Search
Close this search box.

We kunnen de moeilijke emoties die gepaard gaan met politieke nederlagen niet negeren

Links’ lange geschiedenis van nederlagen heeft een even lange geschiedenis van moeilijke emoties voortgebracht. Toch hebben linkse denkers de emotionele ervaring van een politieke nederlaag – doorgaans omwille van het onrealistische ideaal van de onbaatzuchtige revolutionair – vaak genegeerd.
Een protestmars van de mijnwerkersstaking in Londen, 1984 (Wikimedia Commons)

Jacobin #1 over Zorgen komt uit.
Abonneer je voor €30 en ontvang hem in Mei.

Stilstaan bij de emoties die een politieke nederlaag teweegbrengt, kan beangstigend en lastig zijn, maar deze ervaringen zijn een ontegenzeggelijk deel van de hedendaagse linkse politieke werkelijkheid. Van de verkiezingsnederlaag van Bernie Sanders tot het door de staat vermorzelen van de oppositie tegen de Dakota Access-oliepijplijn en de niet ingeloste beloften van verandering na de opstanden naar aanleiding van de dood van George Floyd in juni 2020, de recente geschiedenis is bezaaid met momenten van enorme opschudding gevolgd door het ondraaglijke gevoel terrein te verliezen.

In haar nieuwe boek Burnout: The Emotional Experience of Political Defeat schetst Hannah Proctor een historische genealogie van politieke nederlagen door acht emoties te onderzoeken – melancholie, nostalgie, depressie, burn-out, uitputting, bitterheid, trauma en rouw – die centraal staan bij het begrijpen van het hedendaagse linkse politieke landschap. Ze betoogt dat negatieve gevoelens een onontkoombaar onderdeel zijn van het organiseren en geeft ons verschillende methoden die linkse individuen en collectieven in het verleden hebben gebruikt om met deze emoties om te gaan.

Voor Jacobin spraken Cal Turner en Sara Van Horn met Proctor over de noodzaak om de ingewikkelde emoties aan te pakken die gepaard gaan met het werken aan transformatie van de samenleving, hoe ideeën over zelfopoffering vaak botsen met de geleefde werkelijkheid en wat hoop werkelijk betekent.

Waarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan negatieve gevoelens zoals depressie, uitputting, verbittering en rouw? Wat gaat er verloren als we die gevoelens negeren?

Zowel in mijn persoonlijke ervaringen als in mijn academische werk als onderzoeker van revolutionaire geschiedenissen kwam de psychologische tol van politieke strijd steeds weer als thema naar voren. Dit gebeurde op verschillende manieren, op verschillende historische momenten en in reactie op verschillende ervaringen met organiseren. Toch leek er niets te zijn dat deze ervaringen expliciet thematiseerde of theoretiseerde, noch waren er veel bronnen beschikbaar voor mensen op links om te helpen deze emoties te doorgronden op het moment dat ze opkwamen.

Bij het schrijven van het boek heb ik veel nagedacht over de nasleep van grote historische bewegingen, maar ik was ook geïnteresseerd in de uitputting die voortkomt uit langdurig organiseren en uit pogingen om momentum op lange termijn vast te houden, vooral in het licht van interpersoonlijke spanningen. Hoe denken we überhaupt vanuit een politiek perspectief over interpersoonlijke spanningen?

Ik ben geïnteresseerd in de vraag of het bagatelliseren van de betekenis van deze ervaringen – of het behandelen ervan als individuele in plaats van collectieve problemen – ze juist zou kunnen verergeren. Als je je eigen emotionele ervaringen klein maakt, welke collectieve implicaties heeft dat dan? Zou er een manier kunnen zijn om deze gevoelens te erkennen, in plaats van te doen alsof je er gewoon vanaf kunt komen? Dat was mijn uitgangspunt voor het boek.

Welke persoonlijke ervaringen vormden je verlangen om Burnout te schrijven?

Toen ik begon met het schrijven van het boek, was ik nog erg allergisch voor het idee dat ik mezelf in het boek zou opnemen. Ik ben maar een saaie academicus en ik schreef over echte revolutionairen, dus het voelde bijna belachelijk om mezelf in het boek te zetten. Maar hoe meer ik schreef, hoe perverser het leek om een boek te schrijven over hoe ‘het persoonlijke politiek is’ zonder het over mezelf te hebben.

De studentenbewegingen van 2010 en 2011 in het Verenigd Koninkrijk hebben mijn interesse in dit onderwerp echt gevormd. Ik had de eigenaardige ervaring dat ik me in die beweging begaf toen die al op z’n retour was. Ik heb het hoogtepunt van de beweging niet meegemaakt – alleen de nasleep. Dat was voor mij een heel vormende ervaring.

Natuurlijk gaat politieke strijd niet alleen over gevoelens, maar dit soort positieve ervaringen zijn ook in subjectief opzicht heel belangrijk: ze veranderen mensen.

Een andere belangrijke ervaring was het betrokken zijn bij voortdurende vormen van organisatie – niet als deel van een grote beweging, maar gewoon opdagen bij wekelijkse bijeenkomsten en proberen campagne te voeren voor lokale veranderingen. Het middenstuk van het boek gaat over voortdurende vormen van strijd en dagelijks ‘schoffelwerk’ [spade work], een term die bedacht is door Ella Baker.


Ik eindig het boek met een ervaring die ik hier in Glasgow had. In mei 2021 was er in Kenmure Street een politie-actie tegen immigranten, waartegen verzet werd gepleegd door mensen uit de lokale gemeenschap. Het gebeurde net op het moment dat mensen uit de COVID-lockdowns begonnen te komen. Ik wilde het boek afsluiten met een reflectie op de krachtige emotionele ervaring van het samen met andere mensen op straat zijn, hetgeen vooral belangrijk voelde na een periode van totale isolatie.

Natuurlijk gaat politieke strijd niet alleen over gevoelens, maar dit soort positieve ervaringen zijn ook in subjectief opzicht heel belangrijk: ze veranderen mensen. Ik wil niet suggereren dat mensen alleen gevormd worden door hoe vreselijk en deprimerend alles is – ervaringen van solidariteit en overwinning zijn ook heel belangrijk.

Je schrijft dat ‘zelfs revolutionairen die afwijzend stonden tegenover psychologische vragen en theorie vaak in de praktijk beschreven dat ze omringd werden door mensen die instortten, uitvielen, wegzakten in een depressie of psychotherapeutische hulp zochten als reactie op hun politieke betrokkenheid.’ Kunt u iets zeggen over het beeld van de onbaatzuchtige revolutionair en de spanningen die dat met zich meebrengt?

Ik denk dat revolutionaire zelfopoffering en wat Huey P. Newton ‘revolutionaire zelfmoord’ noemt een extreem belangrijke en inspirerende traditie is binnen de revolutionaire strijd. Onlangs hadden we het extreme voorbeeld van de zelfverbranding van Aaron Bushnell: een geval van zelfopoffering voor een politiek doel dat ik zeker niet als pathologisch, of überhaupt als iets anders dan een krachtige politieke daad zou willen karakteriseren.

De meeste mensen die betrokken zijn bij politieke strijd zullen echter niet op die manier letterlijk hun leven geven voor een zaak en ze zullen dus moeten blijven leven terwijl ze strijden. In het boek kijk ik naar historische voorbeelden van mensen die wel probeerden om in totale toewijding te leven en naar wat er vervolgens gebeurde als dat niet lukte.

In de inleiding vertel ik over het dagboek dat Che Guevara in Congo schreef, in dit boek zie je deze tegenstrijdigheid heel duidelijk. Aan de ene kant zegt Guevara dat de ideale militant heel sterk en gedisciplineerd moet zijn. Maar dan vertelt hij over zijn ervaringen in Afrika en dat hij de strijd daar heel moeilijk vindt. Hij heeft kritiek op zichzelf, omdat hij emotionele uitbarstingen heeft of zich uit de groep wil terugtrekken om te lezen. Het was in de praktijk niet zo gemakkelijk om de ideale militant te zijn die zijn individuele belangen opoffert voor het belang van het collectief.

Ze brachten uren door met elkaar de les te lezen over de manieren waarop ze afweken van de perfecte revolutionairen. Naar verluidt was dit een afschuwelijke ervaring.

Ik heb geen probleem met retorische uitlatingen over volledige politieke betrokkenheid – de vraag die me interesseert is hoe dingen in de praktijk kunnen uitpakken. In het hoofdstuk over verbittering heb ik het over de Weather Underground in de Verenigde Staten, waar zeer kleine militante groepen onderling processen van zelfkritiek hanteerden. Ze brachten uren door met elkaar de les te lezen over de manieren waarop ze afweken van de perfecte revolutionairen.

Naar verluidt was dit een afschuwelijke ervaring. Mensen werden er geen betere revolutionairen van: ze voelden zich er alleen maar vreselijk door. Er was een gevoel van absolute politieke zuiverheid, waarbij zelfs als je tijd besteedde aan het lezen van een gedicht, anderen vroegen: ‘Waarom doe je zo burgerlijk terwijl je eigenlijk flyers zou moeten uitdelen aan arbeiders?’ Ik ben geïnteresseerd in die plaatsen waar de retoriek van absolute toewijding en zelfopoffering in conflict komt met de realiteit van gewoon een mens zijn.

Waarom is het belangrijk om ervaringen van politieke burn-out te historiseren en te denaturaliseren? Welke historische voorbeelden van burn-out behandel je in het boek?

Politieke burn-out is iets dat mensen in veel verschillende contexten hebben ervaren zonder het ‘burn-out’ te noemen – omdat die term tot een bepaald moment in de geschiedenis niet bestond en mensen verschillende manieren hadden om hun ervaringen te begrijpen. Ik heb de geschiedenis van de term nagetrokken, omdat ik me ervan bewust ben dat hij in de huidige tijd op een bepaalde manier wordt gebruikt in veel zelfhulpboeken; ik wilde de term niet gebruiken zonder na te denken over verschuivingen in betekenis.

Tegenwoordig is nostalgie niet iets waar je een diagnose van kunt krijgen, maar in de negentiende eeuw was het een pathologische aandoening die een medische definitie had. Na de nederlaag van de Parijse Commune bijvoorbeeld, gaven overlevende communards die naar Nieuw-Caledonië in het zuiden van de Stille Oceaan werden verbannen zichzelf uiteindelijk de diagnose ‘nostalgie’.

Ik was geïnteresseerd in het feit dat deze politieke radicalen zichzelf diagnosticeerden met iets dat zo niet-radicaal klinkt, omdat de oorsprong van nostalgie in feite een pathologische heimwee is. Is het een probleem voor linkse historici om nostalgisch te zijn naar strijd in het verleden? Is nostalgie, als iets dat achteromkijkt, altijd tot op zekere hoogte conservatief?

Kun je iets vertellen over Red Therapy en wat je hebt geleerd van het bestuderen van die groep?

Red Therapy was een groep mensen die elkaar ontmoetten door hun inzet bij het organiseren. Het waren communisten en links-libertariërs in het Londen van de jaren zeventig. Velen waren betrokken geweest bij de studentenbewegingen van eind jaren zestig. Velen van hen woonden in kraakpanden in Oost- en Zuid-Londen en waren actief in de huisvestingsstrijd, de arbeidersstrijd en de vrouwenbevrijdingsbeweging. Velen van hen leefden collectief en voedden in groepsverband kinderen op.

Wat me opviel toen ik het pamflet van Red Therapy las, was dat ze de groep niet waren begonnen omdat het zo moeilijk was om onder het kapitalisme te bestaan. Ze begonnen de groep omdat ze het zo moeilijk vonden om alternatief te leven. Ze hadden veel onderlinge spanningen ervaren en reageerden op de complexiteiten die ze ervoeren bij hun pogingen het leven op een niet-normatieve manier te organiseren. Ze putten uit een eclectische mix: antipsychiatrie, Freudomarxisme, oertherapie. En ze deden therapie onder elkaar.

Het is belangrijk om positieve ervaringen uit vroegere politieke strijd vast te houden. Ze zijn niet betekenisloos en ze blijven voortleven. Het probleem is dat ze nog steeds verloren hebben.

Dit soort therapie is geen oplossing voor ernstige geestelijke gezondheidsproblemen en ik denk niet dat Red Therapy dat beoogde. Maar wat ik interessant vond, omdat ik veel voormalige leden van de groep heb ontmoet of erover heb gelezen, is dat velen van hen uiteindelijk een opleiding tot psychiater of psychotherapeut hebben gevolgd. In sommige opzichten is dat duidelijk een verhaal van professionalisering en van deel worden van het systeem dat je ooit bekritiseerde. Maar één lid zei dat hij gratis therapiesessies had opgezet tijdens de Occupy-beweging in Londen en zo een interesse had behouden in de relatie tussen psychologische vragen en politiek. Ik was geïnteresseerd in hoe ze politiek geëngageerd waren gebleven door hun therapeutische werk, in plaats van dat therapie werd gezien als een terugtrekking uit de politiek (wat sommige van hun kameraden destijds beweerden).

Wat is de rol van hoop in politieke strijd? Kun je vertellen of en hoe hoop een belangrijk onderdeel is van je project?

Toen ik de nederlaag van de mijnwerkersstaking in het Verenigd Koninkrijk in de jaren tachtig bestudeerde, las ik een aantal verslagen van vrouwen die deelnamen aan solidariteitswerk, zoals Women Against Pit Closures. Toen ik deze verslagen voor het eerst las, concentreerde ik me op de verwoestende nasleep van de staking, maar toen ik mijn boek aan het afronden was, herlas ik een aantal van dezelfde verslagen en vond ik echt elementen van hoop in hoe mensen beschreven dat ze veranderd waren door hun ervaringen van politieke inzet en betrokkenheid. Het veranderde hen voor altijd.

Hoe ongelooflijk die momenten van solidariteit ook waren en hoe betekenisvol ze ook waren voor mensen, als je verliest, verlies je.

Het is belangrijk om positieve ervaringen uit vroegere politieke strijd vast te houden. Ze zijn niet betekenisloos en ze blijven voortleven. Het probleem is dat ze nog steeds verloren hebben. Wat doe je daarmee? Ik weet het niet. Het is moeilijk om er hoopvolle lessen uit te trekken, want hoe ongelooflijk die momenten van solidariteit ook waren en hoe betekenisvol ze ook waren voor mensen, als je verliest, verlies je – dat kun je niet ongedaan maken.

Mike Davis zei ooit: ‘Strijd met hoop, strijd zonder hoop, maar strijd absoluut.’ Dit trof me echt, omdat je op een bepaalde manier misschien geen hoop hoeft te hebben, maar dat betekent niet dat je opgeeft. Dat voelt heel anders dan hopeloosheid gelijkstellen aan opgeven. Davis zegt: ‘Het gaat echt heel slecht en we moeten onszelf niet voor de gek houden, maar je moet hoe dan ook vechten.’

Ik vond het idee dat je door kunt gaan en kunt blijven strijden erg behulpzaam. Het is makkelijk om in een opzwepende linkse stijl te schrijven, en misschien is het ook strategisch handig om dat soms te doen, maar voor mij voelde het gezien mijn thematiek een beetje onoprecht.

Ik werd erg getroffen door de conclusie van Vincent Bevins’ boek If We Burn: The Mass Protest Decade and the Missing Revolution, dat gaat over de enorme protestbewegingen van de jaren 2010 over de hele wereld. Hij vraagt zich af waarom zoveel van deze bewegingen zijn mislukt. Hij sprak met veel mensen die betrokken waren bij al deze verschillende bewegingen, en vrijwel iedereen met wie hij sprak zei hoe deze bewegingen voor hun op subjectief vlak absoluut transformerend waren. Mensen waren echt veranderd door hun euforische collectieve ervaringen.

Maar tegelijkertijd verloren ze. En verliezen op plaatsen als Egypte betekende duidelijk iets veel ernstigers dan mensen in het Verenigd Koninkrijk die verdrietig waren nadat Jeremy Corbyn de verkiezingen had verloren. Bevins zegt dat sommige mensen die gevoelens achteraf als politiek betekenisloos gingen beschouwen, omdat ze niet gebaseerd waren op enige vorm van blijvende materiële verandering, terwijl anderen zich vastklampten aan de herinnering en het gevoel dat wat ze op het hoogtepunt van de strijd op straat hadden gevoeld, een echte glimp opleverde van een andere samenleving.

Bevins laat de vraag open, omdat de activisten met wie hij sprak er zelf ook niet uitkwamen. Anders dan mijn boek is zijn boek geen boek over gevoelens – maar het eindigt toch ingeklemd tussen deze twee realiteiten: het gegeven van de nederlaag en de herinnering aan dat bijna magische gevoel. Dat is precies het soort spanning waarin ik geïnteresseerd ben.

Hannah Proctor is een Wellcome Trust Research Fellow aan de Universiteit van Strathclyde in Glasgow. Ze is geïnteresseerd in geschiedenis en theorie van de radicale psychiatrie.

Cal Turner is schrijver en woont in Philadelphia.

Sara Van Horn is schrijver en woont in Serra Grande, Brazilië.

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier