Een protesterende menigte omsingelt een politieauto. De mensen klappen en roepen ‘azadi, azadi, azadi.’ Ze duwen tegen het voertuig totdat het kantelt. Een meisje met haar gezicht bedekt en haar haren in een strakke paardenstaart, klimt op de auto en houdt een zwarte, brandende sjaal omhoog. Te midden van de vlammen kleurt de sjaal rood voordat hij verdwijnt, terwijl de menigte het woord ‘vrijheid’ blijft scanderen.
Op Internationale Vrouwendag verklaarde de Raad voor de Organisatie van Stakingen van Oliewerkers met tijdelijke contracten zich solidair met de vrouwen die in steden door heel Iran hun sluiers verbranden. De raad benoemde de raakvlakken tussen hun strijdterreinen: ‘We weten allemaal dat het regime religie, genderdiscriminatie en geweld gebruikt als instrumenten voor plundering en onderdrukking, niet alleen van vrouwen, maar ook van ons arbeiders, en van alle mensen die in het uitgestrekte Iran wonen. De verplichte sluier is de vlag waaronder het deze onderdrukking uitvoert, en die moet worden afgeschaft. Wij protesteren tegen elke vorm van discriminatie en ongelijkheid.’
De ‘Vrouw, Leven, Vrijheid’-revolutie barstte los nadat de staat in september vorig jaar de Koerdische vrouw Jina (Mahsa) Amini bruut vermoordde. De beweging, ook wel bekend als de ‘Jina-revolutie’, vormt een politiek hoogtepunt waarin verschillende vormen van volksstrijd tegen het regime samenkomen. Daarmee vormt ze de meest in het oog springende uitdaging voor de Islamitische Republiek sinds deze in 1979 werd opgericht. Voor het eerst zijn de politieke eisen van vrouwen, maar ook van de arbeidersklasse, etnische en religieuze minderheidsgroepen en LGBTQ+-personen, zichtbaar geworden. Dit heeft ook gevolgen voor de eisen van links, en voor de verhoudingen tussen de verschillende bewegingen waaruit de linkse beweging in Iran bestaat.
Tijdens de ‘Vrouw, Leven, Vrijheid’-revolutie hebben we ongekende solidariteit gezien tussen verschillende basisbewegingen, waarvan de alliantie tussen oliewerkers en vrouwelijke demonstranten slechts één voorbeeld is. Op 14 februari vaardigden twintig onafhankelijke Iraanse vakbonden en burgerorganisaties een gezamenlijk handvest met eisen uit – een historische uiting van solidariteit. In de tekst maken zij hun wensen bekend voor een nieuw politiek systeem, gebaseerd op directe participatie door gemeenschappen die niet alleen door de huidige Islamitische Republiek, maar ook door eerdere monarchistische regimes werden onderdrukt en gemarginaliseerd. Onder de ondertekenaars bevinden zich belangrijke arbeidersbewegingen – waaronder de Raad voor de organisatie van de stakingen van de oliewerkers met tijdelijke contracten, en de vakbond van suikerfabriek Haft Tapeh – maar ook organisaties van studenten, leraren, gepensioneerden en vrouwen.
Door de nadruk te leggen op pluralistische voorstellingen van de werkende klasse, vormt het handvest een historische paradigmaverschuiving voor Iraans links. Het drukt een nieuw soort linkse politiek uit die expliciet nadruk legt op de strijd van niet alleen arbeiders uit verschillende bedrijfstakken, maar ook van vrouwen, LGBTQ+-personen, en de etnische en religieuze gemeenschappen die in het staatsbeleid als ‘minderheden’ worden bestempeld. Daarnaast is het een politiek die de gevolgen van de klimaatcrisis en het wanbeheer op natuurlijke hulpbronnen door de regering geïntegreerd adresseert.
‘De vrouwelijke spreker’
Fakkeltorens spuwen vuur tegen de heldere hemel, de geur van olie dringt de neus van elk levend wezen binnen, en een zee van arbeiders beweegt zich in de richting van het hoofdkwartier van de oliemaatschappij. 1 mei 1946 markeert het begin van de hedendaagse Iraanse arbeiderspolitiek. In de pas opgerichte oliesteden Abadan en Khoramshahr, in Khuzestan in het zuiden van het land, vinden de grootste stakingen plaats sinds het begin van de Iraanse olie-industrie in 1909.
Aanvankelijk waren de stakingen gericht op economische concessies, namelijk betere lonen en huisvesting voor Bakhtiari en Arabische arbeiders. Maar al snel ontwikkelde het eisenpakket zich tot een roep om politieke rechten, ingegeven door het collectieve inzicht dat de arbeidsomstandigheden pas echt konden verbeteren als de koloniale Anglo-Iraanse Oliemaatschappij werd opgeheven.
Het vrouwenactivisme wordt ofwel volledig verwaarloosd, ofwel gezien in termen van vrouwen uit de hogere klasse die in het zogenaamd geïsoleerde domein van de vrouwenrechten strijden.
Tegen het geluid van vastberaden voetstappen klautert ‘zij’ – voor altijd gedocumenteerd in de Britse koloniale archieven als ‘de vrouwelijke spreker’ – naar de ingang van het hoofdgebouw. Ik stel me haar voor met een rode sjaal om haar hals, terwijl ze zich vasthoudt aan een van de monumentale witte pilaren. De menigte wordt stil als ze haar sjaal als een vlag omhoogsteekt en ermee zwaait boven de zee van arbeiders, allemaal gekleed in helderblauw uniform. Ze roept op tot volledige nationalisatie: ‘Omdat gelijk loon voor gelijk werk alleen mogelijk is door de nationalisatie van de olie-industrie.’
De Britse koloniale officier die dit moment vastlegde, keek er met afschuw op terug – niet alleen vanwege de dekoloniale dreiging die van de stakingen uitging, maar ook vanwege het feit dat het een vrouw was die opkwam voor de strijd van de arbeidersklasse. Maar ondanks de vrees die zij in de harten van de machthebbers teweegbracht, is ze grotendeels afwezig in de linkse verhalen over de strijd van de oliewerkers. In koloniale verslagen blijft ze naamloos; zelfs in de oliefictie uit de regio (een literair genre dat ook wel als fictie van de ‘Zuidelijke School’ wordt aangeduid, en dat diverse romans en korte verhalen omvat die zich afspelen in het zuiden van Iran en tegen de achtergrond van de olie-industrie) wordt ze naar de achtergrond verdrongen. Haar lot is typerend voor het politieke en sociale activisme van vrouwen in het hedendaagse Iran. Dit activisme wordt ofwel volledig verwaarloosd, ofwel uitsluitend gezien in termen van vrouwen uit de hogere klasse die in het zogenaamd geïsoleerde domein van de vrouwenrechten strijden. Het arbeidersactivisme daarentegen wordt voornamelijk vertegenwoordigd door de kenmerkende mannelijke figuur van de oliewerker.
De oliewerkersstakingen die in 1946 begonnen, leidden uiteindelijk tot nationalisering van de Iraanse olie-industrie, en ook tot het vertrek van alle koloniale machten in 1951. Daarnaast droegen de stakingen sterk bij aan het succes van andere historische keerpunten, zoals de revolutie van 1979; dit verklaart de oververtegenwoordiging van de oliewerkersfiguur.
Maar de ‘vrouwelijke spreker’ bij de 1 mei-staking van 1946 daagt de status van de mannelijke oliewerker uit, alleen al door haar aanwezigheid. Ze laat zien hoe de scheidslijn tussen het politiek activisme van vrouwen en arbeiders eigenlijk al sinds het ontstaan van de arbeiderspolitiek in Iran ter discussie staat. Toch valt de kloof tussen ‘vrouwenrechten’ enerzijds, en ‘werknemersrechten’ anderzijds, zelfs te ontwaren bij de bewegingen die sinds de revolutie van 1979 de Iraanse linkerzijde vormen.
Linkse bewegingen in Iran
Na de oprichting van de Islamitische Republiek in 1979 werden honderden linkse politiek activisten die bij de revolutie tegen de Pahlavi-monarchie betrokken waren, gearresteerd, geëxecuteerd, of ze kregen een werk- en studieverbod opgelegd. Dit werd gedaan door de Islamitische facties die zich de revolutie toe-eigenden. Vervolgens verbood de Islamitische Republiek de oprichting van, en deelname aan, organisaties of partijen die zich expliciet als ‘links’ identificeerden.
De criminalisering van deze activisten begon echter niet met de oprichting van de Islamitische Republiek. Het verbod op linkse politieke partijen heeft wortels in 1931, ten tijde van de eerste Pahlavi-monarchie. Onder dit bewind schommelde de status van linkse bewegingen constant tussen legaal en illegaal, maar verguisd werden ze hoe dan ook. In het begin van de twintigste eeuw werden linkse activisten getypeerd als voorstanders van Russisch imperialisme en communistische expansie. En bij de huidige Jina-revolutie gaat de demonisering door, met monarchistische, rechtse en liberale oppositietakken die het activisme van arbeiders en andere gemeenschappen verwerpen en hen ‘separatisten’ en ‘communisten’ noemen. Linkse activisten worden bestempeld als ‘aanhangers van Lenin’, ook al staan communistische en marxistisch-leninistische ideologieën ver af van de linkse bewegingen die sinds 1979 in Iran zijn ontstaan.
De demonstranten toonden het collectieve inzicht dat betere arbeids- en levensomstandigheden alleen kunnen worden gegarandeerd door directe politieke participatie, en die is alleen mogelijk wanneer de hele Islamitische Republiek valt.
Door de golf van executies van politieke gevangenen in de jaren tachtig enerzijds, en de oorlog tussen Iran en Irak anderzijds, zijn linkse bewegingen naar de randen van het politieke discours gedreven. Pas in de jaren negentig, toen gematigde en later hervormingsgezinde facties van de Islamitische Republiek de macht overnamen, werd de politieke sfeer wat opener. Dat leidde tot een heropleving van Iraans links. Sindsdien heeft links haar activiteiten voortgezet in verschillende ‘bewegingen’ (jonbesh in het Farsi), hoewel ook deze hun oorsprong vinden in het Pahlavi-tijdperk, vóór de revolutie van 1979. Deze bewegingen omvatten een verscheidenheid aan onafhankelijke organisaties van studenten, gepensioneerden, vrouwen en arbeiders; en hoewel ze zich niet altijd expliciet als links of socialistisch identificeren, leggen ze de nadruk op conventioneel linkse doelen, zoals het recht op eerlijke lonen, gratis huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg.
Ondanks het feit dat deze bewegingen de verbonden strijd benadrukken, kwam de onderlinge solidariteit tot nu toe niet aan de oppervlakte. Maar de Jina-revolutie ontstond ook niet van de ene op de andere dag, en werd voorafgegaan door gebeurtenissen als de Deymah-opstand van 2017 en de Aban-protesten (2019-2020). Ook deze kwamen voort uit de arbeidersklasse, en tonen eerdere voorbeelden van solidariteit tussen verschillende bewegingen binnen breder links.
De meisjes van de Enghelabstraat
In 2017 braken massale arbeidersprotesten uit in Mashad, in het noordoosten van Iran, die zich snel over het hele land verspreidden. De demonstranten scandeerden slogans als ‘hervormers en conservatieven, jullie tijd is voorbij!’ Door de twee belangrijkste vleugels van de politieke bovenbouw van de Islamitische Republiek aan te spreken, lieten ze zien dat ze niet zouden aarzelen om hun omverwerping te eisen. De demonstranten toonden het collectieve inzicht dat betere arbeids- en levensomstandigheden alleen kunnen worden gegarandeerd door directe politieke participatie, en die is alleen mogelijk wanneer de hele Islamitische Republiek valt.
De meisjes van de Enghelabstraat verruilden al snel hun witte sjaals voor rode en hesen rode vlaggen om hun verbondenheid te tonen met de arbeiders die tijdens de Deymah-opstand de straat op gingen.
Eén dag voor het begin van deze protesten, vaak de ‘Deymah-opstand’ genoemd, klom een meisje met de naam Vida Movahed op een elektriciteitskast in een drukke straat in het centrum van Teheran. Die straat heet ‘Enghelab’, wat in het Farsi ‘revolutie’ betekent. Uit protest tegen discriminerende wetten die geweld tegen vrouwen mogelijk maken en rechtvaardigen, trok Vida haar witte hoofddoek af en zwaaide ermee door de lucht. Kort daarna werd ze gearresteerd, maar in haar voetsporen hebben vrouwen in heel Iran van december 2017 tot maart 2019 de sterk bewaakte openbare ruimte betreden, hun hoofddoek afgedaan en ermee gezwaaid als stil teken van protest tegen het regime. De meisjes namen de enghelab mee naar alle hoeken van het land en werden al snel de ‘meisjes van de Enghelabstraat’ genoemd.

Al snel verruilden ze hun witte sjaals voor rode, en hesen ze rode vlaggen om hun verbondenheid te tonen met de arbeiders die tijdens de Deymah-opstand de straat op gingen. De meisjes van de Enghelabstraat lieten zien dat hun strijd samenhangt met die van de arbeiders, en begrepen dat noch hun rechten, noch die van arbeiders en LGBTQ+-personen, onder het huidige regime kunnen worden gerealiseerd. Terwijl een groot gedeelte van de hogere klasse zweeg over de wreedheden van het regime en genoegen nam met interne hervormingen in plaats van een regimeverandering, symboliseerden de rode sjaals van de meisjes van de Enghelabstraat dat zij met niets minder dan een revolutie genoegen namen.
De Jina-revolutie
Die rode sjaals zijn nu het symbool voor de solidariteit tussen de vrouwen- en arbeidersbeweging. Deze verbinding van strijdterreinen is niet uniek, maar sinds het begin van de ‘Vrouw, Leven, Vrijheid’-revolutie zijn de uitingen van solidariteit tussen verschillende bewegingen tot nieuwe hoogten gestegen. Arbeiderscollectieven, zoals de Raad voor de Organisatie van Stakingen van Oliewerkers met tijdelijke contracten, en de vakbond van arbeiders van suikerfabriek Haft Tapeh, toonden al snel hun solidariteit met de vrouwen die op straat protesteerden. Deze vakbonden organiseerden ook stakingen, niet alleen uit solidariteit met collega’s die in andere industrieën en sectoren actievoerden, maar ook ter ondersteuning van de protesten op straat – protesten die begonnen in Jina’s woonplaats Saqqez, Koerdistan.
Er zijn zonder meer verklaringen aan te voeren voor de beeldvorming van oliewerkers als het enige politiek invloedrijke deel van de arbeidersklasse. Historisch gezien waren het hun stakingen die verandering teweegbrachten. Maar het economische en politieke klimaat waarin oliewerkers hun status als vertegenwoordigers van de bredere arbeidersklasse verwierven, verschilt sterk van de huidige context. Hoewel de Iraanse economie nog steeds erg afhankelijk is van olie, is die afhankelijkheid niet eeuwig en onveranderlijk. Door de herschikking van de beroepsbevolking, neoliberalisering van de Iraanse economie sinds de jaren negentig, en buitenlandse sancties, is de nationale economie gediversifieerd. De op olie gebaseerde rentenierseconomie van de laatste jaren van het sjah-bewind, verschoof naar nieuwe vormen van politieke rente.

De Islamitische Republiek gebruikte de neoliberale hervormingen van de arbeidsmarkt om haar macht over de arbeidersklasse te vergroten. In de olie-industrie krijgen vaste werknemers bijvoorbeeld de status van werknemer (karmand in het Farsi) van de nationale oliemaatschappij. Dit houdt in dat ze een screening moeten ondergaan om te worden aangenomen, waarbij wordt nagegaan of hun overtuigingen al dan niet overeenstemmen met die van het regime. Het betekent ook dat wanneer ze eenmaal in dienst zijn, ze uitgesloten worden van de arbeidswetgeving en niet het recht hebben om een vakbond op te richten of te staken.
Vaste werknemers worden op deze manier niet alleen beroofd van hun politieke rechten, maar ook gescheiden van andere werknemers – de arbeiders met een tijdelijk contract en oproepkrachten. De manier waarop de Islamitische Republiek gebruikmaakt van typisch neoliberale arbeidsverdeling om haar controle uit te breiden, heeft ervoor gezorgd dat het arbeidsactivisme van vorm is veranderd. Directe sabotage van de centrale olie-infrastructuur, wat in het verleden grote politieke veranderingen afdwong, is niet meer haalbaar. Het huidige activisme komt uit meerdere epicentra van een gefragmenteerde beroepsbevolking en een gediversifieerde economie. Het kan worden gezien als een revolutionair web, in plaats van een enkel individu dat de energieproductie saboteert.
Eisen en oppositie
In het gemeenschappelijk handvest van eisen erkennen de auteurs dat het ‘transgressieve protest’ dat uitmondde in de Jina-revolutie ‘voortkwam uit het weefsel van [eerdere] wijdverspreide en progressieve bewegingen’, verwijzend naar de recente, maar rijke geschiedenis van activisme door arbeiders, de vrouwenbeweging, enzovoort. Ze schrijven:
Vandaag wordt de protestvlag tegen structureel onrecht gedragen door vrouwen, studenten van universiteiten, basisscholen en middelbare scholen, leraren, arbeiders, rechtzoekenden, kunstenaars, LGBTQ+-personen, schrijvers en de bredere gemeenschap van onderdrukte volkeren in Iran. Deze vlag wordt gehesen vanuit verschillende hoeken van het land, van Koerdistan tot Sistan en Beloetsjistan, en heeft ongekende internationale steun gekregen. Het is een protest tegen vrouwenhaat en discriminatie op grond van geslacht, tegen economische instabiliteit, de moderne slavernij van de beroepsbevolking, armoede, nood, klassengeweld en nationalistische, centralistische en religieuze onderdrukking. Het is een revolutie tegen elke vorm van tirannie, al dan niet onder het mom van religie; elke vorm van tirannie die ons, de meerderheid van het volk van Iran, is aangedaan.
Door de verstrengeling van economische instabiliteit, vrouwenonderdrukking en de politieke onderdrukking door het regime bloot te leggen, geeft dit gezamenlijke handvest uitdrukking aan de collectieve wens om de politiek van onderaf opnieuw vorm te geven. De doelstelling om van onderop revolutionaire eisen te formuleren, staat ook haaks op de aanpak van de ‘Iraanse Oppositionele Coalitie’. Deze is eveneens opgericht in het licht van de Jina-revolutie, en bestaat uit in Noord-Amerika en Europa gevestigde Iraanse elitefiguren die pretenderen dat zij hun landgenoten kunnen vertegenwoordigen op het internationale toneel. Deze coalitie bevat geen enkele linkse vertegenwoordiging en bestaat volledig uit leden met een liberale of rechtse agenda, en leden die zich als ‘apolitiek’ identificeren.
Vóór de opstelling van het gezamenlijke handvest van eisen hadden arbeidersgemeenschappen, Koerdische en Beloetsj-gemeenschappen en Iraanse feministen al een aantal verklaringen gepubliceerd waarin zij aangaven dat de Iraanse Oppositionele Coalitie, en de figuren die er deel van uitmaken, hen niet vertegenwoordigen. Op een spandoek, vastgehouden door demonstranten in Zahedan waar het grootste deel van de Beloetsj-gemeenschap woont, staat te lezen: ‘Reza Pahlavi is niet onze vertegenwoordiger. Wij hebben onze eigen politieke partijen. Begrijp dat.’ Reza Pahlavi, de zoon van de laatste sjah van Iran wiens regime in 1979 werd omvergeworpen, is een van de elitefiguren die zich tot vertegenwoordiger van het Iraanse volk hebben uitgeroepen. Andere leden van de coalitie zijn Masih Alinejad, een liberale feministe die banden heeft met verschillende rechtse politici in Europa; Nazanin Boniadi, een Brits-Iraanse actrice; en Hamed Esmaeilion, een in Canada gevestigde tandarts wiens politiek niet altijd helder is maar meestal als liberaal kan worden omschreven.

Wij hebben onze eigen politieke partijen. Begrijp dat.”
De coalitie bracht op 1 januari 2023 haar eerste gezamenlijke boodschap uit, die door sommige Iraniërs in het land en in de diaspora geprezen werd, maar door anderen met kritiek werd onthaald. Bij haar oprichting omvatte de coalitie geen vertegenwoordigers van etnische minderheden in Iran. Alle vertegenwoordigers zijn etnisch Fars en komen uit de hogere klassen. Zowel de leden van de coalitie als haar media – zoals Iran International en Manoto, gelieerd aan conservatieve en rechtse figuren en regeringen zoals die van Israël en Saoedi-Arabië – staan erop deze groep beroemdheden naar voren te schuiven als de enige vertegenwoordigers van één homogeen Iraans volk. De kritiek op het elitaire karakter van de leden van de coalitie, hun gebrek aan betrokkenheid bij arbeiders- en LGBTQ+-activisme, en hun focus op lobby bij westerse mogendheden, wordt versterkt door het feit dat geen van deze figuren in Iran is gevestigd, en dus niet bekend is met de strijd ter plaatse.
De Jina-revolutie is niet alleen feministisch omdat ze werd ingezet door vrouwen die het gendergeweld door het regime aan de kaak stellen, maar ook omdat ze afstand neemt van het soort politiek activisme dat afhankelijk is van het leiderschap van één enkele mannelijke figuur
Toch blijft deze ‘coalitie’ oververtegenwoordigd als het gaat om Iraniërs die zich verzetten tegen het regime. Oorzaken hiervan zijn het gebrek aan inzicht dat het Westen heeft in de complexe samenstelling van de oppositie, en het voortdurend uitwissen van linkse stemmen door de Iraanse media in de diaspora en de Islamitische Republiek zelf. In tegenstelling tot dit ondoeltreffende elitaire orgaan, bestaat het gezamenlijke handvest van 14 februari uit twaalf beginselen, variërend van het verbod op het uitvaardigen of uitvoeren van doodvonnissen tot ‘het verbod op de handhaving van patriarchale controle’. Ook zijn er eisen opgenomen voor de veiligheid van werknemers en voor infrastructuur die minderheidsgemeenschappen, zoals Arabische, Koerdische, Beloetsj- en Lor-volkeren, in staat stelt hun talen en culturen te beoefenen. Deze zijn door de Islamitische Republiek en nationalistische monarchisten bloedig onderdrukt in naam van de ‘centralisatie’.
Hoewel het handvest de rechten van minderheidstalen vermeldt en expliciet verwijst naar Koerdistan en Beloetsjistan – twee regio’s in de frontlinies van de Jina-revolutie – is het opmerkelijk dat geen enkele Koerdische, Beloetsj, Arabische, Azerische of andere etnische minderheid vertegenwoordigd is onder de twintig onafhankelijke vakbonden en organisaties die het gezamenlijke handvest hebben uitgegeven.
Toch blijft het handvest, ondanks deze beperking en het feit dat de eisen nog verder geconcretiseerd moeten worden, een baanbrekend manifest voor een volkspolitiek die voortkomt uit verschillende hoeken van Iran. De eisen zijn kernpunten van waaruit een revolutionair web kan groeien. Een web dat alle rode sjaals en vlaggen samenweeft die in de loop van de afgelopen eeuwen door verschillende mensen zijn gehesen. Het was deze gelijkgezindheid die ontstond toen Jina’s moeder ‘Jin, Jiyan, Azadi’ [vrouw, leven, vrijheid] scandeerde op de begrafenis van haar dochter in Saqqez, maar ze broeide al veel langer.
De Jina-revolutie is niet alleen feministisch omdat ze werd ingezet door vrouwen die het gendergeweld door het regime aan de kaak stellen, maar ook omdat ze afstand neemt van het soort politiek activisme dat afhankelijk is van het leiderschap van één enkele mannelijke figuur – of dat nu de oliewerker is of een man aan de macht. Het is een feministische revolutie tegen patriarchale politieke systemen die afhankelijk zijn van de wil van enkele figuren. In plaats daarvan brengt de revolutie een veelheid aan gemeenschappen en bewegingen samen, in een web dat de diversiteit van de hedendaagse arbeidersklasse en haar eisen belichaamt.
Niloufar Nematollahi is een linksfeministische activiste, kunstenares en onderzoeker van Iraans afkomst, gevestigd in Amsterdam. In haar onderzoek richt ze zich op Farsi-oliefictie, intersectioneel feminisme, arbeidsactivisme en elektronische dansmuziek.
Dit essay verscheen eerder in een Engelstalige versie in de Amerikaanse Jacobin.
Alle beelden zijn afkomstig van het Instagram account 1500tasvir dat het protest tegen en de misdaden van het Iraanse regime laat zien.