Het nieuwe vastgoedfeodalisme

Millennials werd bijgebracht dat onderwijs en werk de weg was om 'vooruit te komen'. Maar de harde werkelijkheid is dat de enorme rijkdom die wordt geërfd door de kinderen van ouders die onroerend goed bezitten veel bepalender is dan enig andere vorm van sociale mobiliteit. Dit is in het Verenigd Koninkrijk niet anders dan in Nederland.
Een huis in Southhampton, Verenigd Koninkrijk (Wikimedia Commons)

Jacobin #2 is uit! Abonneer je voor €30 en
we sturen
hem op

In het afgelopen decennium verwezen Brits krantenkoppen voortdurend naar de ‘Bank of Mum and Dad‘. Deze uitdrukking is nu synoniem voor het feit dat millennials en jongere generaties financieel afhankelijk zijn van hun ouders bij het kopen van hun eerste huis.

Meestal komen deze gesprekken in twee smaken. De eerste smaakt naar avocadotoast en afhaalkoffie. Het stoelt op een conservatieve opvattingen over jongeren als ongedisciplineerd en werkschuw, meer geïnteresseerd in geld uitgeven aan kleine luxeartikelen dan te sparen voor een concrete investering.

De tweede is een stuk lastiger te slikken en te verteren. Het verkent het sombere economische landschap waar millennials nu mee te dealen hebben: het bezit van een eigen huis wordt zonder steun van ouders onmogelijk geacht. De nadruk ligt op de generatieoneerlijke omstandigheden waarin starters zich nu bevinden en de vijandigheid van de huidige economie tegenover jonge werkers. Miljarden, misschien wel triljoenen ponden zullen naar verwachting in de komende decennia, als schenking of erfenis, worden doorgegeven aan de volwassen kinderen van babyboomouders.

Volgens vermogensbeheerder Schroders kost het gemiddelde Britse huis ongeveer negen keer het gemiddelde inkomen. De voortdurende stijging van deze prijzen, gekoppeld aan de stagnatie van de lonen sinds de wereldwijde financiële crisis van 2008, betekent dat de huizenprijzen sinds 1876 niet meer zo onevenredig zijn geweest met de lonen dan nu.

Overgeërfde rijkdom is verre van alomtegenwoordig, maar juist een enorme aanjager van ongelijkheid en de afstand tussen de haves en de have-nots wordt elk jaar groter.


In verhalen over de ‘Bank of Mum and Dad’ wordt er vaak van uitgegaan dat iedereen op ouderlijke steun kan rekenen. Het wordt als een alomtegenwoordige praktijk gezien, met name in Londen en het zuidoosten van Engeland, die in deze verhalen de boventoon voeren. Het is natuurlijk terecht om te benadrukken dat het oneerlijk is dat jongeren afhankelijk zijn van de aalmoezen van hun ouders en dat het bijna niet mogelijk – zo niet onmogelijk – is voor hen om zonder die hulp genoeg geld te verdienen.

Maar dat lang niet iedereen toegang heeft tot dit soort geschonken rijkdom blijft onderbelicht. Overgeërfde rijkdom is verre van alomtegenwoordig, maar juist een enorme aanjager van ongelijkheid en de afstand tussen de haves en de have-nots wordt elk jaar groter. Zoals David Swift opmerkte in Tribune, verdoezelt deze focus op generatieongelijkheid veel belangrijkere klassenongelijkheden.

Dat gezegd hebbende, is het eerlijk om te zeggen dat opeenvolgende regeringen ook prioriteit hebben gegeven aan het behoud van rijkdom onder oudere kiezers boven de ongelijkheid waar jongere generaties mee te maken hebben. Het behoud van de huizenprijzen, samen met hun huidige groeiniveau, is ook politiek opportuun; je kunt je alleen al de mediastorm voorstellen tegen een regering die beleid voert voor dalende vastgoedprijzen.

De hysterie in de media over de recente bescheiden heffing op rijke boeren die onroerend goed overdragen aan hun kinderen illustreert waarom het aanpakken van deze ongelijkheden zo’n uitdaging is. Het publieke debat werd gedomineerd door stemmen die bezorgd waren dat eigenaars van onroerend goed ‘afgezet’ zouden kunnen worden wanneer het tijd is om hun rijkdom door te geven. De maatregel werd als anti-meritocratisch bestempeld: zoals David Alexander in The Scotsman het zag: ‘Erfbelasting zijn al een belasting op spaarzaamheid, op hard werken en op sparen, maar politici blijven het consequent zien als een gemakkelijke manier om geld te pakken.’ De algemene veronderstelling hier is dat oudere generaties hard hebben gewerkt voor hun bezit, rijkdom en de stabiliteit die dit met zich meebrengt en dat een dergelijk erfbelastingbeleid dit gedrag bestraft.

Dit is een interessante vergelijking met de manier waarop sociale ongelijkheid wordt bestreden in beleid dat op jongeren is gericht. Decennialang maakten politici van allerlei pluimage zich sterk voor ‘sociale mobiliteit’, waarbij onderwijs en onderwijskansen als bepalende factor gelden. Het overkoepelende thema in zowel het beleid als, in toenemende mate, in de culturele verbeelding is dat onderwijs dé factor is die beïnvloedt of iemand sociaal mobiel is; dat mensen uit de werkende klasse door toegang tot goed onderwijs de grenzen van hun afkomst uit de werkende klasse kunnen overstijgen.

Net als bij de discussie over erfbelasting wordt hier verondersteld dat deze paden meritocratisch zijn en dat succes in deze geïndividualiseerde termen kan worden opgevat. Maar zelfs in de gevallen waarin een individu erin slaagt om zich in te spannen, hard te werken en zijn klasse-status te verhogen, wordt de mate waarin dit kan leiden tot echte sociale mobiliteit beperkt door de enorme toename van geschonken en geërfde rijkdom die we momenteel zien en die we in de toekomst gaan zien vertienvoudigen.

In werkelijkheid zitten we op een erftijdbom. Het betekent dat zelfs opwaarts mobiele millennials uit de werkende klasse – die volwassen werden onder de regering van New Labour en voortdurend gevoed werden met een beleidsdieet van sociale mobiliteit, meritocratie en ‘onderwijs, onderwijs, onderwijs’ – nooit hun middenklasse leeftijdsgenoten kunnen inhalen als ze geen vermogen of eigendom erven. Dit is zelfs het geval als hun inkomen of werkstatus veel hoger is dan dat van hun ouders. Er zijn maar heel weinig banen die de enorme overdracht van rijkdom kunnen compenseren die de komende decennia zal plaatsvinden als de boomer-ouders hun bezit doorgeven.

‘Wat voor een werk doen of deden je ouders?’ is meestal de vraag om naar iemands klasse-achtergrond te vissen. Hoewel deze vraag enkele van de complexe culturele elementen van klassensystemen en classificaties uit de weg gaat, biedt het wel een fundamentele basis voor het begrijpen van klasse-achtergrond: als je moeder in een supermarkt werkte, kun je je waarschijnlijk veilig identificeren als werkende klasse. Als je moeder als universitair docent werkte, ben je waarschijnlijk middenklasse. Als je moeder als investeringsbankier werkte, of een kleine koninklijke is, kun je zelfs upper class zijn.

Maar de zaken veranderen en deze traditionele manieren om het klasselidmaatschap te definiëren zijn vandaag de dag steeds minder toepasbaar. Met de enorme sommen geld die de komende decennia gemoeid zijn met de overdracht van rijkdom en eigendom, zal dit patroon zich waarschijnlijk voortzetten en intensiveren. Aan toekomstige generaties is het zinniger om te vragen: bezaten je (over)grootouders onroerend goed?

Hannah Walters is socioloog en docent onderwijsbeleid aan het Kings College in Londen.

Vertaling: Tina Hoenderdos

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang jaarlijks twee nummers op papier