbeidersbeweging. Zoals twintigste-eeuwse feministen lieten zien, bestond die immers historisch uit organisaties die door mannelijke loonarbeiders werden gedomineerd, waardoor de uitbuiting van de reproductieve arbeid van vrouwen en het werk van mensen van kleur vaak vergeten werd. In dat licht is het misschien accurater om het streven naar universele oplossingen los te laten, omdat volledige gelijkheid toch onrealiseerbaar is. In plaats daarvan moeten we juist kijken welke sociale strijdperken nu prioriteit verdienen.
Er valt natuurlijk te twisten over welke strijd prioriteit heeft en in welke mate het strategisch is vast te houden aan universele waarden. Die discussie is eigenlijk niet zo relevant voor het weerleggen van Neimans stellingname. Waar het om gaat is dat zowel links als rechts universalistische claims maakt, en dat er zowel een linkse als een rechtse kritiek bestaat op het universalisme. De rechtvaardigingen voor de Amerikaans invasie in Irak liepen bijvoorbeeld over van de universalistische beweringen. Zo stelde President George W. Bush dat ‘Amerika leidend zou zijn bij het verdedigen van vrijheid en rechtvaardigheid, omdat ze juist en waar en onveranderlijk zijn voor alle mensen overal.’ En toch was die oorlog niet bepaald een linkse strijd.
Waar het om gaat is dat zowel links als rechts universalistische claims maakt, en dat er zowel een linkse als een rechtse kritiek bestaat op het universalisme.

Een waarlijk linkse strijd kan gebruikmaken van de verlichtingstraditie en categorieën zoals vrijheid of rechtvaardigheid mobiliseren om vervolgens te stellen dat deze categorieën geweld aan wordt gedaan. Tegelijkertijd kan op basis van het werk van enkele postmoderne denkers betoogd worden dat deze ideeën op zo’n manier worden ingevuld dat zij enkel in dienst staan van machtige groepen en dat ze dus ten koste gaan van veel van anderen. Met andere woorden: ook als je het niet eens bent met linkse kritiek op het universalisme, dan wil dat nog niet zeggen dat die kritiek niet links is.
Wat is links?
Hoe moet het dan wel? Binnen de politicologie werd het meest recente debat over de essentie van de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ in de jaren negentig gevoerd. De Koude Oorlog was net ten einde waardoor men zich afvroeg of links en rechts nog wel dezelfde betekenis hadden. Liberalen wisten de bewering dat ‘links en rechts verouderde categorieën zijn die er niet meer toe doen’ tot een platitude te verheffen. Hoewel het debat nooit echt beslecht is, vormt Noberto Bobbio’s Left and Right: the Significance of a Political Distinction uit 1994 een belangrijk referentiepunt. De Italiaanse politiek filosoof stelt dat de ‘“ideologische boom” van links en rechts altijd groen bleef.’ De tegenstelling verschoof in de jaren negentig weliswaar naar andere onderwerpen, maar die blijken uiteindelijk terug te voeren tot het onderscheid tussen egalitarisme (links) versus inegalitarisme (rechts).
Hoewel daar empirisch slechts beperkte kanttekeningen bij te plaatsen zijn, suggereert Bobbio vooral dat het links-rechts onderscheid om een verschil in waarden draait. Als gevolg hiervan plaatst hij de categorieën links en rechts buiten sociale en hegemoniale relaties van marginalisatie of onderdrukking. Bovendien stelt hij dat er ook nog een andere politieke tegenstelling bestaat die onafhankelijk is van links en rechts, namelijk die tussen vrijheid en autoritarisme. Dat is moeilijker te volgen, want wanneer onderwerpen verwant aan vrijheid of autoritarisme de politieke agenda domineren, wordt de links-rechts-tegenstelling wel degelijk minder relevant en is Bobbio’s ‘ideologische boom’ ineens helemaal niet zo groen meer.
Kicking up
Het is beter om twee andere elementen te hanteren om te bepalen of een politieke claim wel of niet links is. In de eerste plaats zou links altijd aan de kant van de structureel onderdrukte of gemarginaliseerde sociale groepen of ‘politieke subjecten’ moeten staan en daarmee tegenover de macht. Of het nu gaat om uitbuiting binnen arbeidsrelaties, onderdrukking als gevolg van racisme, kolonialisme, klassisme, opgelegde genderrollen of seksisme – steeds kan een politiek links genoemd worden in zoverre als zij de kant van de onderdrukten kiest. Dat wil dus niet zeggen dat linkse politici, partijen, organisaties, sociale bewegingen of activisten ook altijd aan die kant staan, maar wel dat ze links zijn in zoverre ze dat doen. Historisch (en tegenwoordig) zijn er genoeg voorbeelden van in naam linkse actoren die in mindere of meerdere mate juist bijdragen aan onderdrukking. Bovendien kan het zijn dat een politicus, partij of organisatie – denk bijvoorbeeld aan D66 – linkse standpunten ten aanzien van sommige onderwerpen combineert met rechtse standpunten op andere thema’s.
In de tweede plaats ‘trapt’ een links standpunt altijd naar boven. Dat wil zeggen dat links niet alleen staat voor gemarginaliseerde groepen, maar emancipatie bevecht ten opzichte van dominante groepen. Wanneer we immers een dwarsdoorsnede maken van aanhangers van radicaal- of extreemrechtse organisaties, dan zullen we ook snel concluderen dat deze lang niet allemaal tot de meest (of de minst) bevoorrechte groepen in de samenleving behoren. Het verschil is echter dat radicaal- of extreemrechtse groepen naar beneden trappen en hun verworven rechten proberen te ontnemen of te ontzeggen aan mensen die nog verder gemarginaliseerd zijn. Zij zullen beweren dat dit de enige manier is om hun eigen rechten blijvend te waarborgen. Links richt zich daarentegen eerder op de heersende klasse: de vermogenden of de machtigen der aarde. Het verschil tussen links en rechts is dus niet alleen tussen dominante en gemarginaliseerde groepen, maar ook tussen kicking up en kicking down.
Utopie
De rechtse toe-eigening van het begrip ‘woke’ is een volgende stap in het naar beneden trappen. Het gebruik van de term ‘woke’ dient vandaag de dag niet alleen als een bliksemafleider, maar ook om iemand die sociaal onrecht aankaart te diskwalificeren. Uitspraken als ‘ach, doe toch niet zo woke!’ of ‘ja, maar jij bent heel woke’ dienen om iemand bij voorbaat buiten de discussie te plaatsen, hoe terecht het sociale onrecht ook is dat wordt aangekaart.
Universalisme is in beginsel ook geen voorwaarde voor iedere linkse strijd, want linkse politiek vertrekt vanuit een strijd tegen onderdrukking.

Zoals Neiman politieke subjecten die centraal staan in het ‘woke’-debat wegzet als een stel aanstellers die zich definiëren door hun slachtofferschap, kregen het proletariaat en de derde stand in hun tijd soortgelijke diskwalificaties voor hun voeten geworpen – van ‘dan eten ze toch taart’ tot ‘langharig werkschuw tuig’. Weggezet worden als aansteller was geen definiërend aspect voor die groepen, net als universalisme dat niet was. Het is echter wel iets dat ontstaat in een sociale strijd. Begonnen de revoluties van arbeiders of burgerij primair omdat ze geloofden in universele categorieën, of omdat ze slachtoffer waren van de heersende klassen die hen (materieel) onderdrukten? En wat is het meest linkse antwoord op die vraag?
Universalisme diende misschien wel als rechtvaardiging, maar was vooral een bijproduct van een materiële sociale strijd; als een soort utopie die een richtpunt of criterium voor vooruitgang biedt. We hoeven universalisme niet op te offeren voor een linkse strijd en we kunnen gewoon blijven wijzen op de tegenstelling tussen liberaal-universalistische grootspraak over recht en vrijheid en het feit dat onze huidige wereld in de verste verte niet in de buurt komt van die idealen. De groeiende waardering voor denkers als Fanon geeft aan dat er niet alleen binnen links, maar ook binnen ‘woke’ ruimte voor universalisme is. Zoals arbeiders sinds twee eeuwen gewoon zijn te doen, eisen nu ook andere subjecten hun deelbelang op uit naam van die onvervulde universalistische belofte.
Tegelijkertijd is universalisme in beginsel ook geen voorwaarde voor iedere linkse strijd, want linkse politiek vertrekt vanuit een strijd tegen onderdrukking. Die strijd wordt niet alleen gevoerd voor, maar juist ook door de slachtoffers van die onderdrukking. Bij Neiman wordt links gelijkgesteld aan verlichting en universalisme en vanuit dat perspectief probeert ze met het links-rechts-onderscheid in de hand ‘woke’ te diskwalificeren. Hier overspeelt Neiman haar hand, daardoor bereikt ze precies het tegenovergestelde: door op voorhand elke politiek die vertrekt vanuit een gedeelde ervaring van onderdrukking of slachtofferschap uit te sluiten, diskwalificeert ze juist de belangrijkste vorm van linkse politiek. Daarbij doet het verder niet zo terzake of die nog universalistisch wordt of niet.
Susan Neiman gaat vanavond in gesprek met Bas Heijne in Arminius, Rotterdam; morgen spreekt ze in de Balie in Amsterdam.
Jouke Huijzer is redacteur van Jacobin NL.