Onder druk van de studentenrevolte die de afgelopen dagen ook Nederland bereikte, vindt er een opvallende verschuiving plaats in de lijn van universiteitsbesturen door het hele land. Waar het kritisch heroverwegen van de banden met Israëlische instituties eerder onbespreekbaar leek, staat dit nu op de agenda. De protesterende studenten en de honderden docenten die hen steunen zijn niet langer bij voorbaat moreel verwerpelijk – en dat is winst. Ondertussen verschuift het debat over de protesten van de inhoud naar de vorm. Kritiek op Israël is goed. Maar waarom zijn de studenten toch zo boos?
De makkelijkste uitweg uit dit dilemma is om te antwoorden wat ongeveer elke bestuurder van elk instituut in de geschiedenis als eerste zegt als antwoord op protest: dat de woede en chaos de schuld zijn van buitenstaanders. Maar het spook van de agitator van buitenaf is in deze protesten net zo fictief als in alle andere gevallen. Uiteraard hebben de protesten deze week een ‘aanzuigende werking’, zoals het bestuur van de UvA met schrik meldde. Maar deze constatering is ook een vlucht door de achterdeur, die het mogelijk maakt om de diepe verdeeldheid binnen de academische gemeenschap zelf niet onder ogen te hoeven zien.
Onze eigen studenten bouwden en bemensten de barricades in Amsterdam en Utrecht. Sterker nog, velen van hen behoren tot onze beste, meest ambitieuze, toegewijde studenten. De eigen ervaring hoeft natuurlijk niet maatgevend te zijn. Maar van mijn studenten die ik tegenkwam in demonstraties in de afgelopen dagen was één een honours student, de tweede een briljante research master student die meerdere student-assistentschappen achter de rug heeft, en de derde niet lang geleden cum laude afgestudeerd waarna hij direct een PhD-plaats op een Amerikaanse Ivy League universiteit bemachtigde. Dat is niet om te zeggen dat je altijd alleen maar achten moet halen om het recht te hebben om te demonstreren. Het onderstreept slechts hoe absurd het is om de protesten af te doen als het werk van randfiguren en buitenstaanders. Wat wij nu op straat zien, is de boosheid van een aanzienlijk deel van de academische gemeenschap zelf. Als we dat simpele feit niet onder ogen kunnen zien, is herstel van het vertrouwen bij voorbaat onbereikbaar.
De vraag vanwaar de boosheid blijft dus relevant. Om tot de kern door te dringen is het goed om voorbij de eerste, eenvoudigste verklaringen te gaan. Ja, studenten zijn boos omdat ze als ze zich willen uitspreken over genocidaal optreden van Israël in Gaza op hun eigen universiteiten al maanden worden geconfronteerd met beperkende maatregelen, censuur en onterechte beschuldigingen dat ze het universitaire leven willen ontwrichten of dat ze de universiteit onveilig willen maken voor hun joodse medestudenten. Ze zijn boos omdat zelfs de eenvoudigste en meest voor de hand liggende stap – openheid over de bestaande banden met Israël – pas deze week werd gezet. Ze zijn boos als ze zien dat universiteitsbestuurders zelfs dan nog de houding hebben dat deze stap voortkwam uit hun eigen voortschrijdend inzicht, in plaats van voortschrijdend protest.
Studenten zijn ook boos over wat zij, terecht of onterecht, ervaren als ongelijke behandeling. Denk je in wat het betekent om een Palestijnse student of staflid te zijn, meerdere familieleden te hebben verloren in Gaza, maar op je eigen universiteit te horen te krijgen dat je woorden als ‘genocide’ of ‘verzet’ niet mag gebruiken in een discussie omdat voorstanders van Israël zich anders onveilig voelen? Stel je voor hoe het is om je ondanks deze grote druk uit te spreken als student met een hoofddoek, om vervolgens in rechtse media publiek aan de schandpaal genageld te worden als Hamas-aanhanger? Of om een joodse student of docent te zijn, en om precies dezelfde redenen te worden gebrandmerkt als antisemiet?
Al bovenstaande redenen zijn op zichzelf genoeg om te verklaren waarom studenten grijpen naar het middel van protest, en waarom zij naar voorbeeld van de studenten in Mei ’68 barricades opwerpen als hun vreedzame protest met veel geweld dreigt te worden ontbonden. Maar voor het begrijpen van de schaal en het doorzettingsvermogen tegen de verdrukking in, is het in mijn ogen nodig nog een extra stap te maken. Grote protestbewegingen in de geschiedenis ontstaan vaak door het samenkomen van diepe afkeer van onrecht elders in de wereld met een acuut gevoel dat dit onrecht ook gaat over de eigen omgeving. Dit niet herkennen in het huidige protest is een van de achtergronden van de misplaatste, om niet te zeggen onoprechte vraag ‘maar waarom maken ze zich dan alleen druk over Israël?’
Het punt van de protesten is dat deze studenten dat juist niet doen. Ze zijn de Black Lives Matter-generatie die nu geconfronteerd wordt met de volslagen onverschilligheid van al onze officiële instituties over Palestijnse levens. Ze zijn de studenten voor wie ‘dekolonisatie’ geen metafoor is of reclameslogan, maar een beginpunt voor het begrijpen en veranderen van de wereld. Ze zien hoe de dodelijke scheidingsmuren die worden gebouwd om ‘de ander’ buiten te houden – of henzelf? Hoeveel van hen zijn migranten(kinderen)? – gemodelleerd zijn naar de apartheidsmuur in Israël. Ze luisteren naar Netanyahu en horen Trump en Wilders. Ze willen óók dat de universiteit de banden met Israëlische instituties verbreekt, omdat ze weten dat de extreemrechtse Nederlandse regering die op hen afkomt de ambassade het liefst naar Jeruzalem zou verplaatsen als steun in de rug voor de geestverwanten daar.
Ze hebben een volslagen andere visie op wat ‘maatschappelijke betrokkenheid’ van een universiteit betekent dan de cleane, corporate versie die de neoliberale universiteit hen voorschotelt. En ergens onder de oppervlakte zijn er de diepe, onderaardse stromen die breuklijnen tussen generaties creëren. Deze studenten zijn geboren na 9/11 en werden volwassen ten tijde van corona. Ze groeien op in een wereld die hen fundamenteel andere, duisterdere dingen belooft dan de generatie voor hen. Extreemrechtse verkiezingsoverwinningen zijn voor hen geen breuk in de normale politieke verhoudingen, ze zijn de normale politieke verhoudingen. De massamoord in real time op de Palestijnen, door een staat die zichzelf liberaal en democratisch noemt terwijl ze de etnische dominantie van één van haar bevolkingsgroepen viert, staat ook symbool voor de onverschilligheid waarmee de gevestigde orde ons overal dichter naar volgende catastrofes lijkt te duwen.
‘Waarom zijn de studenten zo boos?’ In de afgelopen maanden sprak ik meerdere bestuurders die oprecht worstelen met deze vraag. Om bij de kern te komen, werkt een wedervraag misschien het beste. ‘Waarom zijn we dat niet allemaal?’
Pepijn Brandon is hoogleraar Mondiale Economische en Sociale Geschiedenis aan de VU en senior onderzoeker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Hij schrijft onder andere over koloniale geschiedenis en over de geschiedenis van sociale bewegingen.