Search
Close this search box.

Édouard Louis: Alles is van iedereen

De schrijver Édouard Louis werd gevraagd of hij dacht dat iemand zonder zijn ervaring met homofobie een theaterbewerking van een van zijn boeken zou kunnen opvoeren. In zijn antwoord pleit hij tegen het zien van identiteiten als privé-eigendom.
Édouard Louis

Jacobin #1 over Zorgen komt uit.
Abonneer je voor €30 en ontvang hem in Mei.

Gisteren schreef een theaterregisseur die een bewerking van een van mijn boeken op de planken wil brengen mij een brief. Hij zei dat hij niet zeker wist of hij het recht had om mijn verhaal te vertellen, omdat hij hetero is en ik homo en over homoseksualiteit schrijf. Hier is wat ik antwoordde – en het leek me een goed idee om het te delen, om daarmee voor eens en altijd te zeggen hoe ik over deze vragen denk.

1. Het staat je altijd vrij om te doen wat je wilt, niemand anders kan je vertellen wat je wel of niet kunt doen. Mensen die denken dat ze links zijn, maar een grens trekken tussen wie mag praten en wie moet zwijgen, zijn rechts.

2. Ervaring is geen waarheid. Het kan een bron zijn, het kan helpen, maar het is nooit een garantie. Mijn hele leven heb ik homofobe homo’s gezien, ik heb een aantal racistische niet-witte mensen ontmoet, een aantal misogyne vrouwen. Ervaring beschermt niemand tegen ideologieën. De vraag is dus nooit wie er praat, maar wat ze zeggen. Het gaat om de inhoud van wat je zegt. De vraag is: zeg je iets dat homo’s helpt, of iets dat hen beledigt? Zeg je iets dat mensen uit de arbeidersklasse kan helpen, of iets dat hen onzichtbaarder maakt? Iets dat hen wapens geeft of iets dat hun situatie van onderdrukking reproduceert?

3. Mensen die identiteit zien als iets dat alleen bij een bepaalde groep mensen hoort, zijn kapitalistisch. Ze maken deel uit van de kapitalistische onderdrukking. Ze praten over identiteit als een klein stukje privébezit – mijn huis, mijn auto, mijn tas, mijn identiteit, mijn queerness. Dit is een misvatting. Mijn identiteit is niet van mij. Ze is net zo goed van jou als van mij. Mijn homoseksualiteit is niet iets dat ik bezit, dus iedereen kan erover praten – nogmaals, de enige vraag is wat mensen erover zeggen, in plaats van wie erover praat.

4. Ik geloof niet in het idee van toe-eigening, omdat ik niet in eigendom geloof. En trouwens, ik leef liever in een maatschappij van dieven dan in een maatschappij van landheren. Ik hou meer van Jean Genet dan van Steve Jobs. (Natuurlijk weet ik dat landheren historisch gezien landheren werden omdat ze stalen. Er is dus een verband tussen de twee, een complex verband. Maar symbolische goederen, zoals taal, werken niet op dezelfde manier als geld of land. Als ik 50 euro van je afpak, of als ik je land afpak, dan heb je het niet meer. Maar als ik je verhaal afpak, heb je het nog steeds. Taal is niet iets dat je kunt verdelen, het vermenigvuldigt zich, in tegenstelling tot materiële dingen. Daarom zijn op het gebied van kunst en literatuur de verliezers van de geschiedenis altijd de winnaars. Zij van wie alles onteigend werd, zijn uiteindelijk degenen die aan het woord komen. Zij zijn degenen die schoonheid creëren, want taal is niet iets dat je kunt stelen, tenminste niet voor altijd. Het duikt altijd weer op. Daarom komen de grootste schrijvers – of een grote meerderheid daarvan – uit onderdrukte bevolkingsgroepen. Daarom zijn de grootste schrijvers Toni Morrison, Annie Ernaux, James Baldwin, Svetlana Aleksijevitsj, Jamaica Kincaid, Yiyun Li, Tash Aw).

5. We hebben het hier over theater. Theater gaat over de schoonheid van het onteigend zijn. Als je een stuk over mijn leven bewerkt, neem je mijn leven, ik ben onteigend, en dat is goed. Want ik heb mijn leven niet gekozen. Ik koos er niet voor om homo te zijn, of uit de arbeidersklasse te komen, of om in een bepaalde wereld geboren te zijn.

Omdat ik er niet voor gekozen heb, is het ook van vitaal belang dat iemand anders mijn verhaal voor mij doet, en in mijn plaats. We zouden een fundamenteel recht moeten hebben om niet de pijn of het geweld te dragen waar we nooit voor gekozen hebben. Dat iemand anders dat voor ons doet. Mensen die denken dat ze progressief zijn, maar ons dwingen om te praten over wat we hebben ervaren, en alleen over wat we hebben ervaren, zijn gewelddadig. Ze willen dat we met onze mond dragen wat we al hebben gedragen met ons lichaam, met ons eigen vlees, tegen onze wil. Ze willen niet dat we eruit komen.

Vraag het vrouwen die seksueel geweld hebben meegemaakt: velen van hen willen er niet over praten, ze willen niet dat ze het door erover te praten herbeleven, ze willen daar niet de leiding in hebben. Iemand hebben die namens hen praat is een bevrijding. Dat was het voor mij ook. Ik schreef een boek over verkrachting. Thomas Ostermeier bewerkte het voor het theater. De laatste jaren voelde ik me niet sterk genoeg om over dit onderwerp te praten, het doet me pijn, dus elke keer als Thomas dat doet, hoef ik het niet te doen. Het is een positieve toe-eigening. Het soort toe-eigening dat degenen die lijden het voorrecht geeft om te zwijgen.

6. Het doet me denken aan mensen die zeggen dat homo’s steeds minder politiek geëngageerd zijn. Ik hoorde iemand een paar maanden geleden tegen me zeggen: ‘als je naar de LGBT Pride gaat, zie je steeds minder homo’s, ze willen nu allemaal een huis kopen en een hond hebben.’ Maar waarom zou het de rol van homo’s zijn om te vechten? Waarom kunnen anderen niet voor ons vechten, in onze plaats?

We hebben al zoveel geleden in ons leven, heel vaak. Waarom zouden we opnieuw moeten lijden, door te vechten? Vechten is uitputtend. Vechten veroorzaakt pijn, het maakt je kwetsbaar, het maakt je weer een doelwit. Politiek zorgt voor uitputting, spanning, angst, en als homoseksuele mensen zijn we al uitgeput door ons leven, door de beledigingen die we in onze kindertijd ondergingen, door de afwijzing waar we mee te maken hebben gehad.

We hebben een fundamenteel recht op rust, en daarom een fundamenteel recht om andere mensen namens ons te laten praten. Natuurlijk wil ik dat mensen vechten. Ik vecht, ik probeer te vechten, ik schrijf – het is het enige wat ik doe. Maar het is iets waar ik zelf over wil beslissen, niet iets wat andere mensen me kunnen opleggen vanwege mijn identiteit. Ik denk hier vooral aan mijn homoseksualiteit. Maar ik geloof dat wat ik zeg ook voor andere mensen geldt. Mijn moeder is een vrouw uit de arbeidersklasse en ze wil niet over armoede praten, ze wil er geen politieke discussie over voeren, ze is te uitgeput door vijftig jaar armoede.

In het arbeidersmilieu waarin ik opgroeide, hadden mensen het er vaak over dat de linkse partijen hen negeerden – ‘niemand heeft het over ons’. Ze zeiden niet ‘we willen praten’. Ze zeiden ‘niemand praat over ons’. Veel mensen die veel geleden hebben, willen dat andere mensen praten. Het is een fantasie van de kleinburgerij om te denken dat iedereen ervan droomt om over zichzelf te praten, om deze pijn toe te voegen aan alle andere vormen van pijn die ze al hebben doorgemaakt. Het probleem met het politieke veld vandaag de dag is dat het steeds meer door deze bourgeoisie wordt beheerst, en ze denken dat hun fantasiebeeld van de wereld de echte wereld is.

7. Als homo’s of transseksuelen over zichzelf willen praten, dan moeten ze dat kunnen doen. Als mensen uit de arbeidersklasse over zichzelf willen praten, moeten ze dat kunnen doen. Het is waar dat ons zo lang het zwijgen is opgelegd, dat velen een karikatuur van ons hebben gemaakt. Maar dat is een andere kwestie. Het zou andere mensen er niet van moeten weerhouden om te praten. Mensen nieuwe rechten geven, zoals toegang tot meningsuiting, betekent niet dat je andere mensen dat recht ontneemt. Dit is weer een conservatieve drang. Alle rechtse politici spelen met dit idee: ze zeggen dat we sommige mensen hun rechten moeten ontnemen om het leven van andere mensen beter te maken. Dit is een leugen.

8. Natuurlijk, als je vragen hebt, als je twijfels hebt, kun je het vragen aan een paar homo’s om je heen. Dat doen we altijd als we werken. Dit is kunst. Dit is een collectief proces. Dit gaat over uitwisseling, proberen de waarheid te achterhalen. Zelfs ik, als ik schrijf over een homoseksueel personage, of een ander personage, of over mijn moeder, ben ik bang om niet eerlijk te zijn, niet juist, bang om simplistisch of karikaturaal te zijn. Of het punt te missen.

Ik vraag het mijn vrienden, ze herlezen mijn werk, ze geven me suggesties. En soms maak ik fouten, ook al ben ik homo, als ik over homoseksualiteit schrijf. Want ervaring is niet alles. Zo zal het ook voor jou zijn om een toneelstuk op te voeren met een homoseksueel personage, ook al ben je heteroseksueel. Je zult werken. Het is kunst. Je zult praten. Je zult fouten maken. Je zult proberen ze te herstellen. Het maakt niet uit waar je vandaan komt, het maakt niet uit wat er op je identiteitskaart staat, het maakt niet uit met wie je ‘s nachts slaapt. Want nogmaals, de enige dringende kwestie is wat je bereid bent te zeggen – en ik weet zeker dat je bereid bent emancipatoire dingen te zeggen. Want nogmaals, niemand kan je vertellen waar je wel of niet over moet praten. Want we leven in een gedeelde wereld waarin alles van iedereen is.

Ik hoop dat deze paar woorden je kracht zullen geven,

Nog een mooie dag,

Édouard

Édouard Louis is een Franse schrijver. Hij brak internationaal door met de roman Weg met Eddy Bellegeule (2014) en schreef vier andere boeken. De meest recente is Veranderen: methode (2022).

Vertaling: Helmer Stoel

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier