Te wapen tegen de Russen? Het militair-industrieel complex floreert door angst

Terwijl cultuur en jeugdzorg worden uitgekleed en er een miljard wordt bezuinigd op onderwijs, gaan de militaire uitgaven over de kop: we geven inmiddels meer uit aan wapens en krijgsmacht dan in 1987, het hoogtepunt van de Koude Oorlog. 
Franse soldaten op een militaire oefening met veertien andere NAVO-landen, Hohenfels, Duitsland, 2023. (Wikimedia Commons)

Jacobin #2
komt uit.
Abonneer je voor €30 en we sturen hem op.

In 2025 groeit de Nederlandse defensiebegroting naar 22 miljard euro en in 2027 zou dat 24 miljard moeten worden. Dat is ruim een verdriedubbeling ten opzichte van 2016 (8,3 miljard euro). Sinds het presidentschap van Trump en, vooral, sinds de Russische militaire invasie in Oekraïne, wordt angst gebruikt om de snel stijgende militaire uitgaven te rechtvaardigen. ‘Voor Nederland en onze bondgenoten stapelen de dreigingen zich op. De nietsontziende Russische agressie, maar ook een assertiever China en terreur aanjagend Iran, bedreigen onze veiligheid,’ schrijven onze minister en staatssecretaris van Defensie in de Defensienota 2024. De Nederlandse vertegenwoordiger bij de NAVO doet er nog een schepje bovenop en beweert: ‘We zitten in een schemergebied tussen vrede en oorlog.’ Commandant der strijdkrachten Eichelsheim waarschuwt dat we voorbereid moeten zijn ‘als de strijd zich verplaatst van voorpagina’s naar voordeur.’ Deze heren weten: als je iets maar vaak genoeg herhaalt, wordt het vanzelf politieke realiteit. Vooral de angst voor ‘de Russen’ wordt flink aangewakkerd. ‘Poetin stopt niet bij Oekraïne’ is bijna een standaardfrase bij elke verhoging van militaire uitgaven. 

Volgens het angstnarratief leven we in een wereld vol vijanden. Het EU Strategic Compass for Security and Defence, een basisdocument voor Europees militair beleid, ziet vooral in Rusland de grote vijand. Maar ook Chinezen, Iraniërs, Noord-Koreanen, terroristen en trollen zouden het gemunt hebben op een weerloos Europa, dat in de toekomst misschien ook niet meer op de VS kan rekenen. Daarom zou Europa moeten streven naar een zelfstandige militaire macht, naar ‘strategische autonomie’. In de woorden van Europese Commissievoorzitter Von der Leyen is de wereld ‘ruiger geworden’ en moet Europa, als het om wapens gaat, ‘meer uitgeven, …beter uitgeven, en …Europees uitgeven.’ Binnen het angstnarratief kan alleen geweld, en dreigen met geweld, ons veilig houden. Goede diplomatieke betrekkingen en op ontspannen samenwerking gericht buitenlands beleid zijn ‘soft power’, die niet werkt bij een verondersteld irrationele en onbetrouwbare tegenstander. Maar hoe verhoudt zich dit tot feiten? En wat richt deze bangmakerij aan in de economie en samenleving?

Oorlogseconomie

De militaire industrie gebruikt het angstnarratief om overheidsgeld te claimen voor militaire productie. Zo pleit onder meer VNO-NCW-voorzitster Thijssen voor een ‘oorlogseconomie’: een verregaande vorm van militarisering, waarbij economie en samenleving ondergeschikt zijn aan militaire belangen. ‘We moeten echt investeren in onze defensie-industrie. Geen kleurpotloden maken, maar kogels, bij wijze van spreken,’ aldus Thijssen, die door kabinet-Schoof op haar wenken wordt bediend. Volgend jaar investeert de regering meer dan een miljard euro in de militaire industrie. Er komt een fonds om wapenproductie en de ontwikkeling van nieuwe wapentechnologie, zoals autonome wapens en militaire AI, voor te financieren. Ook komt er een platform om de samenwerking tussen de wapenindustrie en het Ministerie van Defensie te bevorderen, en een ‘Security Fund’ voor start-ups die innovatieve dual-use-technologie ontwikkelen. Met aantrekkelijke sommen geld worden civiele bedrijven verleid om hun producten aan te passen voor militaire toepassingen. De Tweede Kamercommissie van Defensie heeft inmiddels meerdere hoorzittingen gewijd aan de invoering van een oorlogseconomie. De oorlog in Oekraïne en opgeklopte angst voor ‘de Russen’ worden ingezet om de ontwikkeling van nieuwe, zeer gevaarlijke militaire technologie te stimuleren. 

Met de Wet weerbaarheid defensie en veiligheid gerelateerde industrie, mag de militaire sector andere bedrijven mag dwingen om medewerkers, voorraden en/of faciliteiten voor militaire productie te leveren.

Het plan voor een oorlogseconomie is geïntroduceerd in de EU Defence Industrial Strategy (EDIS) ‘ter versterking van concurrentievermogen en slagvaardigheid van de defensie-industrie.’ De Nederlandse implementatie krijgt vorm in de Wet weerbaarheid defensie en veiligheid gerelateerde industrie, die regelt dat de militaire sector andere bedrijven mag dwingen om medewerkers, voorraden en/of faciliteiten voor militaire productie te leveren. Ook als die bedrijven dat om ethische redenen niet willen of als andere klanten interessanter zijn. Desnoods moeten andere klanten wachten, wat aanzienlijke schadeclaims kan opleveren. Om vrijheid en democratie te verdedigen, wordt de ondernemersvrijheid dus afgeschaft. Het zullen met name toeleveringsbedrijven zijn, veelal actief in de IT, die gedwongen kunnen worden om voor grote militaire bedrijven te werken. Bij de huidige grondstoffenschaarste zal ook het prioritair bestemmen van grondstoffen voor militaire productie zeer voordelig uitpakken voor grote wapenbedrijven. De macht van het militair-industrieel complex over economie en samenleving wordt in wetten gegoten – en het parlement zit erbij en kijkt ernaar. Want o jee, ‘de Russen’ komen.

Alle neuzen richting oorlog

Een concrete uitwerking van het oorlogseconomiebeleid is de ASAP-regeling van de EU. Deze Act in Support of Ammunition Production (voorlopig budget: 300 miljoen euro) werd in 2024 versneld door de Europese besluitvormingsmolen gejast om munitie- en raketproductie voor Oekraïne te financieren. Bedrijven die gebruikmaken van deze regeling mogen, als het zo uitkomt, Europese regels voor milieubescherming en arbeidskracht zoals werktijden terzijde schuiven. Hebben de vakbonden zitten slapen toen deze regeling werd ingevoerd, of zijn ze het ermee eens dat er rechten waarvoor jarenlang gestreden is, in de ijskast gaan? 

De Europese militaire sector wordt verder gesteund door nieuwe financiële instrumenten en financieringsbronnen die de Europese Commissie de afgelopen jaren in hoog tempo heeft ingevoerd. Op de meerjarenbegroting 2020-2027 staat een Europees Defensiefonds van acht miljard euro voor onderzoek en ontwikkeling van militaire goederen, dat bij de mid-term review in 2023 nog eens met anderhalf miljard is verhoogd. Ook het budget van 5,7 miljard euro van de Europese Vredesfaciliteit (what’s in a name) voor militaire steun aan niet-EU-landen is inmiddels meerdere keren opgeschroefd. Het fonds wordt sinds de oorlog in Oekraïne vooral gebruikt voor wapenleveranties aan Kyiv. Progressieve EU-parlementariërs hebben geprobeerd te bedingen dat uit dit fonds alleen defensieve, niet-dodelijke militaire steun gefinancierd zou worden, maar voor de leveringen aan Oekraïne is dat streven snel verlaten. Nu is het hek van de dam, ook voor andere niet-EU-landen: de Europese Unie kan voortaan wapenleveranties over de hele wereld financieren. Je kunt ervan uitgaan dat wapenbedrijven die nu hun productie uitbreiden voor de bewapening van Oekraïne, na afloop van de Oekraïne-oorlog nieuwe afzetmarkten zullen zoeken. Meer conflicten in de wereld zullen worden voorzien van Europese wapens. Dat zal leiden tot meer geweld, meer slachtoffers en meer vluchtelingen. 

Daarnaast heeft de Europese Commissie civiele budgetten opengesteld voor de militaire industrie, waaronder Erasmus+, EU Structuurfondsen en zelfs het LIFE-milieuprogramma – misschien om de ontwikkeling van milieuvriendelijkere wapens te stimuleren. Geld overhevelen naar wapenproductie gaat uiteraard ten koste van het civiele budget. Ook de Europese Investeringsbank (EIB), vooral bedoeld voor sociale en duurzame investeringen, gaat ondanks protesten van maatschappelijke organisaties geld uitlenen aan wapenbedrijven. De bank heeft zelfs een speciaal Veiligheids- en Defensiekantoor ingesteld om de wapenindustrie te faciliteren. Ook heeft de wapenindustrie, als enige industriële sector, in Brussel een eigen directoraat-generaal (DG-)commissariaat gekregen: het DG voor Defensie-industrie en Ruimtevaart, waarbij ‘ruimtevaart’ grotendeels militair moet worden opgevat. Het recente economische adviesrapport van oud-ECB-voorzitter Draghi, waarin onder meer wordt aangedrongen op investeringen in de militaire industrie en technologie, is in feite niet meer dan een bevestiging van lopend beleid. Voor wapenproductie heeft ‘Brussel’ een uitgebreid stimuleringsbeleid. Was men maar net zo voortvarend op het gebied van energiebesparing of duurzaam openbaar vervoer. 

Ten koste van Europese waarden

Ook de oproep van Draghi om de ‘regellast’ voor de militaire industrie te verminderen, is slechts een verwoording van bestaand beleid: het ondergraven van het Europese wapenexportcontrolebeleid is al jaren aan de gang. Het controlesysteem voor de internationale handel in militaire goederen (EU Gemeenschappelijk Standpunt over Export en Militaire Technologie en Goederen) is bedoeld om te voorkomen dat Europese wapens geleverd worden aan mensenrechtenschenders en oorlogvoerende regimes. Hinderlijk voor de handel, meent de militaire industrie. Dat klopt natuurlijk; daar is het voor bedoeld. Het is voor de wapenindustrie zeer hinderlijk als er niet geleverd mag worden aan goede klanten als Saoedi-Arabië en Egypte, alleen maar vanwege een linkse hobby als ‘mensenrechten’.  

Omdat de Europese markt te klein is, willen wapenbedrijven graag elders verkopen. Het liefst zonder de ‘administratieve rompslomp’ van exportcontrole.

Het Europese wapenexportbeleid is gebaseerd op waarden waar elke fatsoenlijke samenleving naar zou moeten streven: op vrede en mensenrechten zoals vastgelegd in artikel 2 en 3 van het Verdrag van Lissabon. Maar deze waarden leggen het af tegen het streven naar een Europese militaire macht met een profijtelijke wapenproductie. De Europese Commissie wil een Europese wapenindustrie die kan concurreren op de wereldmarkt, want de inter-Europese militaire markt is klein; niet alleen door versnippering, maar ook omdat veel landen uiteindelijk toch liever Amerikaanse wapens kopen. ‘De afgelopen twee jaar werd meer dan twee derde van de Europese defensieaankopen gedaan bij Amerikaanse bedrijven. Dat is meer dan 140 miljard Amerikaanse dollar aan contracten voor Amerikaanse defensiebedrijven. De NAVO is dus goed voor de Amerikaanse veiligheid, goed voor de Amerikaanse industrie en goed voor Amerikaanse banen,’ aldus voormalig NAVO-secretaris-generaal Stoltenberg in een recente speech in Washington. 

Omdat de Europese markt te klein is, willen wapenbedrijven graag elders verkopen. Het liefst zonder de ‘administratieve rompslomp’ van exportcontrole. In de EU Defence Industrial Strategy (EDIS) belooft de Europese Commissie ‘de voorwaarden voor overdrachtsvergunningen te vereenvoudigen,’ zodat de Europese wapenindustrie makkelijker kan samenwerken. Een model voor dit ‘vereenvoudigde beleid’ is het Frans-Duitse veiligheidsverdrag dat in 2020 werd afgesloten in een productiehal van wapenbedrijf Airbus Defence & Space in Toulouse. Ook Spanje sloot zich hierbij aan en Nederland staat op het punt hetzelfde te doen. Hoewel de regering in de Tweede Kamer betoogt dat aansluiting bij dit verdrag niet ten koste zal gaan van wapenexportcontrole, blijkt uit stukken die Stop Wapenhandel verkreeg dat diezelfde regering in overleg met de militaire sector toegeeft dat wapenexport zo een stuk eenvoudiger wordt. 

Lastige vragen van journalisten, Kamerleden of maatschappelijke organisaties over het gebruik van Nederlandse wapens tegen oppositiegroepen worden door het verdrag vermeden, doordat is overeengekomen dat bij gezamenlijk geproduceerde militaire goederen (de meeste, in Europees verband) alleen een land met een productieaandeel groter dan 20 procent mag beslissen of een wapenexportvergunning verleend of geweigerd wordt. Dit betekent dat de grote Europese industrielanden, waar eindassemblage plaatsvindt, het militaire exportbeleid van de EU zullen bepalen. Terwijl bekend is dat Frankrijk veelvuldig exporteert naar conflictgebieden waaraan veel andere landen niet willen leveren, en Duitsland ook tijdens de vreselijke Gaza-oorlog enorm veel wapens levert aan Israël. Op dit moment kunnen Nederlandse burgers nog een klein beetje op de rem trappen, maar als de maatregelen doorgaan wordt democratische controle op wapenexport uit handen gegeven voor ‘vereenvoudigd beleid’. Ook zijn veiligheid en mensenrechten dan nog minder beschermd tegen de commerciële belangen van grote wapenbedrijven. Intussen zijn het vooral nationalistische gevoelens en belangen die samenwerking binnen de Europese militaire industrie in de weg staan. Dat blijkt alleen al uit de naamgeving van het Frans-Duitse verdrag: de Fransen noemen het ‘het Verdrag van Toulouse’, de Duitsers ‘het Verdrag van Aken’ (naar de stad waar de basis hiervoor werd gelegd). 

Militaire krachtsverhoudingen

Alle steun aan militaire productie en afbraak van wapenexportcontrole wordt gelegitimeerd door de vermeende grote bedreigingen voor het Europese continent en onze weerloosheid tegen veronderstelde vijanden. Maar hoe weerloos zijn we eigenlijk? 

Het Stockholm International Peace Research Institute SIPRI is in de Koude Oorlog opgericht door wetenschappers om onafhankelijke informatie te verzamelen over militaire krachtsverhoudingen. Hun data geeft een ander beeld dan militairen ons willen doen geloven. De SIPRI-database toont dat de militaire uitgaven van westerse landen vele malen hoger zijn dan die van de rest van de wereld, en zeker vele malen hoger zijn dan die van Rusland. Wereldwijd stegen de militaire uitgaven in 2023 met 6,8% tot het hoogste bedrag ooit: 2443 miljard dollar. Daarvan werd 37 procent uitgegeven door de Verenigde Staten, 12 procent door China en 4,5 procent door Rusland. De gezamenlijke EU-landen gaven in 2023 vier keer zoveel uit aan hun krijgsmachten als Rusland, de gezamenlijke NAVO-landen ongeveer dertien keer zoveel. Ondanks recente grote budgetverhogingen in Rusland en China wordt dit verschil niet snel minder, mede doordat ook het Westen zijn militaire uitgaven fors opschroeft. Rusland verhoogt zijn militaire uitgaven volgend jaar met 25 procent tot 145 miljard dollar, en trekt daarmee een zware wissel op de economie voor de oorlogvoering in Oekraïne; het is 40 procent van de Russische overheidsuitgaven of 6,3 procent van het bbp. Maar alleen al de gezamenlijke militaire uitgaven van Frankrijk en Duitsland bedragen in 2024, 162 miljard dollar. Het International Institute for Strategic Studies, een militair georiënteerd onderzoeksinstituut, stelt vast dat de NAVO nu al over drie keer zoveel parate landstrijdkrachten beschikt als Rusland, drie keer zoveel marineschepen, en tien keer zoveel gevechtsvliegtuigen. Vooral dat laatste is relevant in de discussie over een mogelijke Russische aanval, want gevechtsvliegtuigen zijn niet gebiedsgebonden en kunnen dus snel te hulp schieten als de Russen een grens zouden overschrijden, bijvoorbeeld in de Baltische staten.

Bovendien zal in geval van oorlog met Europa de handel met Rusland volledig stil komen te liggen. Dat brengt een Russisch militair offensief direct in problemen, want voor veel technologie en onderdelen is de Russische wapenindustrie afhankelijk van westerse import. Ook economisch kan Rusland een grote oorlog met het westen niet dragen: het bbp van Rusland is in omvang vergelijkbaar met dat van Italië. Dit alles maakt het zeer onwaarschijnlijk dat Rusland een conventionele oorlog met het westen zal riskeren.


De situatie schreeuwt om nieuwe wapenbeheersingsverdragen, maar rondom de komst van nieuwe kernwapens is het stil in de Nederlandse politiek.

Er is sprake van enorme westerse militaire overmacht. Dat het de Oekraïners desondanks niet lukt om de Russen hun land uit te schoppen, komt door westerse terughoudendheid in het leveren van wapens en de inzet hiervan op Russisch grondgebied. Tot nu toe is de meerderheid van de westerse landen niet bereid om voor Oekraïne een derde wereldoorlog te riskeren, al wordt voortdurend langs de rand gescheerd. Aan de grote vraag naar munitie in Oekraïne zou het westen wel tegemoet willen komen, maar ondanks forse financiële impulsen (zoals de ASP-regeling van de EU) is munitieproductie niet zomaar op oorlogssterkte, mede door grondstof- en personeelstekort. Het op oorlogssterkte brengen van militaire productie heeft trouwens wel een groot risico, namelijk dat na afloop van de oorlog een enorm productieoverschot zijn weg zal zoeken naar exportmarkten elders op de wereld.

Er is ook een cynischere reden voor het voortslepen van de oorlog in Oekraïne, namelijk dat sommigen in het westen en met name in de VS, niet per se belang hebben bij vrede. Hoe langer de oorlog duurt, hoe meer rivaal Rusland verzwakt; hoe meer ook rivaal Europa verzwakt en verdeeld raakt. Bovendien: hoe meer investeringen in de NAVO en hoe meer megawinsten voor de voornamelijk Amerikaanse wapenindustrie. De terughoudendheid in wapenleveranties wordt echter vooral ingegeven door een terechte angst voor (nucleaire) escalatie bij veel politieke en militaire leiders. De enige reden dat Rusland militair serieus genomen wordt, is omdat het kernwapens heeft, en daarmee is het even gevaarlijk als alle andere kernwapenstaten. Ook in het westen staan de nucleaire raketten op scherp en worden de arsenalen vernieuwd. Op vliegbasis Volkel zijn dit voorjaar waarschijnlijk de nieuwe generatie nucleaire bommen gearriveerd, die bij oorlog door Nederlandse F-35 piloten onder Amerikaans commando gebruikt kunnen worden. Alsof iedereen vergeten is dat in de jaren tachtig meer dan een half miljoen mensen in Den Haag demonstreerden tegen die krengen. Er hoeft maar een verkeerde inschatting gemaakt te worden of een machtige malloot in paniek te raken en de planeet wordt met een druk op de knop naar de gallemiezen geknald. De situatie schreeuwt om nieuwe wapenbeheersingsverdragen, maar rondom de komst van nieuwe kernwapens is het stil in de Nederlandse politiek.

Veiligheid of belangen?

Hoog tijd voor een harder tegengeluid. Meer wapens en meer militaire uitgaven maken de wereld niet veiliger en is alleen goed voor de aandeelhouders van de wapenindustrie. Maar Europa gaat een andere kant op, mede door de zeer actieve lobby van het militair-industrieel complex. Zoals een goede lobby betaamt gebruikt deze argumenten voor alle smaken. Het belang van militaire productie voor kenniseconomie en technologie wordt benadrukt om rechtse partijen en werkgevers mee te krijgen. Het belang van werkgelegenheid en regionale ontwikkeling wordt gebruikt om linkse partijen en vakbonden aan boord te krijgen. Ook in Nederland werkt dat uitstekend, hoewel de argumenten makkelijk te pareren zijn: investeringen in onderwijs en gezondheidszorg leveren aanzienlijk meer werkgelegenheid op (hoewel vaker voor vrouwen) en de militair-technologische sector trekt vooral werknemers weg bij de civiele technologiesector, waar toch al tekort aan personeel is. Ook is de militaire industrie niet echt innovatief, maar vooral goed in het incorporeren van innovaties uit de civiele sector. Als er al sprake is van militaire innovatie, komt dat door forse onderzoeksbudgetten die ook civiel hadden kunnen worden ingezet.

Maar het ultieme argument voor steun aan militaire industrie blijft het opgeklopte dreigingsbeeld en de suggestie dat wapens en krijgsmacht voor veiligheid zorgen. De oorlog in Oekraïne wordt aangegrepen voor een ‘transitie naar hoofdtaak 1’, zoals de krijgsmacht het formuleert. Daarmee bedoelen ze het volgende: van de drie grondwettelijke taken van de krijgsmacht, te weten 1; bescherming van grondgebied en economische belangen, 2; bescherming van internationale rechtsorde en 3; bescherming van binnenlandse veiligheid, is vanaf de Koude Oorlog nummer 2, internationale rechtsorde, gebruikt voor het legitimeren van militaire interventies wereldwijd – met bijbehorende bewapening, zoals zwaar militair transportmateriaal. Nu is het verhaal weer terug bij verdediging van eigen territorium en economische belangen – met een nieuwe bijbehorende bewapeningsronde van onder meer nieuwe tanks, extra F-35 gevechtsvliegtuigen en onderzeeboten.

Het ontbreekt in de internationale politiek aan investeringen in goede diplomatieke betrekkingen en op de-escalatie gericht beleid. Alles is gericht op versterking van militaire capaciteiten, ondanks het al zeer grote overwicht in conventionele wapens. Dat gaat ten koste van democratie, samenleving en waarden als mensenrechten. Wordt hiermee de veiligheid gediend, of slechts de belangen van de militair-industriële sector? 

Wendela de Vries werkt bij Stop Wapenhandel, een onafhankelijke onderzoeks- en actiegroep op het gebied van wapenhandel, wapenindustrie en lobby. Stop Wapenhandel pleit voor duurzame veiligheid, niet gebaseerd op militaire macht en afschrikking maar op het oplossen van oorzaken van onveiligheid.

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier