In de film Reds uit 1981 spelen Diane Keaton en Warren Beatty de linkse Amerikaanse journalisten Louise Bryant en John Reed. Hun respectievelijke boeken Zes rode maanden in Rusland en 10 dagen die de wereld deden wankelen zijn een bundeling van artikelen die zij over de Oktoberrevolutie schreven. De film volgt hun beladen relatie; langs ontrouw, breuken en verzoeningen.
Een sleutelmoment van de film verbeeldt de opnieuw opgevlamde liefde van het getrouwde stel, met op de achtergrond de revolutionaire gebeurtenissen in Rusland. Reed spreekt een menigte toe die uitbarst in een euforische vertolking van De Internationale, terwijl Bryant met betraande wangen naar hem opkijkt. Het opzwepende lied klinkt door, terwijl een reeks van beelden zich ontvouwt: het stel is in bed te zien (een genadig korte seksscène, missionarishouding gefilmd in een bedeesde roze schakering), dan een met rode vaandels wapperende menigte die zich een weg door de straten van Petrograd baant, Trotski die een redevoering houdt, Reed en Bryant die geanimeerd de kranten bediscussiëren, het Winterpaleis dat bestormd wordt en Reed die vervolgens door de goudomrande gangen beent, het stel dat voor Lenin juicht en elkaar een tedere blik toewerpt. Als het lied zijn climax bereikt (knipoog, knipoog), zien we de silhouetten van de zoenende geliefden; ze ontwaken uit een slaperige toestand, maar daarmee tornen ze niet, zoals blijkt, aan alle oude tradities.
Romantische comedy
Volgens Slavoj Žižek associeert de montage van de scène seks op een belachelijk letterlijk manier met een historisch onderwerp. Maar ik lees liever de analyse van Elizabeth Hardwick, die opmerkt dat Reds de relatie van Bryant en Reed presenteert alsof de film een klassieke romantische comedy is – ruziën en het weer goed maken, echtgenoot verbannen naar de bank, echtgenoot in de keuken. Volgens Žižek beperkt de montage van deze Hollywoodfilm het gewicht van de historische gebeurtenis, doordat de revolutie erin verweven wordt met romantiek. Maar hij gaat eraan voorbij dat de hierboven beschreven scène, door alles onder een zoetsappig laagje te bedelven en door te suggereren dat Reed de dominante partner is, daarmee ook een fletse en conventionele kijk op liefde presenteert. Zelfs als, zoals Hardwick benadrukt, de politieke helden van de hoofdrolspelers er maar weinig in zagen om deze twee thema’s samen te voegen: ‘Er is revolutie en er is liefde. Voor de leiders van Rusland staan liefdesverhalen vaak niet op de voorgrond.’
Hardwick stelt vast dat Leon Trotski in zijn grote werken over de revolutie Inessa Armand, Lenins maîtresse, niet eens vermeldt. Kort voordat ze in 1920 stierf aan cholera, slechts een paar weken voor Reed overleed, schreef Armand op zelfkastijdende toon in haar dagboek: ‘De betekenis van liefde is in vergelijking met een leven dat aan de samenleving is gewijd heel klein, en in niets vergelijkbaar met de inzet voor een hoger maatschappelijk doel.’ Maar hoe zou liefde eruitzien als je die zou combineren met sociale strijd, in plaats van haar daarvan af te scheiden?
Platte liefde
Kort na hun machtsovername voerden de Bolsjewieken wetten en regelingen in die tot doel hadden het huwelijk, het familieleven en de verhouding tussen de seksen te hervormen. Hiermee gaven ze blijk van hun betrokkenheid bij de vrouwenemancipatie en hun streven naar een fundamentele herijking van het concept familie; de status die liefde genoot bleef echter ambigu. In haar in 1928 verschenen boek Nieuw Rusland gaf de Amerikaanse journalist Dorothy Thompson een vernietigende weergave van de ‘volatiliteit van seksuele relaties’ die door de Oktoberrevolutie was ingeluid:
Het communisme heeft een aanval gedaan op de emotionele en esthetische associaties die bij liefde horen. Het heeft geprobeerd om alle verbintenissen te reduceren tot een eenvoudige biologische basis, waarbinnen de bevrediging van seksuele verlangens nauwelijks ingewikkelder of interessanter is dan het stillen van honger.
Thompsons karakterisering van het Sovjetdiscours rondom seksualiteit in de periode van de Nieuwe Economische Politiek was niet geheel ongefundeerd – verscheidene schrijvers uit de Sovjet-Unie maakten satirische werken waarin ze een soortgelijke karikatuur maakten van de mores van hun tijd – toch gaat ze voorbij aan de tegenstrijdigheden van de revolutionaire periode, en slaat ze geen acht op ontwikkelingen in het decennium dat op de revolutie volgde.
In een vaak geciteerd interview met Clara Zetkin uit 1919 uitte Lenin zijn frustratie over de zogenoemde ‘glas water-theorie’, de bewering dat: […] ‘in een communistische samenleving het bevredigen van seksueel verlangen en de hunkering naar liefde net zo simpel en triviaal zouden zijn als het drinken van een glas water.’ De theorie werd gewoonlijk en ten onrechte toegeschreven aan de Bolsjewiek Alexandra Kollontai, die tijdens Thompsons verblijf in Moskou al was weggepromoveerd naar een diplomatieke functie in het buitenland, nadat haar theorieën over seksualiteit fel waren bekritiseerd, en bovendien verkeerd geïnterpreteerd als aanbeveling van promiscuïteit. Toch pleitte Kollontai, hoewel ze misschien de dwangmatige permanente monogamie van het bourgeoishuwelijk verwierp, nog steeds voor een ‘emotionele en esthetische’ vorm van liefde.
Gevleugelde Eros
In de open brief Vrij baan voor Gevleugelde Eros, in 1923 gepubliceerd in het Komsomol-tijdschrift De Jonge Garde, zette Kollontai de twee botsende definities van liefde uiteen: de vleugelloze en de gevleugelde Eros. Vanwege de intensiteit van de revolutionaire strijd tijdens de periode van de burgeroorlog (1917-1922), stelde ze dat ‘teder gevleugelde Eros was gevlucht uit het dagelijks leven’ omdat de ‘sociale en fysiologische energie’ van de arbeidersklasse zich dringend met andere zaken bezig moest houden. Onder deze historische omstandigheden waren seksuele relaties vaak uit noodzaak nonchalant en vluchtig. Ze noemt deze ‘puur biologische’ vorm van platte seksualiteit ‘ongevleugelde liefde.
Maar ze merkt op dat er al bewijs was dat deze ‘onopgesmukte seksuele drift’ vervangen werd door andere liefdesrelaties tussen jonge Sovjetmensen. Deze hernieuwde interesse in het ‘mysterie van de liefde’ zag ze niet als een terugkeer naar bourgeois-bezigheden, ze stond erop dat proletarische liefde anders was, en bovendien noodzakelijk voor het opbouwen van het communisme:
Solidariteit zit niet enkel in het bewustzijn van gedeelde belangen, maar ook in de intellectuele en emotionele banden die de leden van het collectief met elkaar verbinden. Om een sociaal systeem dat gebaseerd is op solidariteit en samenwerking te bouwen, is het essentieel dat mensen in staat zijn tot liefde en warme emoties.
Ze voorziet dat er onder het communisme uiteindelijk een ideale vorm van ‘liefde-kameraadschap’ zal verrijzen dat gegrond is in gelijkheid tussen de seksen en dat geen ‘formele beperkingen’ kent. Erotische relaties zouden niet langer draaien om twee geliefden die opgesloten zitten in bezitterige, eeuwigdurende verhoudingen, maar zouden zich in plaats daarvan baseren op ‘de erkenning van de rechten en integriteit van de persoonlijkheid van de ander, en op een solide wederzijdse steun en invoelende sympathie en ontvankelijkheid voor diens behoeften.’ Liefde zou niet langer een privéaangelegenheid zijn, maar er zou een gloed van uitgaan die ‘het menselijk geluk vermenigvuldigt.’
Toen ik Vrij baan voor Gevleugelde Eros jaren geleden voor het eerst las, vond ik Kollontais kijk op liefde – ‘geweven met delicate strengen van elk soort emotie’, ‘een veelsnarige lier’ – sentimenteel en gezwollen; haar taal bloemrijk, haar metaforen zijig. Het essay werd op vergelijkbare gronden afgekeurd in de Sovjetpers: ‘Kameraad Kollontai was altijd al gewend om te zwemmen in een zee van afgezaagde en banale frasen, enkel aangelengd met mierzoete sentimentaliteit.’ Nu ik het essay voor dit stuk herlees, voel ik meer welwillendheid voor haar hoogdravende toon: zou liefde überhaupt iets anders moeten zijn dan buitensporig en gênant? En waarom zouden buitensporige geneugten en intense gevoelens enkel voorbehouden moeten zijn aan de bourgeoisie?
Een andere wereld
Op 24 november 1917, een paar weken na de Oktoberrevolutie, schrijft Rosa Luxemburg vanuit de gevangenis in Breslau (tegenwoordig Wrocław, Polen) naar Sophie Liebknecht. Ze beschrijft hoe ze gadeslaat dat de hemel schittert ‘met een zilverblauw licht, waarin een maan van zuiver zilver zweeft.’ De brieven die zij uit de gevangenis aan Liebknecht stuurde, verwijzen vaak naar dieren en bloemen; naar merels en berkenwantsen, vlinders en buffels. In deze brief spreekt ze ook over de liefde:
Och, wat begrijp ik je goed als voor jou elke mooie melodie, elke bloem, elke lentedag, elke met maanlicht overgoten nacht een verlangen en verlokking is naar het mooiste dat de wereld te bieden heeft. En wat begrijp ik goed dat je verliefd bent “op de liefde!” Voor mij was (of is….?) de liefde ook altijd belangrijker en heiliger dan de omstandigheid die haar opwekt. En wel omdat ze ons toestaat de wereld als een schitterend sprookje te aanschouwen, want ze brengt bij mensen het edelste en mooiste naar boven, doordat ze het gewoonste en onbeduidendste verheft en met briljanten omlijst, en ze het mogelijk maakt om in een roes, in extase te leven…
Kollontais beschrijvingen van het vermogen van liefde om ‘nieuwe facetten van emotie die ongekende schoonheid, kracht en glans bevatten’ te onthullen, roepen ook het beeld van fonkelende diamanten op. Geloof in sprookjes lijkt misschien contra-intuïtief voor een aanhanger van het historisch materialisme, maar Luxemburg vat liefde op als een prefiguratieve ervaring die de aardse materiële werkelijkheid bezielt met verwondering.
Liefde is niet ‘heel klein’, zoals Armand zichzelf wijs probeerde te maken. Het gaat juist voorbij aan individuele objecten of verbintenissen, doordat het de wereld vervult met de schittering van het mogelijke, en zo de weg wijst naar een ander soort wereld zonder gevangenismuren.
Hannah Proctor is historicus. Ze doet onderzoek naar de geschiedenis en theorie van radicale psychiatrie, en publiceert daarnaast over de psychologische dimensies van linkse politiek.
Vertaling: Tina Hoenderdos