Nu het stof rondom Emerald Fennells klassekritische gotische thriller Saltburn is neergedaald, lijkt de consensus min of meer unaniem: de toegeeflijke stijl van de film gaat ten koste van het onderwerp en was eerder aanleiding voor een grote schare aan memes dan voor lovende kritieken. Na de release in november gingen rijke TikTok-gebruikers de eindscène nabootsen, dansend door hun eigen landhuizen op het geluid van Sophie Ellis Bextors hit uit 2001 ‘Murder on the Dance Floor’ (die in de tweede week van januari opnieuw de Britse hitlijsten haalde en op nummer twee stond). Zoals een criticus van The Guardian schreef in een recensie: ‘Ik wilde nooit in Oxford of Cambridge studeren, totdat ik Saltburn zag. [Fennell] doet zowel Oxford als rijkdom er belachelijk leuk uitzien.’ Op het eerste oog lijkt Saltburn de zoveelste nieuwe film in de steeds groter wordende categorie van films waren in de rijken op gruwelijke wijzen te pakken worden genomen. Maar in werkelijkheid laat het de toeschouwers verlangen om zelf die heersende klasse te worden.
Dit genre past uitermate goed in onze tijd, waarin voor het eerst in 25 jaar extreme rijkdom en extreme armoede beide tegelijk zijn toegenomen, waardoor de rijkste één procent volgens een Oxfam-rapport uit 2023 bijna twee derde van alle nieuwe rijkdom bezit die sinds 2020 is gecreëerd. Films als Triangle of Sadness van Ruben Östlund of The Menu van Mark Mylod zetten deze nieuwe klasse van internationale roofridders met succes te kijk. Een voorbeeld is het oudere Britse echtpaar aan boord van het cruiseschip van Östlund, zij worden opgeblazen door dezelfde granaten die ze voor miljarden naar door oorlog verscheurde landen hebben verscheept. Maar in tegenstelling tot Triangle of Sadness of The Menu richt Saltburn zijn vizier op een oudere klassenvijand: de Britse aristocratie.
Oliver Quick (gespeeld door Barry Keoghan) arriveert met een studiebeurs in Oxford. Zijn thuisomstandigheden zijn erbarmelijk en zijn sociale status is niet veel beter. Hij valt voor de mooie Felix Catton, die bevriend met hem raakt, medelijden met hem heeft, hem behandelt als een curiositeit uit de ‘echte’ wereld en hem uitnodigt om de zomer door te brengen in zijn ouderlijk huis, Saltburn. (In het echt is dit Drayton House, een grotendeels zestiende-eeuws Engels landhuis, liefkozend beschreven door Horace Walpole, pionier van de gothic novel, als ‘een zeer eerbiedwaardige hoop lelijkheid, met veel merkwaardige stukjes’). In de loop van zijn zwoele zomerverblijf wordt Olivers obsessie voor de Cattons alsmaar groter, hetgeen voor elk lid van de familie fatale gevolgen heeft.
Fennell wilde duidelijk en zelfbewust een remake maken van Brideshead Revisited, maar de combinatie werkt niet helemaal: dartele lords en lady’s, die in hun smokingjasjes verstrooid van de pagina’s van een roman uit 1940 lijken te zijn weggewandeld, vormen in 2024 geen overtuigende vijand. Want in het echte leven zijn ze in de minderheid, zowel wat betreft aantal als vermogen. De internationale superrijken zijn de echte heersende klasse van moderne samenlevingen. Door de Britse hogere klassen op deze schilderachtige, literair-historische manier te laten herleven, biedt Saltburn een versie van de aristocratie die veel te charmant is voor een klassensatire – maar wel iets onthult over de mentaliteit van de middenklasse van Groot-Brittannië in de eenentwintigste eeuw.
In de meest onverwachte wending van de film rijdt Felix Oliver naar Liverpool om op zijn verjaardag zijn drugsverslaafde moeder te bezoeken die onlangs weduwe is geworden. Alleen blijkt Olivers moeder niet zo berooid te zijn als hij laat doorschemeren, noch is zijn vader dood als een pier – mama is een taart aan het bakken en papa is de tuin aan het verzorgen. In de beige woonkamer van hun keurige twee-onder-een-kapwoning gedragen Olivers ouders zich eerbiedig tegenover hun universitair geschoolde zoon en zijn chique vriend. Het huis en zijn bewoners zijn zo doorsnee middenklasse als je je maar kunt voorstellen.
Dit is waar het in de film om draait: Oliver moet tot de middenklasse behoren – en niet, zoals hij Felix (en ons) wil doen geloven, tot de arbeidersklasse – om zijn moordlustige liefde voor de Cattons begrijpelijk te laten zijn. Met zijn beurs in Oxford belichaamt Oliver de tegenstrijdige mentaliteit van de middenklasse, waar de rechtse nadruk op opwaartse mobiliteit in Groot-Brittannië toe heeft geleid. Sinds de tijd van Margaret Thatcher staat ambitie, nu ook omarmd door de Labour Party, centraal in de politieke boodschap van de Tory’s. In Groot-Brittannië geeft het bestaan van de aristocratie de middenklasse een middel om zichzelf binnen de sociale orde te begrijpen – ze onderscheiden zich van de arbeidersklasse door opleiding en van de bovenklasse door geboorte. Toegeëigend door rechts en gestabiliseerd door het kapitalisme, heeft sociale ambitie in Groot-Brittannië geen revolutionair elan voortgebracht, maar een warrige, door jaloezie gevoede liefde voor degenen die boven je staan.
Daarom gaat Saltburn niet over het neerslaan van de rijken, maar over nostalgie naar verouderde sociale structuren. In het genadeschot van de film kan Oliver net zo goed een latex gezicht afpellen of een witte kat aaien als hij zijn list onthult aan Lady Elspeth, Felix’ moeder: in een poging om het huis in handen te krijgen, geeft hij toe dat hij de dood van elk lid van de familie Catton beraamde.
Terwijl Elspeth op sterven ligt in een ziekenhuisbed en Oliver over haar bewusteloze lichaam heen ligt te draaien, zijn haar executeurs druk bezig met het ondertekenen van de papieren die hem tot enige erfgenaam van het landgoed benoemen. Uiteindelijk heeft de triomf van de middenklasse minder te maken met wraak nemen op aristocraten dan met het in bezit krijgen van een plek in het land op een zo Brits mogelijke manier: door te erven. In een onwaarschijnlijke verwoording van de Nairn-Anderson-these – een reeks argumenten ontwikkeld in de New Left Review in de jaren zestig – duidt Olivers voogdijschap over Saltburn niet op een revolutionaire daad, maar op het middel waarmee de status quo kan worden gehandhaafd. Wat de film verraadt is een existentiële angst van de middenklasse, veroorzaakt door de opkomst van een cultureel inhoudsloze superrijke elite, die een gevaar lijkt te vormen voor het patricische verleden van Groot-Brittannië. Om deze angst tegen te gaan, richt Saltburn zijn blik weer op een onstuimig, Evelyn Waugh-getint ideaal van de aristocratie – een opvallend witte heersende klasse die Shakespeare leest en Bernard Palissy-aardewerk verzamelt.
Maar de Britse aristocratie bestond nooit uit glamoureuze culturele helden, zelfs niet in de tijd van Waugh, en vandaag de dag is de koninklijke familie net zo onbeschaafd als haar voorgangers (zie Prins Harry’s bijdrage aan de literatuur in 2023). Maar feiten zijn zelden sterk genoeg om vibes in de weg te staan, vooral als ze indruisen tegen de cultus-achtige bewondering die Groot-Brittannië voor zijn historische boegbeelden koestert. Tory-klojo Winston Churchill, die een hongersnood in India veroorzaakte en openlijk racistische standpunten innam, werd in 2002 in een opiniepeiling van de BBC uitgeroepen tot grootste Brit allertijden.
Je hoeft alleen maar het echte Saltburn, Drayton House, te bezoeken om te zien hoe zeer de nostalgie naar het aristocratische verleden van het land leeft onder de middenklasse. Bezoekers kunnen schrijven naar de huidige eigenaars, de aristocratische Stopford Sackvilles (die het huis sinds 1769 bezitten, toen George Germain, eerste Burggraaf Sackville, het net als Oliver Quick erfde van Lady Elizabeth Germain, die zonder erfgenamen stierf) om een rondleiding door het huis en de tuinen te krijgen. Privé-landgoederen zoals Drayton, maar ook landgoederen die eigendom zijn van de National Trust en English Heritage (open voor het publiek tegen hoge toegangsprijzen) blijven elk jaar enorme bezoekersaantallen trekken.
Als critici moeite hebben gehad om Saltburns sympathieke portret van de aristocratie te ontleden, dan komt dat omdat de film de ambivalentie verraadt die de middenklasse al lang kenmerkt. Deze wordt steeds meer vermengd met de angst voor de bedreiging van de Britse cultuur door de nieuwe superrijken. Uiteindelijk is er weinig waardevols te ontdekken in hetgeen Fennells film te ‘zeggen’ heeft. Het heeft ook weinig zin om te proberen de inconsistenties weg te werken of om te begrijpen wat de ‘boodschap’ zou kunnen zijn. Maar als een product van de gevoeligheid van de middenklasse, is wat Saltburn onthult over de mate waarin Groot-Brittannië waarde blijft hechten aan zijn sociale hiërarchieën in de eenentwintigste eeuw veelzeggend.
Mae Losasso is Leverhulme Early Career Fellow aan de Universiteit van Warwick. Haar eerste boek Poetry, Architecture, and the New York School: Something Like a Liveable Space werd in 2023 uitgebracht door Palgrave Macmillan.
Vertaling: Tina Hoenderdos