Als je weleens met industrieel ontwerpers omgaat, is één ding je misschien opgevallen: ze zijn dol op stoelen. Hun smaak is zelfs zo voorspelbaar dat je de favoriete stoeldesigner van een ontwerper kunt afleiden uit zijn of haar bovenkleding. Zwart overhemd? Mies van der Rohe. Zwarte coltrui? Peter Opsvik. Lage zwarte V-hals en een opvallend haarproduct? Campanas. Iedere student op een ontwerpopleiding wil een gave stoel in zijn portfolio en stoelontwerp kan een waanzinnig competitieve branche zijn. Als je jezelf ertoe kunt zetten om designtijdschrift Wallpaper helemaal te lezen, dan kan ik me voorstellen dat je uitkomt bij de pagina met vacatures voor de functie Beroemd Ontwerper: ‘Solliciteer alleen als je buitengewoon enthousiast bent om prachtige, afgrijselijke meubels voor rijke mensen te maken.’
Ik verpest niet graag het feestje, maar stoelen zijn stom. Allemaal. Geen ontwerper heeft ooit een goede stoel gemaakt, omdat dit onmogelijk is. Sommige zijn beter dan andere, maar ze zijn allemaal slecht. Niet alleen zijn stoelen een gevaar voor de gezondheid, er kleeft ook een problematische geschiedenis aan de meubelstukken, die ze onlosmakelijk verbindt met onze cultuur van statusgericht individualisme. Erger nog, we zijn afhankelijk van stoelen geworden en het is maar de vraag of we ooit van ze verlost zullen zijn.
Niet zitten, maar de stoel is het probleem
Het klinkt absurd om te beweren dat stoelen gevaarlijk zijn. Ze zijn geruststellend alledaags en lijken haast te saai om schadelijk te zijn. Maar als je je realiseert dat de gemiddelde Brit bijvoorbeeld meer dan veertien uur per dag zittend doorbrengt, en afhankelijk is van een stoel voor ondersteuning tijdens het werken, ontspannen, reizen, eten en soms zelfs slapen, kun je je goed voorstellen dat stoelen een serieuze impact op de volksgezondheid hebben.
Dat blijkt ook uit de cijfers, die er niet om liegen. In 2011 rondde de American Cancer Society een veertien jaar durend onderzoek met 120.000 deelnemers af en ontdekte dat dagelijks lange tijd zitten het risico op vervroegd overlijden drastisch verhoogt. Het resultaat was hetzelfde onder deelnemers die vaak sporten. Ondanks de gebruikelijke verwarring tussen causaliteit en correlatie, sluit de studie aan op talrijk bewijs dat lange tijd zitten bijdraagt aan hartfalen, obesitas, diabetes, depressie en talloze orthopedische kwalen. Of je jong bent, goed eet en een verder actief leven leidt maakt geen verschil. Zitten an sich, in overmaat, is schadelijk.
Toch zijn deze onderzoeksresultaten misleidend. Ze wekken de schijn dat te veel zitten de boosdoener is. Maar het echte probleem is dat zitten in onze samenleving meestal betekent dat we in een verhoogd zitvlak met rugleuning plaatsnemen – een stoel. Zitten zou niet zo erg zijn als we niet op dingen plaatsnamen die slecht voor ons zijn.
Wat maakt stoelen zo slecht voor het lichaam? Die vraag is niet zo makkelijk te beantwoorden, omdat verschillende stoelen verschillende dingen verkeerd doen. Oncomfortabele stoelen zetten druk op een lichaamsdeel of vereisen dat de spieren buitensporig hard werken om het lichaam te kunnen laten zitten. Dit kan pijn veroorzaken en degene die zit stimuleren om een slappe houding aan te nemen die de bloedsomloop beperkt en de ademhaling en het darmkanaal belemmert, wat tot schade kan leiden aan de spieren en botten.
Comfortabele stoelen zijn zo mogelijk nog erger. Doordat ze de zittende aansporen om lange tijd één statische positie aan te nemen zonder te bewegen, zetten zulke stoelen lange tijd druk op de ruggengraat, verslappen ze de spieren die de houding van het lichaam moeten ondersteunen en blessures moeten voorkomen, en veroorzaken ze dezelfde bloedsomloopproblemen als hun minder comfortabele tegenhangers. En dat is pas het begin.
De clusterfuck van de ergonomie
Er was een tijd waarin idealistische meubelbedrijven zoals Herman Miller voorspelden dat uit de duistere pseudowetenschap van de ergonomie een veilig stoelontwerp zou verrijzen. Maar de ergonomische literatuur, gebrekkig als ze is door controverse en misverstanden, biedt weinig inzichten.
Niemand weet zelfs wat een ‘goede’ stoel zou moeten doen, hypothetisch gezien, laat staan hoe je er een zou moeten maken. Sommige ergonomen beargumenteerden dat de ruggengraat naar voren moet kunnen rollen in een c-positie om druk op de spieren te voorkomen, maar dit zet druk op de interne organen en kan er mettertijd voor zorgen dat er scheurtjes in de wervels ontstaan. Andere pleiten ervoor om de lendenen te steunen, maar de geforceerde welving die dit creëert is op de korte termijn niet veel beter en kan op de lange termijn zelfs nog schadelijker zijn. Hierdoor verslapt namelijk het spierstelsel rond de lendenen, waardoor de kans op blessures juist groter wordt. Dezelfde discussies bestaan er over de stoelhoogte en -diepte, de hoofd-, voet- en armsteunen en het opvulsel van de kussens.
Galen Cranz, architectuursocioloog en misschien wel ‘s werelds meest vooraanstaande stoelgeleerde, noemde ergonomie ‘verwarrend en zelfs onnozel’. Voor ontwerpers die geen wetenschappelijke achtergrond hebben, is het een clusterfuck.
Toch zijn er bewonderenswaardige pogingen gedaan in het ontwerpen van comfortabele stoelen, al was het succes daarvan beperkt. Een aantal Scandinavische ontwerpers heeft zitballen ontworpen en stoelen waarin je moet knielen of die stimuleren om in verschillende houdingen te zitten. Dit zijn verbeteringen, maar de ontwerpen bieden geen algehele oplossing. Zulke stoelen werken vaak ook niet goed met de gewone tafelhoogte en hun onconventionele verschijning maakt ze voor de meeste werkplekken ongepast.
Na het decennia te hebben geprobeerd, is het misschien tijd om toe te geven dat dit gevecht niet te winnen valt.
Van troon naar stoel
Als stoelen zo’n dom idee zijn, waarom zijn we er dan aan vast komen te zitten? Waarom moeten we in onze cultuur het grootste deel van de dag zittend doorbrengen op objecten die ons schaden? Wat is er in hemelsnaam gebeurd?
Het zal voor lezers van Jacobin geen verrassing zijn dat het antwoord bij klassenpolitiek ligt. Stoelen staan voor status, macht en controle. Daarom houden we van ze. Vraag een willekeurige historicus over de oorsprong van de stoel en ze vertellen je vrolijk dat het allemaal begon bij de troon.
Ergens in de steentijd, waarschijnlijk zo tussen 6.000 en 12.000 jaar geleden, begonnen mensen met een hoge status in sommige culturen op een verhoging te zitten die net groot genoeg was voor één persoon en een rugleuning had om de zittende te steunen en te omlijsten. Dit was een effectieve manier om een hogere status kenbaar te maken in een tijd dat mensen gewoonlijk op de grond zaten – veel beter dan krukjes, die geen rugleuning hadden en banken, die plek boden aan meer dan één persoon. Het vroegste bewijs voor deze primitieve tronen komt van opgegraven figuurtjes in Zuidoost-Europa, maar eenpersoonszetels met rugsteun waren ook belangrijke statussymbolen in het oude Mesopotamië en Egypte.
Onze stoelen zijn vandaag de dag natuurlijk compleet anders dan oude Egyptische tronen, maar de troon-achtige kenmerken die van stoelen een belangrijke indicator van klasse maakten, zijn historisch cruciale factoren geweest voor hun opkomst. Over het algemeen zaten mensen uit de bovenklasse gedurende de hele westerse geschiedenis op een bepaald type stoel – meestal het slechtste, meest schadelijke ontwerp dat in die tijd beschikbaar was – en de rest probeerde hen na te doen.
Massaproductie van de stoel
In de middeleeuwen waren stoelen in de westerse wereld helemaal niet gebruikelijk. Nadat de Visigoten Rome hadden geplunderd, werd hun gewoonte om te hurken en op de grond te zitten voor gewone mensen gangbaar en tot de Renaissance hadden zelfs welvarende feodale huishoudens erg weinig meubilair. Ze moesten namelijk vaak verhuizen om te voorkomen dat ze zelf geplunderd werden. De rijkste families hadden maar één enorme stoel, die voor het exclusieve gebruik van de heer des huizes bestemd was. Deze stoel was meestal te zwaar om te verplaatsen, om te voorkomen dat deze gestolen zou worden bij een plundering. Tafels bestonden uit platen (boards, red) op een onderstel dat voor de stoel gezet werd in plaats van andersom. In het Engels refereert het begrip ‘chairman of the board’ (voorzitter van het bestuur) nog aan deze handeling.
Op de duur werd het leven voor de rijken gerieflijker en was het gebruikelijker dat de bovenklasse luxueuze meubelen bezat. Stijl werd in de zeventiende en achttiende eeuw steeds doorslaggevender voor meubelontwerp en het maken van stoelen, voorheen het domein van gewone timmermannen, werd een opzichzelfstaand gilde. Het is veelzeggend dat decoratietrends in deze periode de vormgeving van meubels bepaalden, in plaats van fysiologische belangen. Het toegenomen gebruik ten spijt, stoelen bleven tot de negentiende eeuw een accessoire voor relatief welvarende huishoudens. De armen zaten op krukjes, banken, hun bed, of geïmproviseerde objecten zoals tonnen en boomstammen
De industriële revolutie bracht daar verandering in. Opeens begonnen fabrieken stoelen goedkoop te produceren en konden meer mensen het zich veroorloven om net als de rijken te zitten. Tegelijkertijd werd arbeid sedentair: werkers verruilden de landbouw en masse voor banen in fabrieken en kantoren en brachten meer tijd door in de door massaproductie vervaardigde nieuwe stoelen. Zoals gewoonlijk bepaalden de aspiraties van de bovenklasse wat arme mensen kochten. Lichaamsbewuste innovaties zoals modulaire stoelen, die aan te passen waren, en de schommelstoel, die beweging stimuleerde, konden nauwelijks op de goedkeuring van de rijken rekenen en werden dus weinig gebruikt.
En zo gebeurde het dat stoelen vanaf het begin van de twintigste eeuw de maatschappij bij de lurven hadden.
Geen ontsnapping mogelijk
Toen stoelen gangbaarder werden in klaslokalen, begonnen leraren ze te gebruiken als een werktuig om controle te houden over de beweging van kinderen, wiens gezonde neiging om actief te zijn het lesgeven lastig maakte. Tegenwoordig leren kinderen in de westerse wereld dat stilzitten in een stoel hoort bij volwassen zijn. Met als resultaat dat de meeste kinderen tegen de tijd dat ze volwassen zijn de spierstelsels hebben verloren die ervoor zorgen dat je lange periodes zonder rugsteun kunt zitten.
En alsof sociale en fysiologische afhankelijkheid van stoelen niet erg genoeg was, hebben ontwerpers ons dubbel genaaid door nog een niveau van afhankelijkheid in te bouwen. Kantoren en keukens zijn vaak voorzien van werkvlakken die op de standaardhoogte van stoelen zijn afgesteld en stoelen zijn een vast onderdeel van zo’n beetje elk soort voertuig. En computerbeeldschermen, lampen en andere apparaten hebben vaak zo’n ontwerp dat ze lastig te gebruiken zijn als je niet aan een tafel zit. Stoelen zijn, zo te zeggen, deel van het meubilair. Dat overwinnen lukt niet en er valt ook niet aan te ontsnappen.
Stoelen zijn levenloze parasieten
We kunnen nu een paar deprimerende conclusies trekken. Eentje is dat stoelen een soort levenloze parasieten zijn, die hun onophoudelijke productie bewerkstelligen door elke volgende generatie van kinderen afhankelijk te maken. De andere is dat ze voorlopig niet zullen verdwijnen.
Ik zou dit essay maar al te graag willen eindigen met een oproep tot een culturele verschuiving weg van de stoel naar een meer actieve vorm van zitten. Op de vloer, hurkend of wat dan ook. Maar echt, we zitten nog wel even aan deze rotzooi vast. Het beste wat we op dit moment van stoelen kunnen hopen, is dat ze ons een les over het gevaar van mode leren en een historisch tegenbewijs leveren voor de mythe dat de gemeenschap handelt vanuit haar eigen collectieve belang. Als je gezond wilt zitten, dan moet je het heft in eigen hand nemen: de beste gewoonte die je kunt aanleren is om niet langer dan tien minuten in je stoel te blijven.
Als je een gemiddeld leestempo hebt, dan zou je nu op moeten staan en een rondje lopen.
Colin McSwiggen is als wiskundige verbonden aan New York University. Daarnaast schrijft hij over design, muziek en politiek voor verscheidene media. Deze Jacobin-klassieker schreef hij in 2012.
Vertaling: Tina Hoenderdos, die iedereen aanraadt om na het wandelingetje ‘Katy Bowman’ en ‘nutritious movement’ te googelen.