Wie TINA – oftewel There is no Alternative – zegt, heeft het al snel over de Britse conservatieve premier Margaret Thatcher en haar geloof dat marktwerking de enige manier is om een maatschappij draaiende te houden. Het is een idee dat ook in de Nederlandse politiek nog altijd dominant is. Het in september 2023 verschenen boek Er is wél een alternatief bundelt daarom negentien bijdragen van denkers die het daar fundamenteel mee oneens zijn. Of het nu gaat om de journalistiek (Clarice Gargard), de zorg (Evelien Tonkens), onze vrije tijd (Koen Haegens) of de omgang met omgang met technologie (Miriam Rasch), op ieder thema laten de auteurs zien hoe we het doorgeslagen kapitalisme kunnen keren om te beschermen wat van waarde is.
Wij gingen in gesprek met Hans Rodenburg, samensteller van het boek en project- en onderzoeksleider bij Wetenschappelijk Bureau GroenLinks, en Louise Elffers, bijzonder hoogleraar Kansengelijkheid in het onderwijs en auteur van het hoofdstuk over ‘diploma-kapitalisme’.
Waarom was dit boek nodig?
Hans Rodenburg: Goede vraag, er bestaan al heel veel boeken over economie en politiek, en ook over kapitalisme verschijnt steeds meer. Bijna iedereen roept inmiddels dat het neoliberalisme dood is, zelfs partijen als de ChristenUnie en het CDA. Tegelijkertijd voeren we zelden het debat over hoe het dan wél moet. Over wat we met z’n allen van waarde vinden in de samenleving en hoe we die dingen willen laten opbloeien.
Crises slepen zich voort en dat komt voor een belangrijk deel omdat politici niet overtuigd lijken dat er echt een alternatief is voor de manier waarop wij dingen doen. Dat is apart, want er zijn juist heel veel denkers die wel duidelijke alternatieven zien. Daarnaast zie je dat steeds meer mensen het in de praktijk over een andere boeg gooien, bijvoorbeeld door gemeenschappelijk landbouwgrond op te kopen en te verpachten aan duurzame boeren, door samen een woon- of zorgcoöperatie te starten, of door via acties hun recht op huisvesting of een gezonde toekomst op te eisen.
We schreven ons boek om die scheiding tussen de politiek en de rest van de samenleving te overbruggen. Per onderwerp (zorg, wonen, onderwijs, vrije tijd) verkennen we in het boek hoe we de huidige structuren kunnen doorbreken en hoe het fundamenteel anders kan.
En dat is wat de verschillende hoofdstukken met elkaar verbindt?
HR: Ja, maar de auteurs delen ook de probleemanalyse dat we te maken hebben met een doorgeslagen jacht op winst en de vermeerdering van het eigen kapitaal, die zorgt voor een onstilbare groeidrang. Het grote geld vormt steeds meer onderdelen van ons leven om tot handelswaar: arbeid, tijd, data en zelfs onze lucht en schoon water. Een mooi voorbeeld vind ik Airbnb, opeens is het bed dat we thuis over hadden een product geworden.
Louise Elffers: In mijn hoofdstuk laat ik zien dat onderwijs daar niet buiten staat. Je ziet er allerlei kenmerken van kapitalisme. Diplomakapitaal is een essentiële schakel in de keten van kapitaalaccumulatie: diploma’s vergroten namelijk je kansen op economisch, sociaal en cultureel kapitaal en andersom. Zo ontstaat er een opwaartse druk: iedereen wil hoog, hoger, hoogst.
Ook ontstaat er competitie: de waarde van je diploma hangt af van het aanbod van andere diploma’s, dus je moet zorgen dat je er meer van hebt dan anderen. Scholen zijn als aanbieders van diplomakapitaal elkaars concurrenten en proberen de beste leerlingen binnen te halen om zo de beste rendementen – dus onderwijsresultaten – te krijgen.
Maar is dat wel een onderwijsprobleem? Misschien betalen we als samenleving mensen met een beroepsdiploma gewoon te weinig om het aantrekkelijk te maken?
LE: Nou, op dit moment is onderwijs ook zelf een aanjager van ongelijkheid: het biedt ongelijke leerkansen aan leerlingen die hetzelfde presteren. Kinderen met universitair geschoolde ouders worden vaker toegelaten tot havo en vwo dan gelijk presterende leerlingen met mbo-geschoolde ouders. De uiteindelijke ongelijkheid in inkomen, status en macht die daarvan het resultaat is, legitimeren we vervolgens door te verwijzen naar het onderwijs als een meritocratische sorteermachine. Dat is niet terecht.
Maar inderdaad: een belangrijke sleutel tot kansengelijkheid ligt op de arbeidsmarkt. De materiële en immateriële waardering van verschillende opleidingen is volstrekt ongelijk, hoe hard onze minister ook roept dat onderwijs een gelijkwaardige ‘waaier’ is. Werkgevers leunen sterk op de sorteerfunctie van het onderwijs, dus jongeren voelen heel sterk dat ze hun diplomakapitaal eerst moeten maximaliseren voordat ze de arbeidsmarkt op gaan.
Net als bij andere vormen van kapitalisme, zie je dat er eigenlijk geen sprake is van een vrije markt, maar van monopoliewerking. Onze samenleving is geen vrije talentenmarkt met een plekje voor iedereen. De hoogst aangeschreven diploma’s geven exclusief toegang tot de meest geprivilegieerde posities.
Die functie verliezen ze als steeds meer mensen die diploma’s verwerven: in onze grote steden is nu de helft van de beroepsbevolking hbo- of universitair geschoold, dus ‘gestudeerd hebben’ onderscheidt niet meer zo erg als voorheen. Dit leidt ertoe dat mensen alternatieven zoeken om zich te kunnen blijven onderscheiden van de rest. Dit wordt mooi beschreven in de onderzoeksliteratuur: als een bepaald onderwijsniveau in een land universeel wordt, dan zie je dat elites andere manieren vinden om zich toch te onderscheiden aan de hand van onderwijs. Ze gaan extra masters doen, volgen selectieve bachelors en honoursprogramma’s, gaan naar een duurder University College of volgen een semester aan Harvard of Yale. Het is niet voor niets dat we dit nu sterk zien opkomen in Nederland, vooral onder studenten met kapitaalkrachtige ouders.
Louise doet in haar hoofdstuk een aantal concrete voorstellen om de problemen in het onderwijs aan te pakken: zo moeten scholen kinderen minder in aparte niveaus opsplitsen en kunnen zij hen veel vaker zowel theoretische als praktijkgerichte werkvormen aanbieden, ongeacht hun niveau. Dat is een vrij specifiek en technisch verhaal. Hoe sluit dat aan op de andere alternatieven die jullie boek aanreikt?
HR: Ik begon net bewust met de probleemanalyse, want als je die overslaat loop je het risico uit te komen op een boeket van onsamenhangende maatregelen, terwijl we juist willen nadenken over een fundamenteel andere samenleving.
Als het probleem is dat kapitalisme alles wat we hebben als gemeenschap opknipt en verhandelbaar maakt, dan is de oplossing de versterking van die gemeenschap. Dat betekent dat dingen weer veel meer in handen moeten komen van gemeenschappen zelf, maar ook dat mensen weer sterker gaan inzien dat ze onderdeel uitmaken van een groter geheel en een gezamenlijk belang hebben.
Als in het onderwijs leerlingen en studenten bijvoorbeeld beseffen: ‘Hé, we zitten hier allemaal met een halve burn-out, misschien moeten we ons hier gezamenlijk tegen verzetten’, dan is dat een wapen tegen het kapitalisme.
LE: Ik vind het mooi dat je dat zegt, ik zie bij mijn studenten ook dat ze worstelen met het nastreven van individueel succes. Ik vraag mijn eerstejaarsstudenten onderwijswetenschappen altijd waarom ze hier op de universiteit zitten en niet op de Pabo. Dan is het antwoord: ‘Dat is zonde van mijn vwo.’ Ze voelen veel ongemak om te erkennen: ‘Je gaat met een universitair diploma gewoon meer verdienen.’
Terwijl, je hoeft je niet te schamen voor de prikkels die jou als individu worden opgedrongen. In een ongelijke samenleving ervaren we allemaal de strijd tussen het collectieve ideaal van gelijkheid en het individuele nastreven van de beste kansen op welvaart en welzijn. Als diplomakapitaal jouw kansen daarop vergroot, dan is het begrijpelijk dat je op die prikkel reageert.
Het is alleen wél belangrijk dat we met z’n allen beseffen dat deze prikkels er zijn en dat diplomakapitaal nu haast een voorwaarde lijkt te zijn geworden om voldoende bestaanszekerheid te realiseren. In een stad als Amsterdam is het nauwelijks nog mogelijk om met een mbo-salaris voet aan de grond te krijgen op de woningmarkt. Dan kunnen we neerbuigend doen over ouders die hun kinderen allemaal naar het hoger onderwijs pushen, maar het is een logische reactie. Zo kom je kennelijk het verst in onze samenleving. Waarom zou je het individu verwijten op zulke prikkels te reageren? Het is ook niet mogelijk om die in je eentje aan te pakken.
Toch zeggen opeenvolgende ministers van Onderwijs zich te ergeren aan studenten die voor het hoogste niveau kiezen, of aan ouders die zitten te pushen. Minister Dijkgraaf stuurt in aanloop naar het eindexamen brieven aan kinderen, waarin hij havo- en vwo-leerlingen vraagt ook eens na te denken over het mbo. Hij legt het op het bordje van de individuele leerling. Die moet blijkbaar andere keuzes maken om een gelijkwaardigheid te creëren die er niet is.
Het gaat in het boek veel over gemeenschapszin. Ik kreeg een beetje een CDA-vibe.
HR (lachend): Het heeft wel iets van een CDA-achtige spruitjeslucht. Het CDA roept ook al sinds de jaren tachtig dat de overheid de gemeenschap te veel verdrukt en zich moet terugtrekken zodat de samenleving weer kan opbloeien. Dat is het hele denken achter de participatiesamenleving: de overheid doet minder zodat wij weer voor elkaar gaan zorgen. Maar dat is wel een bepaalde invulling van gemeenschapszin. Het maakt mensen verantwoordelijk voor hun eigen problemen door hen op te dragen dat ze het vooral zélf moeten oplossen. Maar zo werkt een samenleving niet, dat model heeft de afgelopen veertig jaar totaal gefaald.
In de linkse invulling van gemeenschapszin is de overheid juist een gemeenschapsbouwer. Gemeenschappen kunnen alleen opbloeien als mensen genoeg inkomen hebben, genoeg mentale ruimte, geen stress of onzekerheid over hun woonsituatie of werk. Een echte participatiesamenleving vergt dus niet een terugtrekkende overheid, maar een overheid die zich juist méér inzet. Het vereist ook dat de overheid veel meer macht deelt met de samenleving. Dat je zeggenschap en voorzieningen in handen gaat leggen van de gemeenschap om mee aan de slag te gaan, in plaats van het volledig voor ze te regelen of ze alleen maar te vertellen dat ze moeten bijdragen.
LE: Als je een florerende gemeenschap wil bouwen waar iedereen aan bijdraagt, moet je ervoor zorgen dat eenieder daartoe de kans krijgt, alleen al door iedereen in staat te stellen de benodigde vaardigheden te ontwikkelen. De overheid heeft zich ook uit het onderwijs te veel teruggetrokken. Een kwart van de leerlingen is te laaggeletterd om een brief van de gemeente te lezen, het lerarentekort loopt steeds verder op en we zien al jaren op rij de ongelijkheid in advisering in groep 8. Elk jaar is het weer: ‘Oei, het lerarentekort wordt groter en oei de reken- en taalprestaties gaan achteruit.’ Maar er gebeurt te weinig. Terwijl de overheid gewoon de grondwettelijke taak heeft om te waarborgen dat iedereen goed onderwijs en gelijke kansen krijgt.
Louise schrijft over hoe geprivilegieerde ouders elkaar opzoeken door hun kinderen allemaal naar dezelfde vwo-scholen te sturen. Is kapitalisme in die zin ook een soort (misschien onwenselijke) gemeenschapsbouwer?
LE: Kapitalisme geeft inderdaad vorm aan een bepaalde gemeenschap. Opleidingsniveau is een bepalende scheidslijn in onze samenleving geworden. De sterkste segregerende kracht in het onderwijs vormt de gemeenschap van hbo- en universitair geschoolde ouders, die trekken zich terug op scholen met gelijkgeschoolde ouders en vormen zo eilandjes.
HR: Een recent onderzoek naar bubbelvorming laat zien dat vooral aan de bovenkant mensen het minst in contact komen met andere kringen. Universitair geschoolde, vermogende mensen met een hoog inkomen trekken zich helemaal terug in hun eigen wereld.
Er wordt veel gepraat over een groep niet-stemmende, praktisch opgeleide mensen als ‘afgehaakt Nederland’ maar ik deel de conclusie van Tim ‘S Jongers (Directeur van de Wiardi Beckman Stichting, wetenschappelijk bureau van de PvdA, red.) dat het échte afgehaakte Nederland gewoon de club mensen is die zich terugtrekt en zijn middelvinger opsteekt, omdat zij het toch wel prima voor elkaar heeft. In de rest van de samenleving zie je juist dat er een enorme behoefte is aan verbinding en meedoen.
LE: De grote vraag zit bij de groep die het al goed voor elkaar heeft in het huidige systeem. Ik zie een spanning tussen collectieve idealen van gelijkheid en het individuele belang. Als ouders wel voor kansengelijkheid zijn, maar geen ruimte voelen om daaraan bij te dragen door hun eigen kinderen naar een brede schoolgemeenschap te sturen, uit angst voor de leerlingen die daar zitten of het risico op ‘afzakken naar een lager niveau’, dan kom je niet zo ver. De grootste weerstand voor verandering komt van de groep voor wie het huidige model prima werkt.
Volgens mij stoot ik niemand tegen het hoofd als ik Er is wél een alternatief een links boek noem. Maar als ik het Ipsos-verkiezingsonderzoek van de Tweede Kamerverkiezingen 2023 erbij pak, zie ik dat twee derde van de PvdA-GroenLinks stemmers hbo- of universitair opgeleid zijn. De PVV trekt juist relatief veel ‘laagopgeleide’ stemmers. Waarom vindt het linkse verhaal geen bredere aansluiting?
HR: Er zit een duidelijke link tussen het grote geld en radicaal rechts. Zij zijn beide enorm gebaat bij het uit elkaar spelen van gemeenschappen en het voorkomen dat we ons kunnen verenigen op economische onderwerpen. Dat doen ze door te focussen op onderlinge verschillen op de culturele as en elk onderwerp te culturaliseren. Neem de wooncrisis, tijdens de afgelopen verkiezingen werd daar alleen nog maar over gepraat alsof het een migratie- en vluchtelingenprobleem is.
Daarom is die kapitalisme-analyse zo belangrijk. Links moet blootleggen dat het om een economische strijd gaat. Daarbij moeten we ons inhoudelijk wat mij betreft zo veel mogelijk focussen op zaken die gemeenschappen versterken. Denk aan het versterken van basisvoorzieningen in alle wijken en dorpen, zoals buurthuizen, bibliotheken en welzijnswerk. Dat zijn niet toevallig allemaal zaken waar de aankomende regeringspartijen op gaan bezuinigen.
Daarnaast is het denk ik belangrijk dat we de harde werkelijkheid van ons economische systeem weer bij mensen tussen de oren gaan krijgen. Veel mensen zijn verleerd om in termen van economische strijd te denken en stemmen vaak op rechtsradicale partijen die het over cultuur hebben. Dat betekent bijvoorbeeld dat je vmbo-leerlingen weer gewoon de waarheid gaat vertellen over hun gezamenlijke klassepositie: op dit moment zijn ze – in geldelijke zin – gewoon minder waard. Dat verandert alleen als ze er samen iets tegen doen. Het mag best worden gezegd dat de huidige situatie oneerlijk is, pas dan kunnen we toebouwen naar een samenleving die wel eerlijk is.
LE: Dat oneerlijke en ongelijke wordt nog altijd glashard ontkend. Laatst zat ik met een wethouder in een panel bij een scholierendebat toen een mavoleerling stelde dat ze het gevoel had dat mavo als minder werd gezien dan havo en vwo. De wethouder zei toen meteen: ‘Mág ik daar wat over zeggen! Daar ben ik het helemaal niet mee eens, mavo is niet minder waard dan havo of vwo.’
En ik snap dat hij dat wilde zeggen, die leerling is niks minder waard dan leerlingen in havo of vwo. Maar waar deze leerling het over heeft is dat het in de samenleving wél ongelijkwaardig is. Zij voelt dat en verwoordt dat, maar vervolgens gaan we zeggen dat het niet waar is. We praten met meel in de mond.
Louise Elffers is bijzonder hoogleraar Kansengelijkheid in het onderwijs aan de UvA, lector Kansrijke schoolloopbanen in een diverse stad aan de Hogeschool van Amsterdam en directeur van het kenniscentrum ongelijkheid. Op 1 september aanstaande begint ze als voorzitter van de Onderwijsraad.
Hans Rodenburg is project- en onderzoeksleider bij Wetenschappelijk Bureau GroenLinks.
Hugo Schiffers studeerde neurowetenschappen in Utrecht en Arabisch in Edinburgh. Momenteel werkt hij bij mensenrechtenorganisatie Hivos en als freelance journalist.