Afgelopen maanden heb ik samen met andere Nederlandse academici vaak geprotesteerd tegen de bezuinigingen op hoger onderwijs. Als het huidige coalitieakkoord nageleefd wordt, wordt er bijna een miljard euro op hoger onderwijs bezuinigd. Honderden wetenschappers kunnen ontslagen worden. Ikzelf werk op dit moment als postdoc – een gepromoveerde onderzoeker met een tijdelijk contract.
Dat ik straks mijn baan verlies is niet mijn grootste zorg. Postdoccontracten zijn nou eenmaal altijd tijdelijk van aard. Wat ik vooral vrees, is dat ik überhaupt niet door kan gaan met mijn werk als onderzoeker. De vacatures voor functies met een vast contract liggen al niet voor het oprapen en na de aankondiging van de bezuinigingen werd op veel faculteiten, waaronder de mijne, gezegd dat er binnen een jaar of twee geen nieuwe vacatures zullen komen.
Het is voor mij natuurlijk geen verrassing dat een academische loopbaan veel competitie kent en dat veel mensen na hun PhD, postdoc, of zelfs als ze op een hogere positie op de carrièreladder staan, uiteindelijk voor werk in een andere sector kiezen.
Wat me de afgelopen jaren wel verbaasde, is dat vrouwen in mijn omgeving deze keuze veel vaker maken dan mannen. Er blijken ook veel verschillende redenen te zijn die tot zo’n keuze kunnen leiden.
Van de vrouwen die wel aan de universiteit blijven, ontwikkelt de carrière zich trager dan die van mannen. Dit fenomeen wordt beschreven in het wetenschappelijke artikel ‘Gender differences in research performance and its impact on careers: a longitudinal case study‘ (2016) van Peter van den Besselaar en Ulf Sandström, waar ook bovenstaande grafiek vandaan komt.
Van den Besselaar & Sandström analyseren een Nederlandse dataset met onderzoekers die rondom 2004 een aanvraag voor een vroege carrière beurs deden. Ze laten zien dat mannelijke onderzoekers tien jaar later gemiddeld verder zijn in hun academische loopbaan dan vrouwelijke onderzoekers, zelfs gecontroleerd voor variabelen zoals het promotiejaar en academische prestaties (gemeten als ‘field normalized citations’ – hoe vaak iemands artikelen geciteerd worden, genormaliseerd per onderzoeksgebied).
Uiteindelijk zijn vrouwelijke academici maar een klein percentage van de werkende populatie, maar ik wil onze situatie beschrijven als een voorbeeld van een bredere trend van toenemende precariteit op de arbeidsmarkt, die voor iedereen (ook voor werklozen of scholieren) relevant is.
Deze precariteit beïnvloedt iedereen die aan een academische carrière begint, ongeacht gender. Maar er zijn systemische oorzaken die vrouwen meer benadelen. De geplande bezuiningen zijn niet alleen catastrofaal voor docenten, onderzoekers, studenten, en de hele samenleving (die goede wetenschap nodig heeft), maar dragen ook direct bij aan de discriminatie en uitbuiting van vrouwen.
Neoliberaal feminisme ziet vrouwenemancipatie graag als iets dat voornamelijk symbolisch is: zodra er bijvoorbeeld vrouwelijke hoogleraren zijn is de emancipatie aan de universiteit volbracht. Maar we moeten ons bezighouden met de algemene positie van vrouwen in de materiële wereld en onderzoeken hoe hun sociale mobiliteit door die positie wordt beperkt. Dit heeft met meer te maken dan individuele vrouwbeelden, of zelfs met de typische discriminerende uitspraken over vrouwen die wel of niet in de wetenschap horen te werken.
Ondanks dat ik vaak in onderzoeksteams heb gewerkt waarin ik de enige vrouw was, voelde ik me door mijn collega’s nooit persoonlijk gediscrimineerd. Maar dat een vrouwelijke werker deze directe discriminatie op de werkvloer niet ervaart, betekent niet dat ze vrij is van systemische onderdrukking. Het is niet genoeg om te geloven dat vrouwen in de wetenschap horen te werken, als ze op zo’n carrièrepad gemiddeld veel meer obstakels moeten overwinnen dan mannen.
Het onbetaalde werk van reproductie
Het grootste obstakel voor elke vrouw met elk mogelijke carrièredoel is de disproportioneel grote rol die vrouwen spelen in het gezinsleven. Een meer specifieke en veel betere term voor gezinsleven, die wel wat extra uitleg vereist, is sociale reproductie.
De marxistisch-feministische sociale reproductietheorie gaat over het werk van dagelijkse reproductie dat ieder mens nodig heeft: het bereiden van eten, schoonmaken van woning en lichaam, wassen van kleding, zorg tijdens ziekte. Dit is het werk dat iedereen ofwel zelf moet doen, of waarvoor ze iemand moeten regelen die dat werk voor hen doet, om te overleven en om in staat te zijn om betaald werk te verrichten.
Meerdere studies tonen aan dat vrouwen dit werk veel vaker onbetaald doen dan mannen. Zelfs als ze meer dan hun partner verdienen, zelfs als ze in relatief egalitaire landen wonen zoals Zweden. Omdat universitair werk, behalve colleges op precieze tijdstippen, of onderzoek in laboratoria of in het veld, op elk uur van de dag en op elke plek waar je een laptop kan meenemen gedaan kan worden, onstaat er extra druk op academici die veel tijd nodig hebben: zowel voor hun werktaken, als voor de taken van dagelijkse reproductie.
Meerdere studies beschrijven dit als één van de redenen voor de lagere productiviteit van vrouwelijke onderzoekers tijdens de Covid-lockdowns, toen het onmogelijk werd om huishoudelijk werk uit te besteden. Mannen werden tijdens de lockdowns juist productiever.
De bezuinigingen in het hoger onderwijs betekenen onder andere minder ruimte voor onderzoekers om in de gebouwen van de universiteit te werken, met hun eigen bureau. Zonder zo’n werkplek is het lastiger, voor met name vrouwelijke werkers, om afstand van huishoudelijk werk te nemen.
Reproductief werk is voor gezinnen met kinderen een nog veel grotere uitdaging. Inmiddels is het bekend dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen vooral een ‘motherhood penalty’ is: vrouwen in hooggekwalificeerde banen verdienen hetzelfde als mannen, totdat ze kinderen krijgen. De academische sector vormt hierop geen uitzondering. De patriarchale tradities van Nederland, een land waarin iets meer dan vijftig jaar geleden vrouwelijke ambtenaren nog ontslagen werden na hun huwelijk, dragen hier zeker niet aan bij.
‘Mijn collega’s zeiden me om voorzichtig te zijn om openlijk te vertellen dat mijn eenjarige kind vijf dagen per week naar de kinderopvang ging’, schreef Susanne Täuber, een Duitse onderzoeker op het gebied van sociale veiligheid en gendergelijkheid, in ‘Undoing Gender in Academia: Personal Reflections on Equal Opportunity Schemes’. Dit artikel bekritiseerde de Rosalind Franklin Fellowship – de beurs waarmee Täuber op de Rijksuniversiteit Groningen werd aangenomen – en stond centraal in haar beruchte conflict met de universiteit, dat uiteindelijk tot haar ontslag leidde.
Een van de punten die Täuber in het artikel maakt, is dat zulke specifiek voor vrouwen bedoelde beurzen door mensen die niet geloven dat het voor vrouwen lastiger is om een wetenschappelijke carrière te beginnen als ‘oneerlijk’ worden bestempeld. Laten we duidelijk zijn: het is lastiger voor vrouwen om elk soort carrière te starten, de paar uitzonderingen daargelaten die over het algemeen beschouwd worden als extreem vrouwelijk (bijvoorbeeld leidster op een kinderopvang, modellenwerk).
Zelfs bij een totaal gebrek aan symbolische discriminatie (wat zelden voorkomt), worden vrouwen oneerlijk belast met het werk van sociale reproductie. Zelfs als de huishoudelijke taken zoals koken en schoonmaken in een huishouden eerlijk verdeeld zijn (wat nog zeldzamer is), worden de meeste vrouwen fysiek beperkt door zwangerschap en het herstel daarvan.
Men kan zeggen dat de keuze tussen carrière of kinderen krijgen gewoon gemaakt moet worden; dat is echter een keuze die mannen simpelweg niet hoeven te maken. Als maatschappij hebben we kinderen nodig en zo lang we het werk van kinderen baren en opvoeden niet financieel of anderszins compenseren, lijden individuele vrouwen onder deze noodzaak en hun heel natuurlijke kinderwens.
In een land waar kinderopvang schaars en duur is en volledig betaald vaderschapsverlof doorgaans maar één werkweek duurt, prioritiseren veel vrouwen beroepen die hen stabiliteit kunnen bieden. Een wetenschappelijke carrière wordt echter juist gekenmerkt door precariteit. Universitair docenten – de eerste functie op de universiteit met een vast contract – worden maar zelden aangenomen als ze jonger dan dertig zijn. Vaak zijn ze pas rond de 35 of ouder als ze aangenomen worden.
In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, waar de financiële positie van promovendi en andere early career researchers nog slechter is dan in Nederland, worden academische banen – net als banen in kunsten en media – vaak gezien als prestigieuze, zeer gewilde, maar onderbetaalde ‘carrières’ die alleen kinderen en partners van rijke mensen zich kunnen veroorloven. In deze sectoren is meritocratie een nog grotere fabel dan in andere.
Als de nieuwe Nederlandse regering, met meerdere partijen die zich als vertegenwoordiger van de ‘gewone mensen’ profileren, een wetenschap wil die alleen voor de geprivilegieerden toegankelijk is, is ze met de geplande bezuinigingen op de goede weg.
De eenzaamheid van ‘internationale ervaring’
De academische wereld heeft nog een obstakel voor vrouwen die een relatie en een gezin ambiëren, zeker als de gezinsleden geen digital nomads zijn. Bij academische sollicitaties en beursaanvragen wordt zogenoemde internationale ervaring zeer hoog gewaardeerd, tot het punt dat het een vereiste lijkt, tenzij die door buitengewone prestaties wordt gecompenseerd.
Met deze internationale ervaring wordt bedoeld dat je aan buitenlandse universiteiten en instituten hebt gewerkt. Het is, gezien de schaarste van geschikte banen in de meeste landen, normaal geworden om internationaal te solliciteren. Dit betekent dat je ook bij sollicitaties in je eigen land concurrentie van over de hele wereld kunt verwachten.
De impact van die genormaliseerde en zelfs gewaardeerde verhuizingen wordt goed geïllustreerd door een Twitter post van Elsa Clara Massoc, een politiek econoom die van de Verenigde Staten naar Frankrijk naar Italië naar Duitsland verhuisde, totdat ze eindelijk in Zwitserland een vaste baan kreeg als universitair docent. Op dit moment weigert haar partner (en inmiddels heeft ze ook een klein kind) om met de vierde verhuizing in tien jaar tijd mee te doen. Hierdoor reist Massoc elke week voor haar werk van Parijs naar Sankt Gallen.
Toen ik jonger was vond ik het een mooi en romantisch idee om voor een wetenschappelijke carrière van plek naar plek te verhuizen, op zoek naar nieuwe ideeën en intellectuele stromingen. Nu ik ouder ben, begrijp ik hoe eenzaam zo’n carrière kan zijn – eenzaamheid die de meeste mensen willen bestrijden door een partner te hebben die met hen meeverhuist. Dit werkte nog enigszins in het eenverdienermodel van de jaren vijftig en zestig, met een vrouwelijke partner die onbetaald huishoudelijk werk deed.
Maar wat is de oplossing voor wetenschappers in het huidige tweeverdienersmodel? Vooral als een van de partners een man is, aangezien het voor mannen lastiger kan zijn om hun eigen carrière op te geven? Nederlandse universiteiten doen niet aan ‘partner hires’, een praktijk die bijvoorbeeld in de Verenigde Staten wel gangbaar is: universiteiten helpen daar de partner van de nieuwe werknemer een baan te vinden.
Ook voor mensen die vrijgezel zijn, is het een uitdaging om hun bestaande sociale steunnetwerken achter zich te laten. Het ontbreken van een sociaal netwerk kan ook nog eens bijdragen aan een burn-out en andere werkgerelateerde mentale klachten.
Naast de banenschaarste wordt de internationale stoelendans van academische posities ook veroorzaakt door beurzen waarbij verhuizen niet alleen gewaardeerd wordt, maar zelfs vereist is. Twee van de weinige grote beurzen voor jonge onderzoekers die in Nederland promoveren – de Rubicon van NWO en de Marie Skłodowska-Curie fellowship van de ERC – hebben als voorwaarde dat de postdoc naar een ander land gaat.
Het bestaan van zulke beurzen zou niet per se een probleem moeten zijn, ware het niet dat er bij mijn weten geen andere grote beurzen op dit niveau beschikbaar zijn, behalve de intens competitieve Veni-beurs. Sommige Nederlandse onderzoekers kiezen er daarom voor om zo’n Rubicon-postdoc dichtbij de grens in België te doen, om toch in Nederland te kunnen blijven wonen, of tenminste hun familie en vrienden te kunnen blijven zien. Met academische verrijking hebben zulke keuzes weinig van doen. Met de huidige wooncrisis is het vinden van een woning voor een periode van tijdelijke aanstelling sowieso een probleem, waardoor wetenschappers vaak meerdere uren moeten forenzen.
Naast stress en uitputting leidt dit systeem tot enorme inefficiëntie, een situatie waarin mensen die toch gehecht zijn aan de plek waar ze wonen vaak de academie verlaten, omdat ze zelfs in andere steden in hetzelfde land geen baan kunnen vinden. Dit terwijl de kennis van lokale geschiedenis en beleid, vooral in de geestes- en sociale wetenschappen, veel aan hun academische werk kan bijdragen.
En soms wordt het duidelijk dat jouw eerste keuze de tweede keuze van iemand anders is, die zelf door suboptimale keuzes van anderen op die plek terechtkwam. Een paar maanden geleden sprak ik een onderzoeker van mijn leeftijd die universitair docent is aan een grote Nederlandse universiteit. Zelf zou ik haar baan graag hebben, maar ik realiseerde me dat zij veel liever niet in Europa zou werken, maar dichterbij haar familie op een ander continent.
Internationale samenwerking draagt veel bij aan wetenschap en we moeten het aannemen van buitenlandse onderzoekers vooral niet inperken, zeker gezien de structuren van wereldwijde sociaaleconomische ongelijkheid. Maar het huidige systeem, met beurzen en vooral de banenschaarste die internationale verhuizingen van academici bevorderen, is in het bijzonder nadelig voor het welzijn van vrouwelijke onderzoekers, onder andere vanwege hun positie in het huishouden. Wat er nodig is – meer lokale beurzen en vooral meer banen en baanzekerheid – is het tegenovergestelde van de afbraak van de wetenschap die gepland staat in het coalitieakkoord.
Prestatiedruk en pesten
Waarschijnlijk is het voor de lezer van deze tekst inmiddels duidelijk dat de genoemde obstakels niet alleen logistieke vindingrijkheid en persoonlijke opoffering vereisen van wetenschappers, maar ook veel mentale stress kunnen veroorzaken. Vrouwen lijden vaker dan mannen aan mentale aandoeningen zoals angst en depressie en aan auto-immuunziektes.
Ik probeer me in dit artikel ver van anecdata (data op basis van anekdotes) te houden, maar toch moet ik denken aan meerdere getalenteerde, toegewijde vrouwelijke onderzoekers die ik ken die vanwege chronische ziektes hun academische posities vaarwel moesten zeggen.
Zelf had ik meer dan een jaar last van de gevolgen van een hersenschudding. Op een gegeven moment merkte ik tot mijn schrik dat ik symptomen van fibromyalgie had, een reumatische ziekte waarvoor nog geen genezing gevonden is. De tijd en ruimte die ik kreeg van mijn promotoren om al mijn symptomen te laten behandelen en uiteindelijk te genezen, is weinigen gegeven in de academische wereld, waarin onderzoekers doorgaans onder veel druk staan van hun leidinggevenden.
De hiërarchische structuur van de universiteit en de precaire positie die ze doorgaans binnen die hiërarchie hebben, maakt early career researchers bij uitstek kwetsbaar. Hoe meer concurrentie en schaarste, des te meer zorgen over de toekomst en eigen prestaties, dus meer stress die de gezondheid langdurig benadeelt. Ik maak me zorgen dat de langere tijd die ik voor mijn promotie nodig had vanwege gezondheidsproblemen, waardoor ik relatief weinig publicaties per jaar had, nadelig kan zijn bij toekomstige sollicitaties. Mijn collega’s hoor ik vaak over soortgelijke zorgen praten.
Ook al had ik zelf geen last van intimidatie of pesten vanwege mijn vrouw zijn, ik durf helaas niet te zeggen dat dit op Nederlandse universiteiten de norm is. Saskia Wassenaar en Bettine Winters publiceerden in 2023 in De Gelderlander een artikel over de vrouwenonvriendelijke sfeer op verschillende faculteiten van de Radboud Universiteit. Ze beschrijven meerdere voorbeelden van grensoverschrijdend gedrag van mannelijke hoogleraren, intimidatie en pesten, waardoor vrouwelijke medewerkers de universiteit verlieten.
Dat de rector magnificus opstapte vanwege seksuele intimidatie veranderde weinig aan wat de vrouwelijke medewerkers ‘een structureel probleem’ noemen. Dit soort problemen wordt niet opgelost zonder te investeren in de baanzekerheid van universitair personeel. Het is makkelijker om voor je belangen op te komen als je niet steeds voor een contractverlenging moet vechten. Door de geplande bezuinigingen op hoger onderwijs, die in alle gevallen zullen leiden tot meer concurrentie en prestatiedruk, wordt de positie van jonge vrouwelijke medewerkers nog onzekerder.
Geen gendergelijkheid zonder baanzekerheid
Bij banenschaarste en precariteit op de arbeidsmarkt worden reeds onderdrukte sociale groepen altijd het zwaarst getroffen. Mensen zonder het economische, sociale of culturele kapitaal dat hen kan helpen: gediscrimineerde etnische minderheden, en vrouwen – die naast hun betaalde werk ook voor het onbetaalde werk van sociale reproductie moeten zorgen en die, vanwege hun gender, onder verschillende vormen van geweld lijden, van symbolisch tot fysiek en seksueel.
Dit geldt nog veel meer voor vrouwen in lager gekwalificeerde en slechter betaalde beroepen dan voor vrouwen die op de universiteit werken. Toch wil ik over de situatie van vrouwen in wetenschap schrijven om te laten zien dat het bezuinigingsbeleid van de nieuwe regering Nederlands het hoger onderwijs niet alleen slechter gaat maken, maar ook veel elitairder en mannelijker.
Graag blijf ik op de universiteit blijven werken, want ik houd van onderzoek doen en college geven; ik hou vooral van de vrijheid om sociale vraagstukken te bestuderen zonder directe druk vanuit private bedrijven en de overheid. Tot op zekere hoogte is zo’n baan een privilege. Maar willen we toestaan dat de toegang tot zo’n privilege nog veel lastiger wordt voor mensen met een bepaalde klasseachtergrond of gender?
Dan staan we toe dat degene die onderzoek kunnen blijven doen en nieuwe generaties wetenschappers opleiden niet altijd degenen zijn met de meeste passie en talent, maar vaak degenen die de ‘old boys’ netwerken het beste weten te gebruiken en het geld hebben om lange perioden van precariteit te kunnen overleven.
Het onderzoek dat wel goed betaald wordt en baanzekerheid biedt, wordt het onderzoek in de private sector. Onderzoek dat over het algemeen enkel wordt gedaan naar zaken die kortetermijnwinst kunnen opleveren. Niet naar oude literaire meesterwerken, verdwijnende diersoorten, een functionerende democratie. Niet naar de cultuur, natuur, en manieren van samenleven die onze beschaving mooi maakt en het leven zin geeft.
Ik wil daarbij niet zeggen dat het huidige academische systeem zo goed werkt, integendeel – ik begrijp waarom zoveel kiezers het nut daarvan lastig kunnen inzien. Onze academische projecten zijn vaak hyperspecialistisch, aangezien het geld via bestaande onderzoekspaden stroomt en er weinig tijd overblijft om met een breder publiek te communiceren. Maar de aangekondigde bezuinigingen zullen deze vicieuze cirkel enkel verergeren.
Er wordt vaak besproken hoe het huidige onderwijssysteem makkelijker voor meisjes dan voor jongens is, en inderdaad, nog toen ik mijn bachelor- en masterstudies deed, waren de meeste van mijn studiegenoten vrouwen. Vrouwen haalden betere cijfers, wat ook een maatschappijbrede trend is, en vonden betere promotieplekken. Maar tijdens mijn promotietraject zag ik om mij heen dat vooral vrouwen – in verschillende functies en om verschillende redenen – de wetenschap verlieten.
Bijna alle academische begeleiders van mijn werk en leden van mijn promotiecommissie waren mannen (als dit overigens bij sociologie en sociale geografie al het geval was, vraag ik me af hoe die verhoudingen eruit zien bij disciplines die traditioneel als ‘mannelijk’ worden gezien).
Ik hoopte dat deze situatie met de komst van nieuwe generaties zou veranderen – toch blijf ik voor vrouwen nadelige patronen zien en verergert onze situatie door toenemende precariteit. Ook al is wetenschap een rare, deels ouderwetse sector: ik vrees helaas dat we wat betreft vrouwenonvriendelijkheid en precariteit geen uitzondering zijn. Het is daarom belangrijk om onze protesten tegen de bezuinigingen te steunen, voordat precariteit en onzekerheid overal de norm worden.
Agata Troost werkt als sociaal geograaf aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam.