De beslissing over hoe een groep zichzelf visueel presenteert, gaat vaak gepaard met dezelfde mate van tumult en discussie als het schrijven van een manifest. Het logo dat je op deze website ziet, vormt daarop geen uitzondering. In eerste instantie heb ik vier opties voor een logo aan de redactie voorgelegd, waarop een discussie volgde. Ik zeg wel dat er vier opties waren, maar het ging eigenlijk altijd tussen twee van de vier: het figuratieve logo dat verwees naar The Black Jacobins, dat uiteindelijk gekozen werd, en een abstract logo.
Ik begrijp waar mijn medejacobijnen in het abstracte kamp vandaan komen. In een klimaat waarin een groot deel van links wanhopig elk beeld dat ook maar een beetje naar verzet verwijst op hun flyers plakt – potige armen die in elkaar haken, geheven vuist die object x vasthoudt, een schreeuwende Angela Davis – lijkt hun verlangen naar een bescheidener, neutraler beeld redelijk. Maar geen enkel beeld is echt neutraal, en een poging om een visuele identiteit op te lossen in het zuurbad van high modernism is geen goed ontwerp.
De paradox van de linkse beeldtaal
Waarom zouden linkse mensen moeten kiezen tussen eerlijke, hartstochtelijke beelden enerzijds, en sobere politieke analyse anderzijds? Ironisch genoeg trapt het links dat zijn neus ophaalt voor vurige symboliek in dezelfde val als de linkse types die Anonymous-maskers dragen: het stelt luie uiterlijke keuzes boven een poging betekenis toe te kennen, want zelfs terughoudend ontwerp heeft betekenisvolle gevolgen. Op dezelfde manier waarop sommige groepen activisten enkel door hun geheven vuist de wereld van hun rebelsheid proberen te overtuigen, laat dat deel van links dat juist een afkeer heeft van de beeldtaal van geheven vuisten zich vooral kennen in zijn lauwe intellectualisme. In beide gevallen geldt dat visueel ontwerp verder moet gaan dan de oppervlakte.
Waarom zouden linkse mensen moeten kiezen tussen eerlijke, hartstochtelijke beelden enerzijds, en sobere politieke analyse anderzijds?
De modernistische ontwerptraditie
Een voorliefde voor modernistische ontwerpen kwam evenwel steeds terug in de voorkeuren van sommige redacteuren voor de ‘simpele’, ‘abstracte’, ‘niet-letterlijke’ logo-opties. Dit ging gepaard met een onvolkomen begrip van het modernisme en de geschiedenis daarvan (in ieder geval op het gebied van grafisch ontwerp). Modernisme refereert aan een veelzijdige ontwerptraditie die uiteenloopt van het expressieve werk uit de jaren twintig en dertig tot de sobere zakelijkheid van het midden van de twintigste eeuw; van de rigide ontwerpen van het Zwitserse modernisme tot de lossere, speelse vormen van de New York School. De vraagstukken die de motor vormden van het modernisme waren altijd een stuk complexer dan het cliché ‘less is more.’ Modernisme wordt vaak gelijkgesteld aan abstractie; het gebruik van geometrische patronen in grafisch en architectonisch ontwerp was echter al eeuwen voor de moderniteit begon gemeengoed. Modernisme was een ideologisch project, en is nadrukkelijk verbonden aan en beïnvloed door de historische, technologische en praktische werkelijkheid van de tijd waarin het opkwam. Pogingen om modernistische visuele stijlfiguren te recyclen zonder oog voor hun geschiedenis, gaan tegen de geest van dit project in. De ontwerper Steven Heller beschrijft Modernisme als ‘[het aftasten van] de buitenste grenzen en het universalisme van visuele communicatie.’ Dat is zeker een traditie waar ik achter sta, en die implicaties heeft die veel verder reiken dan vrijblijvende oefeningen in formeel abstraheren.
Massaproductie van merkidentiteit
Toen ik aan de slag ging met concepten voor verschillende logo’s had ik een paar overwegingen. In de eerste plaats probeerde ik een soort abstract teken te maken, maar dat klopte niet, praktisch gezien was het niet geschikt. Een abstract teken vraagt doorgaans om herhaling, hetzij door reproductie, hetzij doordat het terugkeert in vrijwel alle elementen van het ontwerp. Op zichzelf staand kan het leiden tot een nogal zwakke identiteit. De naoorlogse opkomst van het abstracte merkteken als centraal element in een bedrijfsidentiteit was niet alleen het resultaat van Zwitserse bekeerdrift. Voor grote, verticaal geïntegreerde multinationale bedrijven en instituties vervulde het een belangrijke behoefte. Voor dat soort instellingen is het nuttig om een identiteit te hebben die uit simpele vormen bestaat. Je kunt zo’n logo makkelijk aanpassen voor verschillende afdelingen en er eindeloos dingen mee merken. Je kunt er beeldjes van maken, het op vliegtuigen, vrachtwagens en gebouwen plakken, je kunt het in allerlei culturele contexten gebruiken. Grote instellingen hebben enorme budgetten en kunnen het zich veroorloven om hun merk alomtegenwoordig te maken. Om deze reden hoeven ze zich niet zo’n zorgen te maken over het vage karakter van hun beeldmerk; herkenbaarheid verkrijgen ze door kwantiteit.
Postmodernisme en branding: institutionalisering van betekenisloosheid
De sociale en economische ontwikkelingen sinds de jaren zeventig hebben het ontwerp van visuele identiteiten sterk beïnvloed. Helvetica, het lettertype van het sociaaldemocratisch compromis, verloor haar glans, en de taal van corporate identity werd verdrongen door postmodern gewauwel over brand identity. (Als je ooit zo’n dom boek over brand identity openslaat, lees je herhaaldelijk dat ‘een brand niet hetzelfde is als een logo of visuele identiteit, en dat rebranding niet betekent dat je gewoon een nieuw teken op je materiaal zet’ – ik weet niet, het klinkt alsof rebranding meer een soort duivelsuitdrijving of elektromagnetische therapie is, of een kuurtje van een of ander potentieverhogend kruidenmengsel: als het werk van het marketingteam erop zit, kan de klant de markt op met de juiste feromonen en de viriliteit om zijn doelgroep te naaien.)
De gebalde vuist
Een klein tijdschrift als Jacobin zit natuurlijk niet met dezelfde problemen als grote instituties. Wij bevonden ons in een positie om onze opties te beoordelen op basis van hun betekenis, en niet zozeer hun vorm. Het is makkelijk om kritisch te zijn over de smaak van mijn kameraden, maar het valt niet te ontkennen dat grafisch ontwerpers er nogal een handje van hebben om visuele effecten te recyclen zonder oog voor hun context. Stijlkeuzes te over, maar er zijn maar weinig ontwerpers die zich echt bezighouden met de betekenis van hun werken. Soms is het sterkste beeldmerk dan ook een formele ramp. Neem bijvoorbeeld de gebalde vuist, misschien wel het meest gebruikte beeldmerk uit het grafische instrumentarium van Links. Het is rommelig, moeilijk te herkennen op kleine schaal, en boet in aan betekenis als het verkeerd ingezet wordt. Maar als je het goed doet, kan het, lelijk of niet, nog steeds een krachtig symbool zijn.
Het schandaal zat ‘m in het presenteren van een zwart persoon als universeel subject, een eer die doorgaans alleen witte gezichten toekomt.
The Black Jacobin: cultural appropriation?
Toen ik de Black Jacobin aan de redactie voorstelde, waren er een paar zorgen. Een zwart persoon als onze mascotte gebruiken, was dat niet vragen om moeilijkheden? Een terechte zorg, gezien de moeizame geschiedenis van zwarte mensen als beeldmerk, waarvan de grijnzende Uncle Ben op de rijstpakken nog een van de gunstigste voorbeelden is. Tegelijkertijd moest ik mezelf een aantal keer achter de oren krabben, aangezien ik zelf een zwarte Jamaicaanse immigrant ben. De bezorgdheid van mijn mederedacteuren illustreerde voor mij waarom het zo belangrijk was om voor dit beeld te kiezen. Het schandaal zat ‘m in het presenteren van een zwart persoon als universeel subject, een eer die doorgaans alleen witte gezichten toekomt. En het ging hier ook niet om een banale omkering, de poging om een tegenverhaal te creëren door gemakzuchtig de ene kleur voor de andere te vervangen, zoals van die schilderijen van Jezus met dreadlocks.
De Haïtiaanse Revolutie: tot slaaf gemaakten als ware erfgenamen van de verlichting
Het is een geschiedenis die je makkelijk over het hoofd kunt zien. Toch is er nauwelijks een beter symbool voor universalisme denkbaar dan de Haïtiaanse Revolutie. De gebeurtenissen die zich gedurende die epische dertien jaar ontvouwden op het eiland Saint-Domingue waren van grote betekenis voor de wereldgeschiedenis. Deze opstand van tot slaaf gemaakten legde de contradicties in het hart van de westerse verlichting bloot. De opstandelingen vereenzelvigden zich met het verlichtingsdenken, en wilden het omvormen tot een project van werkelijke emancipatie, met als gevolg dat alle betrokken koloniale machten verward, bang en verslagen achterbleven; van een razende Napoleon Bonaparte die de epauletten van elke zwarte soldaat op het eiland afgerukt wilde zien, tot de plantagehouders in de zuidelijke staten van de Verenigde Staten die de onafhankelijkheid van de nieuwe staat weigerden te erkennen. Het door en door internationalistische karakter van hun strijd wekte niet alleen razernij, maar ook bewondering en navolging: van de radicale Franse republikeinen die achter de vrije zwarte bevolking stonden, tot de Latijns-Amerikaanse revolutionair Simón Bolívar die in Haïti een toevluchtsoord vond.
Allons, enfants de la patrie, le jour de gloire est arrivé…
Je kunt je de verwarring van Napoleons soldaten voorstellen wanneer ze de Haïtiaanse troepen de Marseillaise hoorden aanheffen. ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap, of de Dood’: deze kreet behoorde nu toe aan de zwarte soldaten tegen wie ze vochten. En die vierde toevoeging was ook zeker geen loos dreigement: vóór de revolutie waren de tot slaaf gemaakten overgegaan tot het vergiftigen van zo ongeveer alle betrokkenen bij de slavernij zolang ze hun vrijheid niet kregen: ze vergiftigden zichzelf en hun kinderen, de meester, de meesteres, hun kroost en wie er verder maar rondliep op de plantage. En toen ze hun vrijheid eenmaal gewonnen hadden, konden ze met geen macht ter wereld tot slavernij teruggebracht worden. Toen met de opkomst van Napoleon het gerucht rondging dat de slavernij terug zou keren, besloten ze de hele boel plat te branden.
De Haïtiaanse Revolutie vat de historische missie van links samen: de daadwerkelijke verwezenlijking van de verlichting.
De lessen van de Haïtiaanse Revolutie
De Haïtiaanse Revolutie vat de historische missie van links samen: de daadwerkelijke verwezenlijking van de verlichting. Wanneer de verworpenen der aarde erin slagen dit denken te bevrijden uit de klauwen van de huichelaars die denken dat ze er een monopolie op hebben, kan het een radicaal emancipatieproject worden. Marx doorzag de contradicties: zijn werk is tegelijk een kritiek op het verlichtingsdenken en een poging om het verlichtingsideaal van politieke emancipatie uit te breiden tot een programma van werkelijke emancipatie voor de gehele mensheid. Dat is het begin van de geschiedenis van politiek links: de eis dat de principes die de basis vormen van onze instituties ook doorwerken in onze dagelijkse ervaring, in ons sociale en economische leven, thuis, en op straat.
De rede in opstand
De geschiedenis van de Haïtiaanse Revolutie kan dienen als een antwoord aan diegenen op links die geen andere reactie mogelijk achten op de contradicties van de verlichting dan haar absolute ontkenning. In de originele Franse tekst van de Internationale horen we: ‘La raison tonne en son cratère’, de rede dondert in haar krater. Deze donder is geen oproep voor een opstand tegen de rede, maar het geluid van de rede zelf die in opstand komt.
Remeike Forbes is de uitgever van de Amerikaanse Jacobin. Hij is vanaf het begin betrokken bij het tijdschrift als artistiek directeur.
Vertaling: Hannah van Binsbergen