Het onbetwistbare goede nieuws na de Spaanse parlementsverkiezingen van zondag 23 juli is dat de tandem van de rechts-conservatieve Partido Popular (PP) en het extreemrechtse VOX niet aan een meerderheid kwam. De lat lag op 176 zetels in een Tweede Kamer die er 350 telt. Alhoewel de PP een forse winst boekte en Spanjes grootste partij werd, wisten peilingen dat VOX zijn record zetelaantal van 52 bij de verkiezingen van 2019 niet zou herhalen. Maar menigeen dichtte de PP wel een reuzensprong toe die partijleider Alberto Núñez Feijóo op eigen kracht dicht bij een meerderheid zou brengen en met de resterende VOX stemmen twee opties zou hebben: extreemrechts mee in het kabinet opnemen of als een goed bediende gedoogsteun in de oppositie houden.
Geen van deze scenario’s werd werkelijkheid. Metaforisch lijkt Feijóo voortaan een dead man walking – tot de sterke rechts-conservatieve president van de regio Madrid, Isabel Díaz Ayuso, het moment opportuun acht om met brede instemming van de partijgelederen en de achterban binnen de PP de macht helemaal naar zich toe te trekken.
Innige samenwerking tussen rechts en extreemrechts
De samenwerking tussen conservatief rechts en extreemrechts hoeft niet te verbazen. De rol van politieke paria heeft VOX in Spanje nooit toebedeeld gekregen. Ten eerste is de partij grotendeels een spin off van de Partido Popular, ontstaan toen de deze PP in diepe crisis verkeerde na opeenvolgende corruptieaffaires. Santiago Abascal, secretaris-generaal en stichter van VOX, leefde zijn hele carrière van betaalde mandaten voor of dankzij de PP, eerst in Baskenland, daarna in Madrid. Ten tweede kent Spanje dus helemaal geen ‘cordon sanitaire’, de schutskring die democratische partijen rond extreemrechts trekken als bezegeling van een onderlinge afspraak om er geen coalities mee te vormen. Ten derde was er al een samenwerking tussen PP en VOX die teruggaat tot de regioverkiezingen van 2018 in Andalucía (De Spaanse grondwet van 1978 deelt de staat in zeventien autonome gemeenschappen in met elk een eigen parlement, regering en administratie). Om in dat traditioneel sociaaldemocratische bolwerk aan de macht te komen vormde de PP een coalitie met het inmiddels ter ziele gegane Ciudadanos en leverde VOX gedoogsteun. Maar de samenwerking kon nog inniger. In het voorjaar van 2022 vormden PP en VOX een coalitie in de regioregering van Castilla y Léon. Sinds de regio- en gemeenteraadsverkiezingen van 31 mei 2023 is dat ook het geval in de regio’s Valencia en Extremadura en in 140 gemeenten.
Deze rechts-extreemrechtse samenwerking is geen specifiek Spaans verhaal. Het gaat om een strategie die we elders in Europa ook (zure) vruchten zien afwerpen en die de stille goedkeuring wegdraagt van Manfred Weber, de Duitse conservatieve CSU-politicus die aan het hoofd staat van de Europese Volkspartij (EVP). Na Finland, Zweden en Italië (de derde economie van de EU) dreigde deze strategie dus ook in Spanje (de vierde economie van de EU) gerealiseerd te worden. Tel daar in de EU nog eens de positie van het Hongarije van Viktor Orbán en het Polen van de PiS-partij bij, alsook het recente nieuws dat men bij de Duitse CDU wel wil praten met het in de peilingen oprukkende extreemrechtse Alternative für Deutschland (AfD) en je begrijpt dat er een aantal evenwichten en accenten in de EU snel kunnen verschuiven.
Bovendien gaat het niet om een steriele, electorale krachtenbundeling. Conservatief rechts raakt in Europa als het ware inhoudelijk besmet door extreemrechts, waardoor je een ‘hybridisering’ krijgt van programma’s en beleid tussen wat sommigen nog centrumrechts noemen en extreemrechts. Dat geldt zeker voor thema’s als asiel en migratie. Maar ook in het abnormaliseren van al wat niet naadloos spoort met de heteronormativiteit.
Sociaal-economisch is die osmose troebeler. Terwijl een aantal extreemrechtse krachten conservatief rechts navolgen in een neoliberaal verhaal, kiezen andere voor een sociaal-nativisme dat vele journalisten bedwelmt en wat voor links lastig is om tegenover grote delen van haar eigen achterban te ontkrachten.
Lessen voor links na de electorale mobilisatie
Het belang van de Spaanse verkiezingen van 23 juli is dat deze geoliede rechts-extreemrechtse combinatie, tenminste tijdelijk, een halt is toegeroepen. Door een luide wake-up call – vervroegde verkiezingen in hartje zomer – en na verloren regio- en gemeenteraadsverkiezingen, maar ook nadat kiezers de racistische, anti-lgbtqi+, antivrouwen maatregelen vernamen daar waar VOX met PP regeert, kwam er een electorale mobilisatie op gang die ook en vooral indrukwekkend was in Catalonië. Hier behaalden de socialisten meer stemmen dan de twee voorname nationalistische partijen (Junts en ERC) samen. Het zegt enerzijds wat over de impasse, de demobilisatie en demoralisatie van het Catalaanse onafhankelijkheidsproces én ook dat in deze regio (net als in Baskenland) de ‘Spaanse inzet’ (extreemrechts in tandem met rechts van de macht houden) begrepen en beantwoord werd.
Het wordt moeilijk voor premier Sánchez en zijn nieuwe linkse coalitiepartij Sumar (dat met meer partners toch 700.000 stemmen minder haalde dan Unidas Podemos in 2019) om in Baskenland en Catalonië een meerderheid te vinden. En áls dat dan toch zou gebeuren (in plaats van nieuwe verkiezingen) komt the proof of the pudding: een overtuigend sociaal en democratisch beleid voeren op maat van een plurinationaal Spanje dat ook in Europa links weer nieuwe hoop geeft, terwijl we uit de Griekse ervaring van 2015-2016 leerden dat de EU-powers that be daar geen marge voor verlenen. Laat dat nu precies de hindernis zijn die links moet nemen om niet telkens grote delen van Europa achter de extreemrechtse rattenvangers van Hamelen te zien hollen.
Vincent Scheltiens Ortigosa is als historicus gespecialiseerd in extreemrechts en de politieke geschiedenis van Spanje en België.