Voor het politieke leven zijn de gevoelens van de massa essentieel. Maar nadat de gewelddadige fascistische en communistische regimes van de twintigste eeuw ermee aan de haal gingen, houden de liberaal-democratische partijen in Europa en de Verenigde Staten zich verre van het affectief aanwakkeren van politiek. In plaats daarvan wendden ze zich tot statige optredens van een klasse van verondersteld zakenkundige managers. Vanaf de jaren tachtig ging deze verdoving van de liberale politiek hand in hand met de opkomst van ‘de vrije markt‘ als heersende ideologie, een uitholling van de staat door privatisering, de vergroting van economische ongelijkheid en de ontmanteling van een collectieve publieke visie op een gedeelde toekomst.
Nu extreemrechtse politici in de Verenigde Staten en de rest van de wereld aan de macht komen, en peilingen erop wijzen dat de race tussen Donald Trump en Kamala Harris een tweestrijd blijft, oogsten we de gevolgen van dit ontgoochelde en ontluisterende liberalisme. Deze inspiratieloze politiek is niet in staat het gevoel van de massa aan te spreken ten behoeve van progressief beleid. Sterker nog, het veroordeelt vaak de collectieve affecten en de aantrekkingskracht die daar voor het volk van uitgaat als iets intrinsieks rechts. Deze affecten blijven zo beschikbaar voor de niet-weersproken manipulatie door proto-fascistische demagogen.
Neem Hillary Clintons typering van de Trumpaanhang als een ‘basket of deplorables’, ze wees ze af als irrationeel, ontevreden en boos, geen enkele aandacht waard. Ze noemde Bernie Sanders een misleide populist omdat hij in iets anders geloofde. Diverse prominente liberale publieke intellectuelen met nauwe banden met de Democratische partijleiding doen iets vergelijkbaars: Historici als Heather Cox Richardson en Timothy Snyder proberen de dreiging van fascisme die ze met Trump associëren tegen te gaan door vragen te stellen als ‘Wat kunnen we doen om een redelijker heden te creëren?’.
Ondanks de wens het zelf anders te doen, zijn de liberalen verre van de rationalisten die ze menen te zijn. Uitspraken zoals die van Clinton, inmiddels gemeengoed, zijn doorspekt met agressie, zelfs als ze die verwerpen. Ze bevatten een hevig moraliserende, aan haat grenzende neerbuigendheid jegens diegenen die worden bestempeld als agenten van de onredelijkheid (e.g. Trump-aanhangers, Palestijnen en protesterende studenten, ‘radicaal links‘, etcetera).
Maar het politieke probleem waar we voor staan is niet de irrationaliteit; het is wat we doen – of nalaten te doen – met de energie die erachter schuilgaat. Als liberalen doorgaan met het ontkennen, verwerpen of simpelweg de kracht van onredelijkheid en het gevoel aan te wenden om rechtse politieke tegenstanders en linkse critici te verguizen om vast te kunnen houden aan de neoliberale status quo van extreme ongelijkheid en gewelddadig imperialisme, dan zullen ze de democratie van binnenuit blijven ondermijnen en de aantrekkingskracht van autoritaire alternatieven blijven aanwakkeren.
In plaats hiervan moeten voorstanders van progressieve idealen de realiteit van agressie, racisme en sadomasochisme, ook in hun eigen gelederen, serieus nemen als blijvende politieke sentimenten die om een constructieve politieke herziening vragen. Om een effectieve liberale of linkse politiek te creëren, moeten we stoppen met het tevergeefs van mensen te eisen dat ze redelijker zouden moeten zijn. We moeten toegeven aan de hardnekkige realiteit van de destructieve menselijke neiging die zich niet alleen rond Trump manifesteert, maar ook in talloze andere contexten door de geschiedenis heen.
De fundamentele politieke taak waar de democratie van afhankelijk is, is het creëren van structuren die in staat zijn om het feit van de irrationaliteit en de gevoelens van de massa om te zetten in een bondgenoot van het algemeen belang, en niet zijn vijand. Om dit te kunnen doen moeten we voorbij doorzichtige liberale vertogen die slechts een beroep doen op beschaafdheid, persoonlijke deugdzaamheid en een rationeel discours. Ook moeten we voorbij een naïef marxisme dat bronnen van agressie en solidariteit buiten de eigendomsverhoudingen negeert. We hebben een politiek nodig die zich richt op de voortdurende taak van het verleggen van de drift – dat wil zeggen, een politiek die onbewuste menselijke driften van het geweld wegleidt naar constructieve collectieve projecten, in plaats van te doen alsof ze eenvoudigweg niet bestaan.
De politiek van sublimatie
Naast zijn ‘ontdekking’ van het onbewuste leverde Sigmund Freud met de notie van de doodsdrift of de drang naar de dood een belangrijke bijdrage aan de politieke theorie. Het concept doodsdrift slaat op een psychische druk in de richting van de vernietiging en stasis (lees: de opheffing van spanning), die elk menselijk wezen voortstuwt. De drift is geen biologisch instinct, maar eerder een begrip op ’het grensvlak van het mentale en het lichamelijke … het is de eis die aan de geest wordt opgelegd om te kunnen functioneren, als gevolg van zijn verbondenheid met het lichaam‘, aldus Freud.
Freud constateerde dat om het zelf tegen de zelfdestructieve uitingen van de doodsdrift te beschermen, de psyche zijn energie naar buiten richt en in agressie omzet. Maar, zo zag Freud, de energie van de drift kan ook worden gesublimeerd – dat wil zeggen onbewust worden getransformeerd. Dit kan op talloze manieren. Anna Kornbluh stelt bijvoorbeeld dat de drang naar de dood ondanks de misleidende naam geen ’programma‘ is met een vooraf bepaald einde. In de woorden van Joan Copjec: ‘sublimatie is niet iets dat de drift onder speciale omstandigheden overkomt, het is de eigenlijke bestemming van de drift.’ Zo kan bijvoorbeeld de richting van de drift naar de vernietiging van het eigen individuele bestaan of het geweld jegens anderen, onder de juiste omstandigheden, in plaats daarvan worden omgebogen naar uitbundige praktijken van solidariteit, schoonheid en creativiteit.
Dit is de paradox van de doodsdrift: het is tegelijkertijd zowel antithetisch aan het leven als – wanneer het geactiveerd wordt door bijvoorbeeld het maken van kunst, liefde, seks, zorg te verlenen, enzovoort – de bron van de energetische kracht achter en het verlangen naar het leven zelf. De doodsdrift is, in de woorden van Jacques Lacan ’de wil om vanaf een nulpunt te creëren, om opnieuw te beginnen.’
Het is inmiddels ruim een eeuw geleden dat Freud in zijn essay Aan gene zijde van het lustprincipe de doodsdrift uitwerkte (en 172 jaar nadat Karl Marx in De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte probeerde de zelfvernietigende reactionaire irrationaliteit van de Franse boerenstand te verklaren). Nog steeds weigeren veel liberalen en mensen op links de waarheid onder ogen te zien die door de geschiedenis herhaaldelijk is bewezen: een drang tot destructieve herhaling is een basale kracht in zowel het psychische leven als in de politiek. De hardnekkige menselijke gehechtheid aan haat jegens de seksuele en raciale ander, aan oorlog en xenofobie, en aan gewelddadige ordehandhaving en gevangenissen zijn voorbeelden van de symptomatische uitingen van deze onderliggende waarheid.
Ondanks een zeker fatalisme dat Freuds begrip ook kenmerkt, bagatelliseert de doodsdrift niet het belang van politieke strijd of van historische contingentie. Integendeel. Freuds aandacht voor de doodsdrift viel samen met zijn toenemende prioritering van politieke oplossingen voor de psychische dynamieken die hij bij zijn patiënten tegenkwam. Al in zijn eerste geschriften over hysterie interpreteerde Freud de kwalen van zijn patiënten als grotendeels symptomatisch voor onderdrukkende culturele normen. Maar na de Eerste Wereldoorlog betoogde hij steeds vaker dat de maatschappij-beperkende structuren van wet, cultuur, groepsvorming en overheid niet alleen op de sofa konden worden aangepakt, maar ook op het niveau van wat hij ’beschaving‘ noemde.
In 1930, toen het Nazisme al aan zijn opmars was begonnen, publiceerde Freud zijn boek Het onbehagen in de cultuur. De zorgen die hij dit werk uitte, en die hij zou herhalen in zijn briefwisseling met Albert Einstein – in 1932 gepubliceerd als Waarom oorlog? – betroffen de behoefte aan de politieke beheersing van de destructieve impulsen van mensen. Freud zag dat het onmogelijk is deze impulsen uit te roeien en benadrukte het belang van collectieve projecten waarmee de drang tot vernietigend geweld voortdurend zou kunnen worden omgebogen in de richting van sublimerende vormen van levengevende krachten. Het stimuleren van zulke projecten is een kwestie van goed bestuur.
Het doel van de psychoanalyse – hetzij individueel klinisch of collectief politiek – is niet de overwinning. Het overwint geen vijand, noch geneest het iemand van zichzelf. De psychoanalyse streeft er in plaats daarvan omde drift aan andere richting te geven opdatwe kunnen leren samenleven, liefhebben, scheppen en genieten terwijl we het geweld jegens onszelf en de ander minimaliseren. Repressieve instellingen of bestraffende wet- en regelgeving kunnen dit doel volgens Freud niet bereiken. Simpelweg de agressie richten op een vijand of een politieke tegenstander kan dat evenmin. Dergelijke strategieën lopen het risico de negatieve sublimaties van de drang naar de dood te intensiveren en het geweld hooguit uit te stellen.
We kunnen de drift niet simpelweg in bedwang houden maar moeten hem alternatieve manieren bieden om zich productief uit te drukken. Maar de hedendaagse liberale politiek weigert deze fundamentele politieke verplichting op zich te nemen en blijft vasthouden aan de redelijkheid als beheersingsstrategie. De destructieve krachten kroppen zich echter op en de uiteindelijke explosieve uitingen ervan zullen des te sterker zijn.
De grootste bedreiging voor de democratie is niet de opkomst van een bepaalde fascistische leider, maar de innerlijke drift in eenieder van ons. In de continue transformaties van die drift – vooral die welke de kracht van irrationele collectieve gevoelens kunnen aanwakkeren – schuilt ook onze grootste bron voor het aangaan van gedeelde projecten die het mogelijk maken samen te leven.
Naar een progressieve grandeur
Oorlog tegen een vermeende vijand, geweld tegen politieke tegenstanders, opstandige wetsovertredingen, soeverein decisionisme of de nabijheid van de dood, ze bezorgen een intens gevoel van bevrediging van driften. Zo intens dat ze ons zelfs indirect (en vaak onbewust) met behulp van een beeldscherm of machtshebbers in beweging zetten. Hier valt nauwelijks tegen op te boksen. Van de voorbeelden uit de klassieke literatuur en populaire films, tot militaire rituelen en gewelddadige videogames weten we maar al te goed hoezeer deze verleidingen van moorddadige destructie opvallen in een dorre sociale wereld die het moet doen zonder positieve charismatische lading.
Dit is de context van Trumps ongebreidelde racisme, xenofobie, vrouwenhaat en trans- en homofobie. Het is zijn inzet om grote delen van een esthetisch uitgehongerd Amerikaans publiek, dat lijdt aan een historisch grote mate van sociaal isolement, vervreemding, nihilisme, wanhoop, overdoses en zelfmoord, te prikkelen.
Pogingen om de wijdverspreide echo’s van Trumps retoriek op het niveau van een soort oeragressie tegen te gaan door simpelweg een beroep te doen op gematigdheid en respect voor de status quo, zullen het ontevreden deel van het electoraat waarschijnlijk niet overtuigen. Het is echter precies wat de campagnes van Joe Biden en Kamala Harris tot nu toe voorstaan. Om Trump en het geweld dat hij vertegenwoordigt werkelijk te verslaan, zouden de Democraten in plaats daarvan campagne moeten voeren op eenzelfde niet door de ratio geladen niveau als waarop Trump opereert. In contact met kiezers van allerlei gezindten zou zo’n campagne de energie kunnen kanaliseren voor constructieve democratische doeleindes, in plaats van destructieve autoritaire.. Maar wil een dergelijke strategie werken dan moet ze gepaard gaan met zinvolle materiële beleidsvisies en –acties, wil een dergelijke strategie werken.
Democraten hebben dit eerder gedaan. Nadat de Grote Depressie brede ontevredenheid opriep die het land evengoed in een rechtse afgrond had kunnen doen belanden, zoals onder vergelijkbare omstandigheden in Duitsland gebeurde, initieerde de Amerikaanse New Deal grootschalige projecten op het gebied van openbare werkgelegenheid en openbare kunst. Miljoenen mensen werden zo direct voorzien van financiële mogelijkheden, in staat gesteld zinvolle rollen op zich te nemen waarin ze zorg konden dragen voor hun buren en gemeenschappen, en een gevoel van zinvolle gezamenlijkheid konden ervaren bij een van de grootschalige werkverschaffingsprojecten (bijvoorbeeld ten behoeve van publieke infrastructurele werken) of de administratieve overheidsinstellingen die voor dat doel werden opgezet
De New Deal bracht veel van de meest ambitieuze en grootse openbare projecten uit de geschiedenis van de Verenigde Staten voort. Deze projecten leverden een groot deel van de fysieke infrastructuur waar Amerikanen nog steeds op vertrouwen. De inspirerende visies op een gedeelde toekomst zorgden bovendien voor een vitale boost van de moraal voor miljoenen mensen, die daar hun energie, vakmanschap, geloof en arbeid aan wijdden.
Aan de basis van het succes van de New Deal lag een nadruk op schoonheid, zorg voor elkaar en schaalgrootte. Tezamen voeden ze de massale aantrekkingskracht en een subjectieve uitwerking die het verstand of de materialiteit alleen te boven ging. Naast een infrastructureel of economisch programma was het evengoed een collectief esthetisch project. Dat wil zeggen, het was een onderneming voor het opbouwen van een gedeeld gevoel van gemeenschap en vindingrijkheid. De New Deal verdreef het reactionaire alternatief, dat het verlangen van mensen om ergens in te geloven en iets te voelen in massale rancune en haat had kunnen kanaliseren.
Hoe zouden dit soort publieke projecten er vandaag de dag kunnen uitzien? In een tijd die gekenmerkt wordt door wijdverspreide wanhoop, sociaal isolement, geweld en obstakels voor liefdevolle zorg, is er overvloedig gelegenheid om de kracht van schoonheid, gemeenschap en een honger naar geloof en gevoel, in te zetten in dienst van progressieve doeleinden. Tegen de achtergrond van een erbarmelijk slechte volksgezondheid en een gezondheidszorg, gekenmerkt door uitbuiting en uitsluiting, zou een agenda voor het bouwen aan een programma voor gezondheidszorgmedewerkers als centraal onderdeel van een nieuw nationaal gezondheidszorgsysteem dat georganiseerd is rond wederkerige, participatieve zorg, een manier kunnen zijn om dit te doen. Daarnaast zouden, in een context van grote vermogens- en kansenongelijkheden, gewaagde programma’s voor kwijtschelding van studie- en medische schulden, recht op huisvesting en een universeel basisinkomen kunnen helpen om gedesillusioneerde jongeren en diegenen die zich momenteel tot Trump aangetrokken voelen, op te beuren. Ook zouden we kunnen denken aan grote investeringsprogramma’s voor kunst en cultuur in de buurten, of de verjonging van het Amerikaanse openbare onderwijssysteem, collegegeldvrije universiteiten en de mogelijkheden voor een leven lang leren voor iedereen.
Om dergelijke beleidsvoornemens effectief in te zetten is het van essentieel belang te begrijpen dat het hier niet slechts om economische of technische programma’s gaat. Het zijn manieren om een inspirerende visie voor een samenleving waarin iedereen haar of zijn unieke talenten kan inzetten, aan te wakkeren, in te prenten en daadwerkelijk te realiseren.
Dergelijke plannen maken het mogelijk om de weg van holle platitudes te verlaten en in plaats daarvan oprecht de weg van een progressieve populistische retoriek in te slaan. Het soort retoriek dat mensen irriteert en Democratische politici die meer gehecht zijn aan de status quo dan aan echte rechtvaardigheid of democratie, verontrust. Om deze retoriek kracht bij te zetten zijn betekenisvolle materiële plannen onontbeerlijk.
Er bestaan al diverse vehikels voor progressief beleid met het potentieel massale affecten aan te wakkeren en deze constructief in te zetten. De Democratische Partij, inclusief de campagne van Harris verwaarloost deze alleen. De Harris-campagne is bovendien angstvallig stil in het voeren van een inhoudelijke beleidsagenda. Een belangrijk aspect van de aantrekkingskracht van de Green New Deal, Medicare for All, de People’s Response Act (wet die een alternatieve organisatie van openbare zekerheid voorstelt, red.) om bijvoorbeeld (ordehandhavingsvrije) systemen van sociale zekerheid en geestelijke gezondheidszorg op te bouwen, een vermogensbelasting voor de ultrarijken in te stellen of studieschulden kwijt te schelden, berust niet alleen op een economische en morele logica, maar ook op hun potentie als gedurfde, ambitieuze projecten die de gevoelens van de massa opwekken en deze richten op solidaire gemeenschapsvorming in plaats van op destructieve verdeeldheid.
Naast dergelijke belangrijke beleidsmaatregelen is de meest in het oog springende gemiste kans voor de Harris-campagne haar weigering om zich aan te sluiten bij een diep emotioneel geladen, door jongeren geleide en principiële anti-oorlogsbeweging. De miljoenen Amerikanen die protesteren tegen de Amerikaanse deelname aan en steun voor Israëls genocidale vernietiging van Gaza en de nu grootschalige bombardementen op burgers in Libanon, zouden Harris maar wat graag omarmen als ze zich zou committeren aan de navolging van de wettelijke verplichtingen een einde te maken aan de Amerikaanse steun voor oorlogsmisdaden en een wapenembargo tegen Israël af te dwingen. In ruil daarvoor zou de toestroom van aanhangers die dit zou opleveren, een krachtige impuls geven aan een kwakkelende campagne die op dit moment van weinig visie getuigt en geen andere doelstelling lijkt te hebben dan het oppositievoeren tegen Trump.
Het essentiële affectieve werk dat progressief beleid kan bewerkstelligen lijkt geenszins op de voor de massa’s populair gemaakte, homogeniserende werking van het fascisme. Het draait, in plaats daarvan, om de schoonheid van onze collectieve kracht om liefdevol zorg tedragen voor elkaar en om eenieder van ons te voorzien van de middelen om onze eigen unieke mogelijkheden te realiseren. Alleen met behulp van visionaire collectieve projecten kunnen we de ontevredenheid en de desillusie aanpakken die door Trump met verdeeldheid en valse beloften wordt gevoed
Amerikanen zijn afgestompt en ontevreden en snakken ernaar iets te voelen, iemand te geloven en zich achter een groter doel te scharen. Trump en de Republikeinen vullen deze leegte met woede, haat tegen verschillen en sadistische fantasieën over het berokkenen van kwaad tegen een steeds groter wordende groep van vijanden. Diegenen die de mogelijkheid van democratie en de idealen van een democratische samenleving willen beschermen, moeten we een echt alternatief bieden. Voor het te laat is.
Eric Reinhart is politiek antropoloog, sociaal psychiater en psychoanalytisch clinicus in Chicago.
Vertaling: Peter Faber