De Wereldbank en het IMF bieden geen oplossingen voor mondiale crises

Landen in het mondiale Zuiden hebben grote investeringen nodig voor de klimaatcrisis en ecologische transitie. Het IMF en de Wereldbank laten opnieuw zien dat ze hier niet bij kunnen helpen.
De Wereldbank in Washington (Wikimedia Commons)

Jacobin #1 is uit.
Abonneer je voor €30 en we sturen hem op.

Dit jaar is het tachtig jaar geleden dat het Bretton Woods-systeem werd ingevoerd, waarbij de goudstandaard na de Tweede Wereldoorlog werd afgeschaft en de Amerikaanse dollar de boventoon ging voeren, wat ook de oprichting van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank betekende. Deze zusterorganisaties hielden afgelopen april hun voorjaarsvergaderingen. Technocraten van overheden en internationale instellingen, CEO’s, academici en opiniemakers van allerlei pluimage kwamen in Washington D.C. bijeen om te onderhandelen over hoe landen in het mondiale Zuiden toegang kunnen krijgen tot de noodzakelijke fondsen en wie de subsidiepotjes weer moet vullen. 

Het probleem: er is nauwelijks geld, de staatsschulden zijn hoog en de crises stapelen zich op.

De jaarlijkse investering die armere landen nodig hebben om de ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties te bereiken, wordt over het algemeen geschat op meer dan 4 biljoen dollar. Het financieringsprobleem blijkt uit het feit dat de wereldwijde financiële overdrachten van het Noorden naar het Zuiden de afgelopen tien jaar zijn gekelderd. Het is zelfs zo dat sinds 2023 de schuldaflossingen aan publieke en private kredietverstrekkers groter zijn dan de externe instroom naar alle regeringen in het mondiale Zuiden, inclusief nieuwe leningen en officiële ontwikkelingshulp.

Eén ding is duidelijk: landen in het mondiale Zuiden hebben behoefte aan grootscheepse buitenlandse investeringen zonder dat die verbonden is aan allerlei politieke voorwaarden en bevelen. Daarnaast is een kwijtschelding van hun schulden noodzakelijk. Niet alleen om armoede uit te bannen. Ook de ontwikkeling van infrastructuur, die essentieel is voor economische ontwikkeling en de klimaattransitie op de lange termijn, blijft achter. De voorjaarsbijeenkomst van het IMF en de Wereldbank liet zien dat beide organisaties voor deze problemen geen oplossingen hebben. 

Enorme rentebetalingen

De Wereldbank heeft als basismandaat het loskrijgen van investeringen en financiering voor de ontwikkeling van infrastructuur en armoedebestrijding in zogenaamde ontwikkelingslanden. Hiervoor is zij afhankelijk van donaties van financieel sterke landen, voornamelijk de VS, de EU, met name Duitsland en sinds enkele jaren ook China. 

Tegelijkertijd is de schuldenlast van landen met een gemiddeld of lager inkomen nog steeds hoger dan in enig ander jaar voor de pandemie. De meeste van deze landen betalen nu meer aan rente op hun schuld, die meestal in dollars is uitgedrukt, dan ze aan nieuwe leningen ontvangen.

Ze blijven volledig afhankelijk van de koers van buitenlandse, gedepolitiseerde centrale banken, die in eerste instantie door hun beleid van lage rentes massale leningen mogelijk maakten, maar nu terugbetaling duurder maken door de belangrijkste rentetarieven te verhogen. Financieel kapitaal wordt teruggesluisd naar het Westen.

De internationale financiële markt heeft slechts een beperkt structureel belang om de ontwikkelingstaken op zich te nemen die van oudsher door de staat verricht werden.

In tijden van de zogenaamde ‘polycrisis’, westerse financiering van verschillende legers en stijgende rentetarieven in de VS, de EU en Japan trekken veel investeringsmaatschappijen hun investeringen uit ontwikkelingslanden terug. Geldschieters geven op dit moment prioriteit aan Oekraïne en andere op zichzelf staande conflicthaarden en aan uitgaven voor vluchtelingen in hun eigen land. Dit geld ontbreekt vervolgens in de fondsen van de Wereldbank. Zelfs na de voorjaarsbijeenkomsten zijn er geen tekenen van een trendbreuk.

Wanhopige financieringsprogramma’s

Het hoofd van de Wereldbank, Ajay Banga, vond slechts een bescheiden antwoord op deze uitdaging. Naast beloften om institutionele hervormingen door te zetten en de leencapaciteit te vergroten met boekhoudkundige trucs, richten grote ontwikkelingsinstellingen, waaronder de EU, zich vooral op het toch aantrekken van private investeringen.

Deze aanpak werd ook gepromoot op de meest recente voorjaarsbijeenkomst van de Wereldbank. Privékapitaal uit de reserves van internationale investeringsmaatschappijen zoals BlackRock of Vanguard moet worden gebruikt om armoede te bestrijden, maar ook en vooral om klimaatvriendelijke economische transformatie en infrastructuurontwikkeling te financieren.

De regeringen van de welvarende landen kunnen of willen de immense financiële nood niet alleen dekken met traditionele overheidssubsidies of leningen onder gunstige voorwaarden. Het tijdperk van het westerse bezuinigingsbeleid heeft de internationale hulpfondsen enorm gereduceerd. Dit komt doordat ze niet gekoppeld zijn aan democratische beslissingen en indirect alleen aan economische belangen.

Om het dilemma van het tekort aan geld het hoofd te bieden, biedt de Wereldbank uiterst complexe programma’s voor het financieren van leningen, die steeds wanhopiger en creatiever worden naarmate het gebrek aan geld groeit. Veel van deze programma’s kenmerken zich door ‘garanties’. Deze financiële instrumenten verzekeren private investeerders ervan dat ze gecompenseerd worden voor verliezen als hun investeringen in activa in het mondiale Zuiden geen rendement opleveren. Het doel is dus om het investeringsrisico te beperken en hen zo aan te moedigen om te investeren in armere gebieden.

Garanties en begeleidende regelgevende maatregelen zijn bedoeld om een hefboomeffect te creëren; elke dollar geïnvesteerd door de staat, die dient om particuliere investeringen te verzekeren en dus aan te trekken, is bedoeld om het totale investeringsvolume te vermenigvuldigen.

Wilde fantasieën

Deze hefboombenadering, ook bekend onder modewoorden als ‘blended finance’ of ‘de-risking’, gaat terug op de Addis Abeba Action Agenda uit 2015, waar het financieringsprobleem voor infrastructurele projecten voor het eerst werd aangepakt. De Bretton Woods-instellingen en donerende landen wilden het financieringsvolume verhogen ‘van miljarden naar triljoenen’ tegen 2030. 

Zelfs vandaag de dag bezondigen fans van de hefboombenadering zich bij het inschatten van de vermenigvuldigingsfactor aan de wildste fantasieën. Hoewel niemand meer hoopt op de gewenste triljoenen, beloven sommigen nog steeds dat het investeringsvolume kan worden verzevenvoudigd.

Ondanks de marketinginspanningen van de neoliberale technocratie in Washington of Brussel zijn openbare infrastructuur en armoedebestrijding gewoon geen winstgevende activiteiten.


In werkelijkheid zijn dergelijke resultaten heel ver weg; het falen van de Bretton Woods-instituties is immens.

De meest recente cijfers over private investeringen bewijzen dit. Sinds het hoogtepunt in 2017 is het aantal leningen van de private sector aan het mondiale Zuiden tegen 2022 opnieuw meer dan gehalveerd en bedraagt het jaarlijkse niveau slechts ongeveer 123 biljoen dollar – een onvoorstelbare afstand tot de miljarden die jaarlijks nodig zijn voor financiële ondersteuning.

Trend van financialisering

Dit is nog een reden waarom het enthousiasme voor het vrijmaken van nieuwe fondsen op het voorjaarscongres aanzienlijk minder was dan in het verleden. Het is duidelijk dat de internationale financiële markt slechts een beperkt structureel belang heeft om de ontwikkelingstaken op zich te nemen die van oudsher door de staat verricht werden.

De marketinginspanningen van de neoliberale technocratie in Washington of Brussel ten spijt, openbare infrastructuur en armoedebestrijding zijn gewoon geen winstgevende activiteiten. Vooral in landen met de laagste inkomens zijn er vaak nauwelijks geschikte markten beschikbaar.

Dit is echter het gebied waar de behoefte aan investeringen in basisinfrastructuur en existentiële armoedebestrijding het grootst is. Maar zulke landen moeten wel verwaarloosd worden als de ontwikkelingsstrategie gericht is op het behalen van rendement, hoe laag het investeringsrisico dankzij staatsbescherming ook is. De internationale markt gaat dit probleem niet oplossen.

De energie- en bankensector zijn bijvoorbeeld populairder bij buitenlandse investeerders. Deze sectoren creëren echter heel weinig nieuwe banen voor de armere lagen van de bevolking, laat staan sociale zekerheid. Zo’n onevenwichtige groei bevordert eerder de vermogensongelijkheid, de afhankelijkheid van internationale speculanten, vriendjespolitiek en een geografisch ongelijke ontwikkeling.

In het algemeen verergeren garanties een trend van financialisering die de teugels van de macht en de economische controle uit handen van ministeries overhevelt naar BlackRock, Vanguard en co. Het welzijn van nationale economieën wordt toevertrouwd aan het winstmotief van investeerders. Symptomatisch hiervoor: bij de Wereldbank ontwikkelt het Private Sector Lab, een speciaal opgericht orgaan, maatregelen om privékapitaal aan te trekken. Het is door Wereldbank-president Banga, zelf een voormalig CEO van Mastercard, persoonlijk opgericht en bestaat voornamelijk uit CEO’s en bankiers.

Neokoloniale scheidslijn

Economieprofessor Daniela Gabor heeft in Jacobin al eens beschreven hoe een nieuwe ‘Wall Street-consensus’ voet aan de grond kreeg in de ontwikkelingssector, die de staat zijn centrale rol ontzegt en deze toewijst aan de financiële markt. Onlangs twitterde ze treffend: ‘Het probleem met de-risking is dat het zelfs in zijn meest ambitieuze vorm het tempo en de aard van de energietransitie uitbesteedt aan privékapitaal.’

Uiteindelijk marginaliseren regeringen in hun bezuinigingswaanzin hun eigen rol in de buitenlandse handel en depolitiseren ze de vraag hoe de meeste landen in de wereld ooit de benodigde fondsen voor de klimaattransitie en economische ontwikkeling zullen bemachtigen. Tegelijkertijd hekelen Europese en Amerikaanse diplomaten op hypocriete wijze de tegenstribbelende en ‘vuile’ opkomende economieën op elke klimaatconferentie.

Ontwikkelingssamenwerking is voor ‘partnerlanden’ vaak gewoon een ander woord voor de privatisering van voormalig publieke sectoren en het creëren van afzetmarkten voor Europese of Amerikaanse goederen.

Het spreekt voor zich dat deze omstandigheid langs neokoloniale Noord-Zuid scheidslijnen loopt. De tien grootste investeringsbedrijven die betrokken zijn bij gemengde staatsfinanciering zijn bijvoorbeeld uitsluitend gevestigd in de landen van het mondiale Noorden: Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en Japan.

Naast de falende strategie om privékapitaal te werven, is de enige optie van de Wereldbank om met regeringen te bakkeleien over een paar extra geschonken dollars. In tijden van oorlog, geopolitieke polarisatie en bezuinigingen zal dit niet veel opleveren.


Vooruitzichten voor het mondiale Zuiden

Zelfs toen overheidsleningen en lonen ruimer beschikbaar waren en investeringsmaatschappijen een minder prominente rol speelden, was ontwikkelingsgeld een paard van Troje.

Voor ‘partnerlanden’ is ontwikkelingssamenwerking vaak gewoon een ander woord voor de privatisering van voormalig publieke sectoren en het creëren van afzetmarkten voor Europese of Amerikaanse goederen. Vooral het IMF eist in ruil voor staatsleningen een verregaande reorganisatie van de ambtenarij en een inperking van de handelsmogelijkheden van de ‘partnerlanden’.

Met name in Duitsland, een van de grootste donerende landen, moet links zich tegen deze logica verzetten. Naast een uitgebreide kritiek op het systeem moeten de eisen beginnen met een massale kwijtschelding van de staatsschuld. Zelfs binnen de huidige regels van de mondiale wereldmarkt moeten landen in het mondiale Zuiden bevrijd worden van schulden en toegang krijgen tot investeringsfondsen. Anders komt het niet goed. Om dit te bereiken is een hernieuwde politisering van de rol van de Wereldbank en het IMF dringend nodig — en ook moeten we ons afvragen waarom deze tekortschietende instanties überhaupt nog nodig zijn.

Simon Pompé studeerde internationale handel en ontwikkelingsbeleid aan de Universiteit van Maastricht en werkt in Berlijn in de internationale ontwikkelingssamenwerkingsbranche.

Vertaling: Tina Hoenderdos

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier