Kerst is geen kerst zonder A Christmas Carol van Charles Dickens, het bekende verhaal over de rijke vrek Ebenezer Scrooge die zijn leven betert nadat hij door drie geesten wordt bezocht. Naast de vele interpretaties van dit verhaal, kom je Dickens in de adventstijd tegen als thema van kerstmarkten, met als bekendste voorbeeld het populaire Dickensfestijn in Deventer. Er hangt iets gezelligs en nostalgisch om zijn verhalen. Ze zijn meeslepend en humoristisch, maar de schrijver wilde er ook iets mee aan de kaak stellen: hij was woedend over de wijdverbreide armoede en uitbuiting in zijn tijd, het Engeland van de negentiende eeuw.
New Poor Law
De Industriële Revolutie had de Britse maatschappij razendsnel veranderd. Traditionele broodwinning, zoals kleine weverijen in eigen beheer, werd massaal weggedrukt door grote (textiel)fabrieken waarin proletariërs, kinderen incluis, lange dagen werkten onder erbarmelijke omstandigheden. Onder de New Poor Law van 1834 werden zwervers, bedelaars, wezen en (kleine) criminelen opgepakt en in werkhuizen gestopt, om daar zonder vergoeding te werken. Weigeren was voor velen geen optie, aangezien de overheid haar hulp aan de armen buiten de werkhuizen stop had gezet. Naast uitbuiting was er dan ook sprake van een morele oorlog tegen de armen: het verblijf in de werkhuizen moest zo onaangenaam mogelijk zijn, zodat er van deze ‘bijstand’ een afschrikkende werking uitging. De slechte omstandigheden waren dus bewust beleid. Het was hiertegen dat Dickens van leer trok met het kritische essay What is sensational?.
Is dit sensatiezucht?
In What is sensational? richt Dickens zich op Gathorne Hardy, de president van de Poor Law Board, een overheidsorgaan dat verantwoordelijk was voor de werkhuizen. Er was ophef ontstaan rondom de dood van twee jongens, Timothy Daly en Richard Gibson, door verwaarlozing in de ziekenboeg van twee werkhuizen in 1864 en 1865. In de pers kwam steeds meer aandacht voor de mensonterende omstandigheden in die instellingen, maar Hardy hield vol dat de pers de toestand in de werkhuizen alleen maar opklopte omwille van de sensatie. Dickens heeft het niet alleen over de dood van de twee jongens, maar spreekt zelfs van moord.
Die harteloze perversiteit die menselijk lijden smalend afdoet als “sensatiezucht”. (…) [M]en kan alleen maar hopen dat de twee vermoorde paupers, Daly en Gibson, opstaan uit hun graf om te getuigen tegen deze aanklager en zijn medeplichtigen (…), de goedgeklede, weldoorvoede, schoongewassen, comfortabele, welvarende wetsdienaren die glimlachend instemmen.’
Dickens beschrijft verder de omstandigheden in de werkhuizen: hoe het beetje eten en bier dat de tewerkgestelde krijgen, vaak afgepakt wordt, hoe er niet naar de zieken omgekeken wordt en hoe de artsen die hervormingen door willen voeren, bestraft worden met salariskortingen. Achter elk voorbeeld volgt de steeds terugkerende vraag: is dit sensatiezucht?
Dickens tewerkgesteld
Dickens (1812-1870) was zelf bekend met de wrede kant van het Engelse systeem. Het gezin waarin hij opgroeide was aanvankelijk redelijk welvarend, maar toen Charles 12 jaar was, werd zijn vader samen met de rest van het gezin vanwege schulden opgesloten in de beruchte debtor’s prison Marhallsea in Londen. Als oudste kind werd Charles tewerkgesteld in een schoensmeerfabriek, waar hij lange dagen moest maken. Die ervaring tekende hem voor het leven, en is onder meer terug te zien in zijn meest autobiografische roman, David Copperfield.
Deze omstandigheden vormen ook de rode draad in de romans van Dickens over onvergetelijke personages die in diepe, mensonterende armoede gevangen zaten, zoals de eerder genoemde David Copperfield, en Oliver Twist, de weesjongen die via het weeshuis en werkhuis in een straatbende belandt. In Hard Times beschrijft Dickens het leven in een fictief, naargeestig fabrieksstadje met de naam Coketown. Het leven van de arbeiders is er zwaar en armoedig. Over hen wordt gesproken in de dehumaniserende term ‘The Hands,’ vergelijkbaar met het denigrerende ‘handjes’ van nu, een term die veel leidinggevenden gebruiken voor hun werknemers.
Werkhuizen en dakloosheid
Dat is niet de enige parallel met de moderne westerse wereld. Het lijkt misschien alsof de rauwe werkelijkheid die Dickens beschrijft ver achter ons ligt, maar in Nederland leven er nog mensen die zich vergelijkbare ‘werkhuizen’ kunnen herinneren. Tot eind jaren zeventig plaatste de Kinderbescherming regelmatig wezen, meisjes uit arme gezinnen en rebelse ‘moeilijk opvoedbare’ kinderen in (religieuze) instellingen, waar ze gedwongen werden om zonder loon te werken. bijvoorbeeld in het inmiddels beruchte Zusters van de Goede Herder in Velp. De meisjes moesten lange dagen strijken, wassen, naaien onder een regime van uitbuiting en misbruik.
En ook in 2023 worden we geconfronteerd met voorbeelden van abjecte armoede die rechtsstreeks uit Oliver Twist lijken te komen. De Rotterdamse huisarts Michelle van Tongerloo is als straatarts werkzaam in de Pauluskerk, en schrijft regelmatig over de mensen die ze helpt. Op X schreef ze enkele dagen geleden over een meisje dat dakloos is en zichzelf prostitueert, ondanks ernstige gynaecologische klachten. Ze deed haar best haar te helpen maar moest machteloos toezien hoe het meisje weer terug de straat opging.
De rol van liefdadigheid
De nostalgische, romantische blik op de werken en de tijd van Charles Dickens is, vooral door de humor en de sfeer die hij weet op te roepen, begrijpelijk, maar het is misplaatst om deze auteur enkel in dat licht te lezen. Veel mensen hebben het (nog) goed in Nederland, maar de armoede neemt snel toe. Dat is nu goed te merken aan de steeds grotere plek die liefdadigheid inneemt: wekelijks maken er zo’n 105.000 mensen gebruik van de voedselbank. Van alle kanten komen er initiatieven om de minderbedeelden iets extra’s te geven, zeker rond de kerst. Het is mooi dat mensen zich inzetten om de nood van anderen te helpen verlichten, maar dat zou gepaard moeten gaan met een protest: het is een schande dat er in onze samenleving een voedselbank en zoveel liefdadigheid nodig is.
De oprichting van de Voedselbank in 2002 volgt niet toevallig op de jaren van afbraak door het politiek breed aangehangen neoliberalisme. Publieke diensten als zorg, post en energie werden verkocht aan de commerciële partijen. Alles werd duurder en tegelijkertijd slechter, een situatie die nog altijd voortwoekert met het opkopen van onder andere dierenarts- en huisartsenpraktijken door buitenlandse private-equitypartijen. Steeds meer mensen kunnen de geëxplodeerde rekeningen van deze opgekochte dierenartsen niet meer betalen met alle schrijnende gevolgen van dien.
De ‘Scrooges’ van nu
Net zoals Dickens dat deed moeten we deze misstanden aan de kaak blijven stellen. Het probleem is niet dat mensen moreel zwak zijn, het probleem is het economische systeem: het kapitalisme. De pogingen om een samenleving te vormen die goed is voor mens en natuur, leggen het consequent af tegen de belangen van grote bedrijven. De Amerikaanse schrijfster Maya Angelou heeft eens gezegd: ‘Als iemand je laat zien wie hij is, dan kun je hem maar beter geloven.’ Het kapitalisme vertelt ons letterlijk wat het is, waar het voor staat: meer en meer kapitaal voor de toch al kapitaalkrachtigen. We weten dus precies waartegen we moeten strijden. Toch zitten we er nog altijd aan vast. Armoede en stress nemen toe en daarnaast mag men zich zorgen maken over een dreigende klimaatcatastrofe. Dickens liet Scrooge tot inkeer komen, maar zo’n inkeer hoeven we van de huidige ‘Scrooges’ niet te verwachten. Voormalig CEO van Shell Ben van Beurden zei het gewoon nog in 2016, toen de klimaatcrisis al jaren midden in de belangstelling stond: ‘Ik pomp alles op wat ik op kan pompen.’ Wellicht proberen de miljardairs van deze wereld een menselijk gezicht te laten zien door liefdadigheid, maar ook daar worden ze via allerlei belastingconstructies ook weer alleen maar rijker van.
Bijna 200 jaar na het verschijnen van A Christmas Carol wordt het misschien tijd te stoppen met wachten tot de rijken tot inkeer komen. Het inzicht dat dit economische systeem leidt tot een armzalige toekomst moet van de massa komen. Gelukkig spreekt A Christmas Carol mensen massaal aan, en dat is hoopgevend. Maar laten we het dan wel activistisch lezen, zoals Dickens het bedoeld heeft.
Lucy Wobma werkt in een bakkerij en houdt zich daarnaast bezig met mode, politiek en schrijven.