De Nationale Conventie van de Democratische Partij in augustus werd alom geprezen als een groot succes, met een verenigd front dat reikte van vakbondsleider Shawn Fain en Bernie Sanders tot Trump-criticus Adam Kinzinger en voormalig CIA-directeur Leon Panetta. Liberale Journalist en komiek Ezra Klein zag een partij die eindelijk ‘wil winnen’. De sfeer zat er goed in, en grensde soms zelfs aan het euforische. De afgelopen weken is Harris echter gedaald in de peilingen en in de aanloop naar de verkiezingsdag voelen veel Democraten zich minder zelfverzekerd.
Wat is er aan de hand? Een peiling onder 1000 kiezers in Pennsylvania van het Center for Working-Class Politics (CWCP), Jacobin en YouGov laat zien dat de campagne deze zomer voorzichtig de goede kant op ging. Het suggereert ook waarom de race nog steeds nek aan nek was, ondanks de pogingen van Donald Trump om kiezers van zich te vervreemden.
Eind augustus schreef de historicus Eric Foner dat de Democraten probeerden om de verkiezingen te laten gaan over concurrerende definities van vrijheid – over, zoals Tim Walz zei in zijn dankwoord, ‘de vrijheid om een beter leven te maken voor jezelf en de mensen van wie je houdt,’ tegenover de vrijheid van bedrijven ‘om je lucht te vervuilen’ en banken om ‘misbruik te maken van klanten.’ UAW president Shawn Fain ging zelfs nog verder tijdens de nationale conventie door de schurken die een beter leven voor werkende mensen in de weg staan bij naam te noemen: ‘Hebzucht van bedrijven tovert bloed, zweet en tranen van arbeiders om in megabonussen voor CEO’s en stock buybacks op Wall Street,’ betoogde hij. Trump was volgens Fain een ‘onderkruiper’, die de belangen van bedrijven en miljardairs zou beschermen. Diezelfde maand kondigde de campagne een reeks toezeggingen aan om de woningnood aan te pakken, op te treden tegen prijsopdrijving, en het minimumloon te verhogen.
Ons onderzoek zag dat dit soort economisch-populistische berichtgeving en wijdverspreide antipathie voor miljardairs en elites in het bedrijfsleven veel steun kregen, vooral onder kiezers die Harris moeilijk wist te bereiken – vakbondsleden, kiezers zonder universitair diploma en arbeiders, bij wie Harris in onze peiling respectievelijk 4, 7 en 19 punten achter lag. Ondanks deze duidelijke bevindingen wendde Harris zich in de laatste maand van de campagne af van de anti-elitaire, economische boodschappen en heeft ze een aantal van haar populairdere beleidsmaatregelen onder druk van het bedrijfsleven teruggedraaid of naar de achtergrond verschoven.
Democraten hebben opnieuw besloten om de zeer riskante gok te wagen dat ze meer te winnen hebben bij het bedienen van gematigde hoogopgeleiden, dan dat ze zouden verliezen wanneer kiezers uit de werkende klasse overlopen naar de andere kant. In de aanloop naar de verkiezingsdag hebben ze het meeste ingezet op een boodschap die kiezers waarschuwt voor de dreiging van een tweede presidentschap van Trump. Een waagstuk dat ze mogelijk de verkiezingswinst heeft gekost.
Ondubbelzinnige resultaten
We hebben vijf soundbites getest die rechtstreeks afkomstig zijn uit Harris’ eigen campagnetaal over 1) het beschermen van abortusrechten, 2) het beveiligen van de grens en het bieden van manieren om staatsburgerschap te verkrijgen, 3) de bedreiging die Trump vormt voor de democratie en zijn beloften om het rechtssysteem tegen zijn vijanden op te zetten, 4) de ‘economie van kansen’, met de nadruk op steun voor kleine bedrijven en belastingverlagingen voor de middenklasse, en 5) een ‘licht populistisch’ geluid om voor gewone mensen te vechten tegen bedrijven die weigeren zich aan de regels te houden. We testten ook hypothetische ‘sterk populistische’ en progressief economische soundbites: de sterk populistische boodschap bevatte een belofte om op te staan tegen ‘die schurken van miljardairs en de politici in Washington die hen dienen,’ terwijl de progressief economische boodschap de nadruk legde op het versterken van vakbonden, het belasten van bedrijven en de rijken en het uitbreiden van sociale voorzieningen. We vroegen respondenten om deze soundbites te beoordelen op een schaal van 1 (sterk tegen) tot 7 (sterk voor).
De resultaten waren ondubbelzinnig: de sterk populistische en progressieve economische soundbites deden het met grote afstand beter dan andere boodschappen, gevolgd door Harris’ ‘economie van kansen,’ zacht populisme, abortus, immigratie en, als laatste, boodschappen over democratie. Met alle respondenten die deze soundbites een score van vijf of hoger gaven als ‘voorstanders’, kregen de sterk populistische en progressieve economische boodschappen 9 en 8 procent meer steun dan de boodschappen over democratie. Populistische boodschappen waren vooral effectief bij respondenten met lage inkomens, arbeiders en niet-gekwalificeerd personeel en kregen 10, 12 en 13 procent meer netto steun dan de sound bite over democratie.
Terwijl sommigen huiverig zijn voor economisch populisme, in de angst dat het electoraal cruciale ‘gematigde’ swing voters zal afschrikken, ontdekten we dat het tegenovergestelde waar is: de enige andere groep die een vergelijkbaar significante positieve reacties toonde, waren de onafhankelijken [kiezers die noch bij Democratische, noch bij de Republikeinse partij ingeschreven staan, red.] die met een verschil van ongeveer 11 punten positiever reageerden op de sterk populistische en progressieve economische soundbites dan op de democratie-soundbite.
Om de uitwerking van verschillende communicatiestrategieën tussen individuen te onderzoeken, keken we ook naar relatieve (in plaats van netto) steun. Deze fijnmazigere benadering laat zien dat de sterk populistische sound bite hoger scoorde dan de democratische sound bite bij 27 procent van de kiezers in Pennsylvania, terwijl slechts 8 procent de democratische sound bite een hogere score gaf. De progressieve economische boodschap is even overtuigend, waarbij alleen het sterk populisme het beter doet op individueel niveau.
De data is nog duidelijker onder de werkende klasse en onafhankelijken, onder wie respectievelijk 37 en 31 procent de voorkeur gaf aan sterk populisme boven boodschappen over democratie, terwijl slechts 4 en 10 procent de voorkeur gaf aan democratieboodschappen boven sterk populisme.
Cruciaal is dat het populisme het ook erg goed deed ten opzichte van de immigratie-soundbite, waardoor de veronderstelling dat Harris’ ruk naar rechts op het gebied van immigratie met succes ‘gematigden’ heeft aangetrokken, op losse schroeven komt te staan. Als de keuze voor economisch populisme boven andere communicatiestrategieën betekent dat er een afweging tussen kiezers moet worden gemaakt, dan zien we over de hele linie dat de democraten daar veel minder steun mee verliezen dan ze ermee winnen.
Een kwestie van het volk tegen de elite
De kracht van economische populistische boodschappen moet begrepen worden in de bredere context van een groeiend wantrouwen tegenover politieke en economische instellingen, vooral bij diegenen die zich achtergesteld voelen door de postindustriële sociale verandering. Voor degenen die de top hebben bereikt, heeft de nieuwe winner-take-all economie enorme fortuinen en machtsconcentraties opgeleverd, terwijl degenen die het minder goed hebben getroffen – met name uit de werkende klasse – steeds verder gedesillusioneerd raken over de status quo en pessimistisch zijn over de toekomst.
Maar het zijn niet alleen kiezers uit de werkende klasse die het gevoel hebben dat het de verkeerde kant op gaat met het land. In het licht van de groeiende ongelijkheid is het vertrouwen in het politieke establishment nog nooit zo laag geweest; minder mensen dan ooit identificeren zich met een van beide partijen; 70 procent van de Amerikanen gelooft dat machtige belangen het economische systeem manipuleren; slechts 40 procent van de Amerikanen met lagere inkomens gelooft dat het nog steeds mogelijk is om de ‘Amerikaanse droom’ te bereiken; en bijna niemand gelooft dat het land ‘de goede kant op gaat’. In deze context is het geen wonder dat de sterk populistische boodschap die we testten – die ‘die schurken van miljardairs, grote bedrijven en de politici in Washington die hen dienen’ aan de kaak stelt – het zo goed deed bij de inwoners van Pennsylvania, en vooral bij de inwoners van de werkende klasse van Pennsylvania.
Om de anti-elitaire standpunten meer in detail te onderzoeken, stelden we een reeks vragen om de houding ten opzichte van een aantal invloedrijke instellingen en industrieën te peilen. Specifiek vroegen we respondenten of deze groepen ‘bijdragen aan het algemeen welzijn’ of dat ze ‘hun eigen belangen dienen ten koste van gewone Amerikanen’.
We stellen vast dat de ‘vijanden’ die typisch worden geïdentificeerd door rechtspopulisten – zoals mediaorganisaties, non-profitorganisaties, universiteiten en vakbonden – niet bijzonder effectieve objecten van volkswoede zijn. In plaats daarvan waren de minst populaire groepen in onze peiling lobbyisten en grote politieke donoren, met respectievelijk 78 en 74 procent van de respondenten die zeiden dat ze hun eigen belangen dienden ten koste van de gewone Amerikanen. Over het hele politieke spectrum zijn Amerikanen het erover eens dat gelegaliseerde corruptie gewoon corruptie is.
Respondenten plaatsten ook een aantal andere elites bovenaan hun zwarte lijst: de ‘1 procent’, Big Pharma, Wall Street en Big Tech worden alom gezien als verderfelijke invloeden in het Amerikaanse leven, gevolgd door politieke en overheidsinstellingen zoals partijen en ambtenaren, waarvan de impopulariteit meer werd aangewakkerd door Republikeinen en onafhankelijken dan door Democraten. Belangrijk is dat onze peiling laat zien dat onafhankelijken en respondenten uit de arbeidersklasse over de hele linie significant wantrouwender staan tegenover elites. Om de steun van deze groepen te winnen is het blijkbaar niet nodig om een meer ‘gematigd’ standpunt in te nemen over de hebzucht van bedrijven of gelegaliseerde corruptie.
De peiling suggereert ook dat een pleidooi tegen culturele elites en het ‘woke’ establishment hol zou klinken naast een politiek die de belangrijkste doelen van de anti-elite woede aanwijst: de lobbyisten, donateurs en bedrijven die het systeem feitelijk manipuleren. Waarom heeft Trump dan de anti-establishment stemmen geclaimd?
Sinds Trump in 2016 het nationale podium betrad, heeft hij zichzelf afgeschilderd als een voorvechter van de gewone Amerikaan die het opneemt tegen een antipatriottisch establishment. Het Trumpiaanse verhaal plaatst liberalen aan het hoofd van veel van de machtige instellingen in het Amerikaanse leven: in de regering, de wet, filantropie, media, universiteiten, high-tech industrieën, gezondheidszorg, en zelfs financiën. Er zit een kern van waarheid in dit verhaal, en zolang Democraten zich blijven binden aan de politiek van deze machtige instellingen en de professionele klasse die deze bevolkt, zal Trump in staat zijn om anti-elite sentimenten te herleiden door een partijdige en culturele lens. Door dit terrein af te staan aan MAGA en door zelf geen uitgesproken anti-elitepolitiek te formuleren, hebben de Democraten Trump in staat gesteld om de populistische mantel op te eisen, zelfs terwijl zijn beleid een enorme zegen is voor de macht van het bedrijfsleven.
Democraten moeten een zware strijd leveren: een geloofwaardige linkspopulistische politiek zou inhouden dat ze de banden moeten doorsnijden met sommige elites, belangengroepen en kiezers die ze sinds de jaren tachtig hebben gecultiveerd. Dit is geen pijnloos proces; maar het zou de Democraten nog meer kunnen kosten om dit niet te doen.
Een stuurloze campagne
Natuurlijk zou de Democratische Partij nooit een radicale transformatie ondergaan in de loop van één enkele, sterk verkorte presidentsrace. Maar hebzucht en prijsbederf waren een belangrijk campagnethema tot in september, en veel Harris-surrogaten gingen de strijd aan met Big Pharma, de woekerwinsten van Wall Street en de 1 procent. In de weken voorafgaand aan de verkiezingen heeft de campagne zich echter gedistantieerd van alles wat ook maar in de verste verte riekt naar een anti-elitaire economische agenda. In plaats daarvan meldt de New York Times dat de Harris-campagne zich tot vrienden op Wall Street heeft gewend voor campagnestrategie en beleidsadvies, wat miljardair Mark Cuban ertoe aanzette om vrolijk te verklaren dat de ‘progressieve principes […] van de Democratische Partij […] verdwenen zijn. Het is nu de partij van Kamala Harris.’
‘De partij van Kamala Harris heeft beleid zat. Sinds eind augustus heeft de campagne een plan onthuld om cryptocurrencies niet te reguleren, wat een toestroom van campagnedonaties uit de industrie op gang bracht. Ze brachten een Opportunity Agenda for Black Men uit, met een reeks belastingvoordelen en leenprogramma’s die zwarte mannen in staat zouden stellen om onder andere blockchaininvesteerders, marihuanahandelaren, eigenaren van kleine bedrijven, leraren op openbare scholen en deelnemers aan door de overheid gefinancierde ‘mentorschapsprogramma’s’ te worden. Hun belangrijkste economische beleid zou nieuwe kleine bedrijven subsidiëren, het belastingvoordeel voor kinderen en inkomen uit werk uitbreiden en belastingvoordelen bieden voor eerstegeneratie huizenkopers die twee jaar lang hun huur op tijd hebben betaald.
Sommige van deze maatregelen kunnen goed zijn, maar het is moeilijk te zeggen wat ze bijeenhoudt. In plaats van mensen te vertellen wat ze hier en nu voor hen van plan is te doen, herleeft Harris een oudbakken, neoliberaal taalgebruik van proces en beweging, van duwtjes in de rug, stimulansen en inkomenstoetsen, van ‘oplossingen ontwikkelen’ en ‘kansen vergroten’ – een reeks incrementele verbeteringen van problemen die niemand heeft veroorzaakt. Deze microgerichte aanpak past goed bij een campagne die geen duidelijk standpunt heeft ten opzichte van de status quo, een campagne die tevreden is met het uitbesteden van haar beleid aan consultants van Wall Street en het denktank-industrieel complex. Op de vraag hoe een regering Harris zou verschillen van de regering Biden, antwoordde ze: ‘Er schiet me niets te binnen’, tot ze terugkrabbelde en aankondigde dat ze van plan is een Republikein in haar kabinet op te nemen.
Voor zover de Harris campagne een overkoepelend verhaal had, was het niet ‘vrijheid’ of de strijd tegen de grote bedrijven: het was Donald Trump en de dreiging die hij vormt.
De campagne besteedde de week voor de verkiezingsdag aan een ‘blauwe muur’ tour met Liz Cheney [voormalig lid van het Huis van Afgevaardigden van de Republikeinse partij en dochter van voormalig vice-president Dick Cheney, red.] om onafhankelijken en gematigde Republikeinen het hof te maken. Zoals CNN het zegt, waren deze ‘evenementen niet bedoeld om progressief beleid uit te dragen, maar eerder om te waarschuwen voor wat een tweede termijn van Trump zou kunnen betekenen’. Onze peiling suggereert dat deze strategie een ernstige vergissing was, gezien het feit dat de berichtgeving over de gevaren van Trump voor de democratie vooral slecht scoort bij onafhankelijken en gematigde Republikeinen.
Het heeft de laagste netto steun onder deze groepen, en een vergelijking van de relatieve steun voor verschillende berichtgevingsstrategieën laat zien dat de democratie-sound bite lager scoorde dan de meeste andere soundbites onder 30 procent van de onafhankelijken en gematigde Republikeinen. Het kreeg meer steun dan populaire alternatieven bij slechts 10 tot 15 procent van de onafhankelijken en gematigde Republikeinen. Met andere woorden, democratieboodschappen scoren heel slecht bij precies die groepen die de Cheney-Harris tour voor zich probeerde te winnen.
Met haar blauwe muur tour leek Harris bijna van plan om het werk van Trump voor hem te doen. Ze vertelde de kiezers: ‘Washington insiders en redelijke miljardairs zijn het erover eens, Trump is te gevaarlijk om president te worden,’ hiermee positioneerde ze hem op effectieve wijze als de vijand van een diep impopulaire gevestigde orde en status quo.
Het tegengeluid een stem geven
De afgelopen maand werd het gevoel van mogelijkheden en optimisme na de Democratische nationale conventie overschaduwd door de realiteit van de Democratische gevestigde orde en een daling in de peilingen. De richting die de campagne de afgelopen weken inging zorgde ervoor dat steeds minder kiezer uit allerlei lagen van de samenleving iets in Harris programma zien, maar met name de kritische kiezers uit de werkende klasse in staten als Pennsylvania. Gezien de eigenaardige manier waarop peilingen deze cyclus zijn gewogen, kan de werkende klasse zelfs doorslaggevender zijn dan de peilingen suggeerden.
Terwijl Harris’ democratische berichtgeving niet effectief lijkt te zijn geweest bij de kiezers, is het wel heel effectief geweest in het onderdrukken van tegengeluiden van de progressieve vleugel van haar eigen partij die terecht doodsbang zijn voor een tweede presidentschap van Trump. Ze zwegen grotendeels toen Harris haar aanwijzingen opvolgde van partijinsiders, donateurs en Wall Street-consultants over alles van vermogenswinstbelasting tot Palestina. Maar hun stilzwijgen heeft haar campagne geen goed gedaan.
Desondanks leek het alsof de Democraten nog een goede kans hadden gehad om de verkiezingen te winnen. Het abortusverhaal van Harris lijkt redelijk effectief te zijn geweest bij gematigden en de Democratische basis. Bovendien heeft het belangrijkste super PAC van de Harris-campagne, Future Forward, geprobeerd om de nadruk te verleggen naar economische kwesties, waarbij het verrassend is dat het publiek het niet eens is met de op democratie gerichte boodschap van Harris. Een van hun meest gespeelde advertenties voor de verkiezingsdag zet Harris’ plannen om de belastingen voor de middenklasse te verlagen (misschien wel haar meest duidelijke en populaire standpunt) af tegen Trumps plannen om belastingvoordelen te geven aan miljardairs.
Er staat veel op het spel en een tweede presidentschap van Trump brengt enorme gevaren met zich mee voor de Amerikaanse democratie. Maar de levensvatbaarheid van die democratie hangt ook af van hoe de Democraten de spanning in de kern van de partij oplossen: Worden ze de partij van de professionele klassen en bedrijfselites, of laten ze hun oude bondgenoten in de steek om op te komen voor werkende mensen tegen een corrupt systeem?
Milan Loewer is onderzoeker bij het Center for Working-Class Politics en woont in New York City.
Vertaling: Hannah van Binsbergen