Twintig jaar na een vol Museumplein: waar staat de vakbond?

De grootste vakbondsactie sinds de Tweede Wereldoorlog leidde twintig jaar geleden tot een minimaal akkoord over pensioen en de WAO. Dat was deels te wijten aan ideologische ontwikkelingen binnen de vakbeweging. Maar verandering is op komst.
300.000 mensen verzamelden zich in Amsterdam op het Museumplein voor de manifestatie ‘Nederland verdiend beter’, 2 oktober 2004 (Wikimedia Commons)

Jacobin #2 is uit! Abonneer je voor €30 en
we sturen
hem op.

‘Hier kan het kabinet niet omheen,’ roept FNV-voorzitter Lodewijk de Waal de mensenmassa toe. Het is oktober 2004. 300.000 mensen schreeuwen op het Museumplein: ‘Nederland verdient beter.’

De onmiddellijke aanleiding van de demonstratie was de reorganisatie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en het uitfaseren van het vroegpensioen, de VUT. Maar de onvrede was breder. Het nieuwe Nederland van Balkenende II, gebouwd op eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid, stuitte veel mensen tegen de borst.

Twintig jaar later, in 2024, staan we opnieuw aan de vooravond van een aanval op sociale rechten. Zo wordt de vraag weer actueel: waarom zette de vakbondstop in 2004 niet het enorme succes van de campagne ‘Nederland verdient beter’ in om een beter akkoord met werkgevers en het kabinet te verzilveren? En wat zegt dat over onze toekomst? Kortom, hoe kijken we terug op twintig jaar sociale strijd? 

Er was simpelweg geen ervaring en geen strategie om de grote actiebereidheid om te zetten in een langdurige beweging met duidelijke eisen.

Op die zonovergoten dag brengt Platform Keer het Tij, een samenwerkingsverband van tientallen maatschappelijke organisaties en actiegroepen, ook nog ruim 50.000 mensen bij elkaar op de Dam, die zich later aansluiten bij de vakbondsdemonstratie. Nog eens 50.000 mensen kunnen de stad niet meer in omdat de politie vindt dat Amsterdam vol is. Het was toen — en nog steeds — de grootste vakbondsactie sinds de Tweede Wereldoorlog.

Drie weken later, eind oktober, sluiten de vakbonden een akkoord, het Museumpleinakkoord. Het is een overeenkomst waarin de scherpe randjes van de voorstellen over de VUT en de WAO af worden gehaald, maar niet veel meer dan dat.

Het vroegpensioen wordt een geïndividualiseerd fiscaalvriendelijk spaarproduct en alleen 63-plussers die 40 jaar aan een pensioenfonds hebben deelgenomen kunnen eerder met pensioen. 

Het is niet de eerste noch de laatste keer dat de vakbeweging even haar tanden laat zien om dan toch keurig mee te lopen met het beleid van kabinet en werkgevers. Waarom kozen de FNV, CNV en MHP voor het verzachten van de voorgenomen bezuinigingen in plaats van door te gaan om meer fundamentele wijzigingen af te dwingen? 

Vakbeweging pakt niet door

Er zijn hiervoor een aantal verklaringen. De hoge opkomst op het Museumplein was onvoorzien. Twee weken vóór de demonstratie op het Museumplein hadden 50.000 mensen zich — ook onverwacht — op de Coolsingel in Rotterdam verzameld. Dit stuwde het succes en duwde de vakbondsleiding in een rol die ze niet per se wilde en waar ze ook niet meer mee bekend was.

De laatste min of meer grote vakbondsactie was in 1997, toen 50.000 mensen zich vanuit alle hoeken in Europa in Amsterdam verzamelden om tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting te betogen.

Sindsdien hadden andersglobalisten en vredesgroepen wel tienduizenden mensen op de been gekregen, maar vakbonden speelden hierin een marginale rol. Er was simpelweg geen ervaring en geen strategie om de grote actiebereidheid om te zetten in een langdurige beweging met duidelijke eisen. 

Feitelijk zijn de FNV-cao’s niet altijd beter dan een cao afgesloten door een kleine vakbond, maar die overweging speelt geen rol in de argumenten van de FNV.

De ‘oktobermobilisatie’ was een signaal, zoals De Waal zei toen hij op het podium stond: kabinet en werkgevers konden niet om de vakbeweging heen. In een terugblik in november van dat jaar citeert Trouw De Waal: ‘VNO-NCW steunde voluit het kabinet. De werkgevers dachten echt zonder vakbonden verder te kunnen.’

De enorme massa van demonstranten zette De Waal stevig terug in het zadel. Maar dat hoefde niet per se met 350.000 mensen, wat minder had best gekund. 

Ook heerste in 2004 de diepe overtuiging dat een akkoord met de FNV altijd beter is dan een akkoord zonder de FNV, ongeacht de inhoud. Je ziet dit terug in het gevecht dat nu gaande is over cao’s en mini-bonden. Feitelijk zijn de FNV-cao’s niet altijd beter dan een cao afgesloten door een kleine vakbond, maar die overweging speelt geen rol in de argumenten van de FNV.

De FNV ziet zichzelf als de vanzelfsprekende, representatieve en legitieme stem van werkenden. Dit is ook niet gek: de Federatie is veruit de grootste vakbond. Bovendien heeft de beweging zich decennialang moeten verdedigen tegen het openbare en rituele doodverklaren van de vakbond. Het is pas sinds een jaar of vijf dat er meer positieve media-aandacht is. 

De belangrijkste verklaring voor het niet doorpakken in 2004 is misschien wel dat de FNV politiek sterk beïnvloed wordt door het sociaaldemocratische gedachtegoed. De inzet van de FNV is daarmee een stuk gematigder dan linkse groepen en sommige kaderleden zouden willen.

Scherpe randjes van voorstellen afhalen, meedenken met de macht, zacht binnen de kaders van het systeem manoeuvreren, is geen teken van onvermogen, van een slecht begrip van de praktijk of van falend leiderschap — zoals linkse groepen nogal eens beweren — maar precies de bedoeling. It is not a bug, it’s a feature. 

The 100 yards for people with no sense of direction

De FNV is dus continu bezig met het aantrekken en afstoten van leden, werkgevers, overlegorganen, kabinetsleden en politieke vrienden in een chaotische dans. In een slechte bui doet dit denken aan de sketch van Monty Python, The 100 yards for people with no sense of direction: na het startschot rennen alle deelnemers een willekeurige kant op.

Maar het ís niet al willekeur wat de klok slaat. De FNV is vooral een trendvolger. Dit heeft in de afgelopen decennia geleid tot het faciliteren van een geliberaliseerde en geïndividualiseerde arbeidsmarkt, maar diezelfde trendgevoeligheid biedt ook hoop voor de toekomst. 

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog bouwden vakbonden de verzorgingsstaat op. Dit zorgde voor bescherming van werkenden; een uitkering werd een reële exit-optie bij werkloosheid en ziekte, maar ook bij een bullebak van een baas of ondermaatse arbeidsvoorwaarden.

Deze positie gebruikten vakbonden vervolgens bij de loononderhandelingen. We zien dit terug in de jaren zestig toen, na jaren van spaarzaamheid, de lonen flink stegen. Een gevolg is dat de winstmarges van bedrijven onder druk kwamen te staan. Tezamen met onder meer de stijgende olieprijzen en valutaspeculatie ontstond een multicrisis. 

In reactie hierop populariseerde nieuwrechts met succes een aantal ideeën: de economie was niet concurrerend genoeg, de kwaliteit van het productieproces was te laag en burgers leden onder een gebrek aan autonomie en zelfmotivatie. Dit tijdperk zag ook de geboorte van een nieuwe modelwerknemer: een ondernemend individu, constant op zoek naar zelfverbetering en leermogelijkheden. 

Werk werd steeds meer een persoonlijke inspanning om economisch zelfredzaam te zijn én een voorwaarde om te kunnen functioneren als volwaardig burger in de samenleving.

Ook werkgevers in Nederland dragen actief bij aan de heroriëntering van het overheidsbeleid die eind jaren zeventig wordt ingezet. Een class struggle from above, een klassenstrijd van bovenaf, wordt dit treffend genoemd. 

De deregulering van wetgeving, het afstootten van overheidstaken, de krimpende industriële sector en later de financialisering van de economie die hiervan het gevolg zijn, vergrootten de bewegingsvrijheid van werkgevers en verminderden de machtsbronnen van vakbonden.

Tegelijkertijd vond de overtuiging dat meer vrijemarktwerking niet alleen de economische crises zou oplossen, maar ook zou leiden tot een meer egalitaire, democratische en vrije samenleving, vanaf eind jaren tachtig langzaamaan ook weerklank binnen de FNV. 

Een goed voorbeeld hiervan is het loonmatigingsbeleid in relatie tot de functie van werk. De FNV steunt het matigen van de loonontwikkeling sinds eind jaren zeventig. In die jaren werd dit beargumenteerd als een manier om geld vrij te spelen voor behoud van zowel werkgelegenheid als de verzorgingsstaat.

De vakbond koppelde dit toen aan de eis om inspraak te krijgen in bedrijfsinvesteringen die banen zouden opleveren. Ook werden oplossingen voor de massawerkloosheid verbonden aan gezamenlijke collectieve arbeidstijdverkorting zodat het verdelen van werkgelegenheid hand in hand kon gaan met meer vrije tijd.

Werk werd toen vooral gezien als iets wat beteugeld moest worden; teruggedrongen uit het privédomein. 

In de loop van de jaren tachtig en vooral in de jaren negentig ruilde de FNV het idee dat economische groei consumptiegedreven zou moeten zijn in voor het idee dat lonen vooral productiekosten zijn binnen een kader van exportgeleide groei.

Loonmatiging werd zo getransformeerd tot een instrument binnen het mondiale concurrentiedenken; nodig om Nederland concurrerend en ‘dus’ welvarend te houden.

In die jaren herdefinieert de FNV ook de functie van werk. Werk werd steeds meer een persoonlijke inspanning om economisch zelfredzaam te zijn én een voorwaarde om te kunnen functioneren als volwaardig burger in de samenleving. Werken werd zo de nieuwe sociale zekerheid. 

Een ander gevolg van deze ideologische veranderingen was dat de FNV het idee van ‘de nieuwe werknemer’ omarmt. Nu horen werkenden ook volgens de FNV een leven lang te leren en hun arbeidsmarktwaarde op peil te houden. 

De Derde Weg en de mythe van het poldermodel

In de jaren negentig staakte de FNV dus haar verzet tegen de heroriëntering van de economie. Het gevolg hiervan was dat ze weer aansluiting vond bij werkgevers en overheid.

Meestal wordt het Akkoord van Wassenaar uit 1982 opgevoerd als kantelpunt. Toen spraken werkgevers en werknemers loonmatiging af in ruil voor arbeidstijdverkorting.

In de praktijk werden de lonen toen al een aantal jaar gematigd én bleef de FNV nog vasthouden aan haar Keynesiaans geïnspireerde economisch denken.

Met name in de publieke sector verzet de vakbeweging zich in de jaren tachtig stevig tegen de heroriëntering van het overheidsbeleid. Krantenberichten uit die tijd laten ook zien dat het Akkoord van Wassenaar niet wordt gezien als panacee.

De vakbeweging wordt steevast afgeschilderd als achterhaald en bezig met een achterhoedegevecht voor langzaam uitstervende mannelijke industriearbeiders en bovendien zou ze nog steeds te hoge looneisen stellen. 

Het zelfbenoemde afschudden van de ideologische veren door oud-FNV-voorzitter en PvdA-partijleider Wim Kok loopt synchroon met de veranderingen in het denken van de FNV.

Het echte kantelpunt is tien jaar later, in de jaren negentig. Dan wordt de mythe van het succesvolle poldermodel geboren dankzij de draai van de FNV. De FNV staakt letterlijk haar verzet; het aantal stakingen is dan lager dan ooit.

Zowel werkgevers als vakbonden hebben er belang bij om mee te gaan in de jubelverhalen over het poldermodel en te herhalen dat de economische groei in die jaren te danken is aan hun goede samenwerking sinds 1982.

Het publieke succes van de samenwerkingsmythe voor de FNV is onder andere terug te zien in een opleving van het ledental en de populariteit van FNV-voorzitter Johan Stekelenburg. 

De legitimering van de ideologische draai van de FNV werd gevonden in de Derde Weg, een ideologische vernieuwingsbeweging binnen de sociaaldemocratie. Het zelfbenoemde afschudden van de ideologische veren door oud-FNV-voorzitter en PvdA-partijleider Wim Kok loopt synchroon met de veranderingen in het denken van de FNV.

Een voorbeeld hiervan is de in 1992 gepubliceerde PvdA-nota Niemand aan de kant, waarin werd gepleit voor meer eigen verantwoordelijkheid binnen de sociale zekerheid en meer controlemechanismen door de overheid.

In de arbeidsvoorwaardennota uit 1994 van de FNV wordt het idee van activerend arbeidsmarktbeleid voor het eerst genoemd en ondersteund. 

Een ander voorbeeld is de suggestie in 1998 van toenmalig premier van het Verenigd Koninkrijk Tony Blair en Duits bondskanselier Gerhard Schröder in hun manifest Europe: The Third Way/Die Neue Mitte, dat het aloude idee van gelijk loon voor gelijk werk niet meer zo paste in de moderne wereld.

Het rook te veel naar conformiteit en middelmatigheid. Als in plaats daarvan inspanning zou worden beloond kon de diversiteit en creativiteit van individuele werknemers juist worden gevierd. In 1999 schrijft de FNV voor het eerst dat verschillen in beloning gerechtvaardigd kunnen zijn als er sprake is van verschillen in inspanning. 

Scheurtjes in de samenwerking 

In de jaren negentig werd de arbeidsmarkt diepgaand veranderd. Arbeidswetten die eerder waren aangenomen om werkenden te beschermen, werden herwerkt om werkgevers te beschermen: flexibilisering van contracten, individualisering van beloning, versnippering van werktijden en versoepeling van het ontslagrecht volgden. 

Als gevolg hiervan namen de inkomensongelijkheid en de onzekerheid toe vanaf de jaren ‘00, en ook de FNV  stelt dit vast. Het beleid van loonmatiging was namelijk uiterst succesvol: de reële stijging van contractlonen was sinds 1979 nihil.

Dankzij afspraken in cao’s over periodieke loonsverhogingen, individuele carrièrekeuzes en de toetreding van vrouwen op de arbeidsmarkt was de bestedingsruimte van veel huishoudens desalniettemin toegenomen. Maar niet bij iedereen, en ook niet gelijkelijk verdeeld. 

De internetbubbel aan het begin van dat decennium en de Grote Recessie aan het einde versterken zowel de financiële onzekerheid als de overtuiging bij de FNV dat er iets niet helemaal in de haak zat. 

De links-liberale belofte van een eerlijke arbeidsmarkt, bevolkt door ondernemende en goed opgeleide werknemers en eerlijke en verstandige werkgevers die op basis van gelijkwaardigheid afspraken met elkaar maakten, leek niet te worden waargemaakt. 

Zeker, werkenden konden vaker gebruikmaken van de mogelijkheid om later te stoppen of eerder op de dag te starten met werken om de combinatie met een gezin leefbaar te houden. Ook waren de verlof- en studiemogelijkheden uitgebreid.

Maar deze nieuwe verworvenheden kwamen vooral de hogere inkomensgroepen ten goede. Werkenden die al aan de lagelonenkant van de arbeidsmarkt zaten, kregen nu ook een onzeker contract, onzekere arbeidstijden en daardoor een onzeker inkomen. 

In 2000 kregen kaderleden het voor elkaar dat de FNV haar centrale looneis verhoogde tegen de wil van de FNV-leiding in. In 2007 gebeurde dit opnieuw.

En ook al verkondigde FNV-voorzitter De Waal in de weken voorafgaand aan de grote manifestatie op het Museumplein in 2004 nog dat hij weinig waarde hecht aan de loonontwikkeling en graag andere problemen wil oplossen, deze incidenten zijn wel de eerste scheurtjes in de relatief harmonieuze samenwerking tussen de sociale partners en het meer marktgeoriënteerde verhaal van de grootste vakfederatie.

Organising

De nadruk op het beheren van de economie, loonmatiging en individualisme wordt vanaf dan langzaam in de marge van de FNV geduwd. Dit komt onder andere door organising. In 2008 omarmen FNV Bondgenoten en de Abvakabo deze organisatiemethode om de daling van het aantal leden te keren.

Vakbondswerk was vanaf de jaren negentig vooral het afsluiten van cao’s en het aanbieden van diensten aan individuele leden geworden.

Organising is daarentegen gericht op actievoeren en het mobiliseren van mensen op hun werkplek. Sinds 2010 zijn zo onder andere schoonmakers, zorgverleners, bagagemedewerkers op Schiphol en orderpickers in distributiecentra georganiseerd.

Het is de  vraag of de campagnes veel leden hebben opgeleverd, maar ze hebben er in ieder geval voor gezorgd dat er tientallen, vaak jonge mensen werden aangenomen om de campagnes uit te voeren.

Zij bekwaamden zich in het opbouwen van ledenmacht, waren niet bang voor een relletje en wisten de media vaak goed te vinden. Met de jaren zijn veel van deze mensen doorgestroomd naar andere delen van de vakbeweging waar ze hun meer confronterende vakbondswerk mee naartoe namen.

De FNV is nog geen sociale factor die haar enorme potentieel bewust inzet voor maatschappelijke verandering. Maar er is nu ruimte om het daarover te hebben.

Daarnaast veranderde ook op een andere manier de interne machtsverhouding, waardoor ideologische veranderingen mogelijk werden. Groeiende onvrede onder de leden over de zoveelste concessie in de pensioensaga leidde tot een crisis van de FNV in 2011.

Eén van de gevolgen van de hierop volgende fusie van verschillende lidbonden tot een grote ongedeelde bond is dat vakbondsvrijgestelden van de lidbonden nu strategische functies bekleedden die voorheen voorbehouden waren aan de Vakcentrale.

Lidbonden zoals de Abvakabo en FNV Bondgenoten hadden, mede vanwege hun positie, van oudsher een meer confronterende en minder op consensus gerichte opvatting over vakbondswerk dan de Vakcentrale.

Het is niet verwonderlijk dat in de jaren volgend op de fusie het loonmatigingsbeleid na bijna veertig jaar aan de wilgen is gehangen.  

In deze veranderingen speelt de evolutie van de sociaaldemocratie opnieuw een rol. Post-Keynesiaanse ideeën die ten tijde van de Grote Recessie opdoken in het publieke debat zijn ook nu geïntegreerd in het beleid van de FNV.

Aangespoord door boeken als The Spirit Level van epidemiologen Richard Wilkinson en Kate Pickett uit 2009 en Kapitaal in de eenentwintigste eeuw van de Franse econoom Thomas Piketty uit 2013 doet de FNV voorstellen voor een loongedreven groei, herstel van het standaard arbeidscontract, herregulering van de arbeidsmarkt en hercollectivisering van de cao. Links denken in de vakbond is niet langer vechten tegen de bierkaai.  

Fanatieker en actiever

De vakbeweging in Nederland staat er vandaag in absolute termen slechter voor dan twintig jaar geleden. Het ledental is verder gezakt van 1,9 miljoen leden naar 1,4 miljoen.

Minder werkenden hebben de bescherming van de cao en in de afgelopen twintig jaar is de welvaartsstaat verder versoberd. Ook is het aantal rechteloze werkenden in onterende omstandigheden sterk toegenomen.

Tegelijkertijd was in 2019 het grootste aantal werkenden betrokken bij stakingen sinds de Tweede Wereldoorlog.

Was 2023 het jaar met de meeste stakingen sinds vijftig jaar. Kende het afgelopen jaar de grootste loonstijging sinds veertig jaar — nog steeds lager dan de inflatie, maar dat was niet omdat de wil ontbrak.

Ook heeft de FNV in 2023 tienduizenden leden meer ingeschreven dan uitgeschreven. Daarmee is de FNV nog geen sociale factor die haar enorme potentieel bewust inzet voor maatschappelijke verandering. Maar er is nu ruimte om het daarover te hebben.

En ook al zijn er minder leden, ze zijn wel actiever en fanatieker. Zich neerleggen bij het bestaande is immers niet langer een leefbare optie, dat bereidt enkel de weg voor radicaliserend rechts. De volgende keer op het Museumplein zal het niet alleen gaan over de scherpe randjes.

Saskia Boumans is redacteur van Jacobin Nederland. Ook is ze lid van de FNV en doet ze aan de UvA onderzoek naar ‘arbeid’. Dit stuk staat in ons nieuwe nummer Heel het raderwerk staat stil als onze arm het wil. Meer lezen? Abonneer je vanaf 30 euro en hij ploft op je mat.

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang jaarlijks twee nummers op papier