De toekomst van arbeid in een wereldwijde handelsoorlog

Terwijl internationale handelsspanningen toenemen, industriepolitiek wordt bijgesteld, en de wereld geplaagd wordt door economisch nationalisme en klimaatverandering, staat de vakbeweging voor een aantal cruciale beslissingen.
De handelsoorlog tussen de VS en China vertraagt de overgang naar schone energie (Wikimedia Commons)

Jacobin #2 is uit! Abonneer je voor €30 en
we sturen
hem op

De handelsoorlog tussen de VS en China, die in januari 2018 onder Donald Trump begon met het opleggen van importheffingen op Chinese goederen, is weer aan het oplaaien. Steeds meer landen raken erbij betrokken. Deze handelsspanningen hangen nauw samen met het concurrerende industriebeleid van deze twee grootste economieën ter wereld.

Deze ontwikkeling stelt arbeiders wereldwijd voor grote uitdagingen. Importheffingen gaan niet alleen over het behoud van banen; ze kunnen ook leiden tot het verlies ervan. Natiestaten zetten industriebeleid in om banen te creëren en hogerop te komen in de mondiale waardeketen. Industriebeleid kan echter ook worden aangedreven door concurrentie tussen grote mogendheden en nationale veiligheidsbelangen. Dan bestaat het risico dat de belangen van werknemers terzijde worden geschoven of onder het mom van industrieel beleid opgaan in het militair-industrieel complex.

Ook klimaatverandering leidt tot extra druk. Arbeidersbewegingen staan wereldwijd op een keerpunt. De tegenstrijdige eisen van industriebeleid, handelsoorlogen en de dringende behoefte aan klimaatbewuste productiestrategieën treffen werknemers over de hele wereld.

Klimaat en concurrentie

Toen eerder dit jaar de Biden-regering importheffingen van 100 procent op Chinese elektrische voertuigen aangekondigde, volgde Canada al snel hun voorbeeld. Ook de Europese Unie sloot zich hierbij aan, zij het met heffingen van 45 procent. In reactie daarop heeft China importheffingen ingesteld op Europese cognac en is het een antidumpingsonderzoek gestart naar Canadese koolzaadolie. Hoewel je dit nauwelijks vergeldingsmaatregelen kunt noemen, zouden de Chinese importheffingen enorm uit de hand kunnen lopen in het geval Trump in het Witte Huis terugkeert [dit artikel verscheen twee weken voor de presidentsverkiezingen, maar wat ons betreft is de analyse nog steeds actueel, red.]. Trump heeft de mogelijkheid van vergeldingsmaatregelen in reactie op Indiase importheffingen al benoemd. Het laat zien hoe gemakkelijk dergelijke retoriek in een vicieuze cirkel terecht kan komen.

Dat een toenemend aantal ontwikkelingslanden China importheffingen oplegt, of onderzoek instelt naar zijn dumppraktijken, is in het mondiale Noorden veel minder bekend. Dit geldt ook voor mede BRICS-leden zoals Zuid-Afrika en India. Verschillende Latijns-Amerikaanse landen hebben importheffingen op Chinees staal ingesteld. Tot nu toe ziet Peking deze heffingen in het mondiale Zuiden niet als een grote bedreiging.

China is zelfs doorgegaan met het uitbreiden van het aantal Afrikaanse landen dat in aanmerking komt voor heffingsvrije toegang tot zijn markt. Nadat Turkije afgelopen maart importheffingen van 40 procent op Chinese elektrische voertuigen oplegde, sloot de Chinese fabrikant van elektrische voertuigen BYD nog snel een deal om er een fabriek te bouwen.

Ook de recente inwerkingtreding van de African Continental Free Trade Area is een stimulans voor Chinese investeringen in Afrika en creëert, naast mogelijkheden voor een efficiëntere toeleveringsketen, ook nieuwe markten. Deze investeringen zouden ook kunnen dienen als basis voor Chinese bedrijven om over de westerse tariefmuren heen te ‘springen’. Voor China zijn niet alle vormen van protectionisme gelijk; westerse importheffingen vormen een veel grotere bedreiging.

Hoewel Chinese investeringen in het mondiale Zuiden de werkende klasse daar nieuwe kansen kan bieden, vertraagt de voortdurende handelsoorlog de overgang naar schone energie. Zonne- en windenergie worden duurder, wat kwetsbare economieën kan destabiliseren.

Vakbonden in de Verenigde Staten en elders in het Westen zijn van oudsher tegen verdergaande integratie van China in de structuren van de wereldhandel. Toen Joe Biden in 2022 overwoog om ter bestrijding van de inflatie de importheffingen op China op te heffen, spraken de Amerikaanse vakbonden zich hier met een beroep op de nationale veiligheid tegen uit. Ook Bidens heffingen op Chinese elektrische voertuigen kon op brede steun van de vakbonden rekenen. Even over de grens steunden de Canadese vakbonden vergelijkbare maatregelen van hun regering.

De importheffingen van Trump dienen echter als een waarschuwing: hoewel de vakbonden de maatregelen steunden, kostten ze vanwege de verminderde handel misschien wel 245.000 Amerikaanse banen. Ondanks deze importheffingen gingen de ontslagen in de staalindustrie gewoon door. Het laat zien dat dit type heffing geen wondermiddel is tegen een dalend aantal industriebanen en in werkelijkheid uiting kan zijn van specifieke vakbondsbelangen, niet van het bredere klassenbelang.

Deze ontwikkelingen dragen niet alleen bij aan economische onzekerheid, maar ook aan een groeiend gevoel dat de wereld verzeild raakt in een nieuwe Koude Oorlog tussen China en de Verenigde Staten. Instellingen als de Wereldbank waarschuwen dat deze nieuwe golf van protectionisme ‘de groei vertraagt en de armoede versterkt’. Uit onderzoeksgegevens blijkt echter dat de Chinese export naar de Verenigde Staten en de EU, en ook de import uit die landen, juist toeneemt.

Werkt industriebeleid eigenlijk wel?

Een van de belangrijkste factoren waar de vakbewegingen in deze handelsoorlog rekening mee moet zien te houden, is de rol van het industriebeleid. J. W. Mason stelt overtuigend dat industriebeleid, vooral onder Biden, niet los gezien kan worden van een nationalistische agenda en veiligheidsbelang. Adam Tooze beweert zelfs dat ‘Bidenomics [het economisch beleid onder Biden, red.] gelijk staat aan MAGA [Trumps leus Make America Great Again, red.] voor weldenkende mensen.’

Er schuilt een zekere ironie in de Democratische wending naar industriebeleid. Sinds de jaren tachtig riepen banen in de maakindustrie bij veel liberalen vooral het beeld op van witte mannen van middelbare leeftijd, de toenemende diversiteit van werknemers in de sector ten spijt. Bovendien werd er lange tijd weinig aandacht besteed aan de gevolgen van de deïndustrialisatie voor Afro-Amerikaanse gemeenschappen. Adolph Reed Jr. heeft er echter op gewezen dat in plaats daarvan de focus verschoof naar denken in termen van de ‘onderklasse’, waarbij het probleem werd gezien als een probleem van de ‘echt achtergestelden.

Ondanks hun zogenaamde inzet voor identitaire aangelegenheden, hebben de Democraten maar weinig gedaan voor de 80 procent van de Amerikaanse beroepsbevolking die werkzaam is in de etnisch- en genderdiverse dienstensector. Ze spreken opvallend weinig over de Protecting the Right to Organize Act [de wet die de positie van stakende arbeiders beter moet beschermen, red.] of over zinvolle hervormingen van de arbeidswetgeving die werknemers zouden kunnen beschermen op manieren waarop importheffingen dat niet kunnen. Zo bezien, lijkt het beleid van Biden steeds meer te gaan over het handhaven van de Amerikaanse dominantie in plaats van over het ‘heropbouwen van de middenklasse’.

Ondanks hun zogenaamde inzet voor identitaire aangelegenheden, hebben de Democraten maar weinig gedaan voor de 80 procent van de Amerikaanse beroepsbevolking die werkzaam is in de etnisch- en genderdiverse dienstensector.

Naast een nationalistische en protectionistische aangelegenheid, is het nog maar de vraag in hoeverre industriebeleid in het mondiale Noorden werkt, vooral als het gaat om het om het CO²-arm maken van de economie.

Vivek Chibber benadrukt dat, wil industriebeleid effectief zijn, het in staat moet zijn op effectieve wijze kapitaal te beteugelen, zodat subsidies op de juiste manier worden ingezet en bedrijven concurrerend blijven. Recent beleid in de EU en de Verenigde Staten wijst echter anders uit. Democraten als Pramila Jayapal en Elizabeth Warren luidden de noodklok over de invloed van Wall Street op de CHIPS Act [Amerikaanse wet die o.a. ruim 52 miljard dollar beschikbaar stelde voor onderzoek naar en productie van halfgeleiders op Amerikaanse bodem, red.], en vroegen zich hardop af wie eraan verdiend hebben en wat de impact was van het terugkopen van aandelen.

Het doet denken aan Daniela Gabors begrip derisking. Dit begrip verwijst naar hoe recent industriebeleid gericht op het CO² arm maken van de economie in het mondiale Noorden vaak privékapitaal beschermt terwijl de benodigde controlemechanismen ontbreken. James Galbraith voegt hieraan toe dat het neoliberalisme de mogelijkheden van veel landen om effectief industriebeleid te kunnen voeren heeft uitgehold. Vergeleken met het Westen zijn de voordelen van de Chinese aanpak evident. Deze kunnen niet simpelweg worden toegeschreven aan ‘oneerlijke praktijken’. China’s dominantie in zonne-energie is hier een goed voorbeeld van.

Deze situatie brengt vakbonden in een lastig parket. Arbeiders lijken niet eensgezind over deze kwestie. Het mag geen verrassing zijn dat de vakbond van de United Auto Workers zich sterk maakt voor de campagne van Kamala Harris. Hoewel de bond vooral de meest regressieve onderdelen van een mogelijke tweede regering Trump wil zien te voorkomen, heeft ze er zelf ook belang bij om Bidenomics overeind te houden (hoewel het niet zeker is dat Harris die aanpak zal voortzetten).

Dit in tegenstelling tot Teamsters, een vakbond die werknemers vertegenwoordigt in transport, pakketbezorging, magazijnen en vele andere sectoren van logistiek en dienstverlening. Hoewel een groot deel van de achterban van Teamsters Trump steunt, zijn er ook strategische redenen om de Republikeinen en Democraten tegen elkaar uit te spelen. Het is volstrekt helder dat de vakbeweging bij de Republikeinen aan het verkeerde adres is, toch vertrouwen de Teamsters evenmin op het Democratische industriebeleid. Steun aan Trump geeft ze meer flexibiliteit om door het politieke landschap te manoeuvreren.

De macht van vereniging

Het is geen gemakkelijke opgave een langetermijnvisie voor de vakbeweging te schetsen. Alleen scepticisme ten aanzien van bepaalde onderdelen van Bidenomics, industrieel beleid en protectionisme is niet genoeg. De stellingname van de vakbeweging ten aanzien van deze onderwerpen zal zowel onmiddellijke als blijvende gevolgen hebben en een grote stempel drukken op de toekomst van de arbeiders in de industrie. Hen te negeren dreigt de vakbeweging in de armen van rechts te drijven. Geen goede zaak in een tijd waarin de steun van energiewerkers voor het koolstofvrij maken van het elektriciteitsnet onontbeerlijk is.

De positie van werkers in de maakindustrie is mogelijk nog ingewikkelder. Het is nog maar de vraag in hoeverre de productie van elektrische voertuigen tot meer banen zal leiden. De stelling dat werkgelegenheid zal toenemen lijkt aan de winnende hand. Langetermijnfactoren zouden de banengroei in sectoren zoals die van elektrische voertuigen echter kunnen beperken. Geen van de beleidsmaatregelen die de productie van elektrische voertuigen in het mondiale Noorden stimuleert, beschermt namelijk tegen automatisering. En als werknemers niet bij vakbonden zijn aangesloten, kunnen ze te maken krijgen met een intensivering van het werk waardoor de werkgelegenheid afneemt.

Verlies van productiebanen wordt vaak in verband gebracht met de handel, en dan vooral die met China. Automatisering en toegenomen arbeidsintensiviteit worden daarbij echter vaak over het hoofd gezien. Bovendien zal een serieuze impuls tot decarbonisatie vermoedelijk een grote uitbreiding van het openbaar vervoer betekenen. Dit zal de vraag naar elektrische voertuigen voor privégebruik waarschijnlijk temperen.

Het idee van een rechtvaardige overgang overstijgend aan de fossiele-brandstofsectoren alleen, zou wel eens noodzakelijk kunnen zijn. Desalniettemin, als er toeleveringsketens voor elektrische voertuigen en batterijen worden gebouwd, moeten ze georganiseerd worden. Als we deze vragen nu uit de weg gaan, voedt dat alleen maar het verzet tegen alle groene initiatieven. We moeten het feit onder ogen zien dat links zijn hoop heeft gevestigd op een industrieel beleid dat nauw verbonden is met de concurrentie tussen grote mogendheden, beleid dat mogelijk niet in staat is om op lange termijn banen te creëren.

Er zijn nog tal van mogelijkheden om banen te creëren: werknemers omscholen tot het installeren van schone energie, het moderniseren van gebouwen en het aanpakken van achterstallige infrastructuur. De vraag blijft echter: hoe ziet de vakbeweging van de toekomst eruit? Een deel daarvan krijgt al vorm, zij het langzaam. In 2003 verscheen het baanbrekende boek Forces of Labor: Workers’ Movements and Globalization Since 1870 van Beverly J. Silver. Het is een vooruitziende analyse van de uitdagingen waar de vakbeweging in de eenentwintigste eeuw voor staat.

Silver onderzocht de verplaatsing van banen in de autosector van het mondiale Noorden naar het Zuiden, die de opkomst van nieuwe, vaak militante arbeidersklassen in het mondiale Zuiden tot gevolg had. Ze voorspelde nauwkeurig dat de onrust onder de arbeiders in China zou toenemen naarmate het land steeds meer de nieuwe werkplaats van de wereld zou worden. Ze voorzag ook dat arbeidersbewegingen in landen waar de productie afnam zich in een postfordistische omgeving opnieuw zouden uitvinden.

In deze postfordistische wereld zou verenigingsmacht – de kracht van vakbonden met massale ledenaantallen en een hoge mate van solidariteit – de structurele macht vervangen die arbeiders ooit hadden met het verstoren van de lopende band. Maar anders dan in de twintigste eeuw is er tegenwoordig niet langer één dominante industrie zoals de auto-industrie of de textielindustrie.

We moeten het feit onder ogen zien dat links zijn hoop heeft gevestigd op een industrieel beleid dat nauw verbonden is met de concurrentie tussen grote mogendheden, beleid dat mogelijk niet in staat is om op lange termijn banen te creëren.

Silver identificeerde kansen voor de arbeidersbeweging in de eenentwintigste eeuw in sectoren zoals transport, halfgeleiders, bedrijfsdienstverlening, onderwijs en persoonlijke dienstverlening. Transport is de uitzondering op de regel wat betreft het afnemen van structurele macht. Arbeiders in deze sector zijn nog steeds in staat om economieën door middel van stakingen te ontwrichten. De situatie in de halfgeleiderindustrie is kritiek vanwege de nauwe relatie met industriebeleid en nationale veiligheid. De CHIPS-Act is hier een helder voorbeeld van.

In de dienstensector, waar het grootste deel van de werkende klasse in het mondiale Noorden nu werkzaam is, heeft de vakbeweging kans van slagen. Sommige bedrijfsdienstverlening kan worden uitbesteed; hierdoor ontstaat waarschijnlijk een nieuwe digitale arbeidersklasse in Zuid-Azië. Maar sectoren die vatbaar zijn voor acties als Justice for Janitors kunnen niet zomaar worden verplaatst. Onderwijs, zoals te zien is in bewegingen als de Chicago Teachers Union en de stakingsgolf van 2018-19, heeft ook echte vooruitgang geboekt. Er is echter nog steeds werk aan de winkel. Ook in de horeca en persoonlijke dienstverlening, hoewel ogenschijnlijk moeilijk te organiseren vanwege de verspreide aard ervan, zijn successen geboekt, zoals de stappen die zijn gezet door de werknemers van Starbucks. Grote uitdagingen blijven echter bestaan vanwege het grote aantal locaties.

Voorbij industriële nostalgie

Sinds Silver de van nature aanwezige mogelijkheden voor al deze sectoren in beeld bracht, hebben zich een aantal opmerkelijke economische ontwikkelingen voorgedaan. Zo is er meer aandacht voor het zorgpersoneel – niet verwonderlijk, gezien hun essentiële rol in de sociale reproductie – evenals het onderwijspersoneel. Deze banen kunnen niet worden uitbesteed. Het is geen toeval dat wijlen Jane McAlevey het organiseren van werknemers in de onderwijs- en de gezondheidszorgsector prioriteit gaf.

Een andere belangrijke ontwikkeling is de opkomst van de gig- of kluseconomie. Vanwege het verspreide karakter, de ontduiking van regelgeving en de zweem van ondernemerschap lijkt het misschien niet de meeste logische sector voor het organiseren van arbeiders. Toch hebben gig-werkers wereldwijd belangrijke protesten op poten gezet. Deze protesten, die grotendeels betrekking hebben op wat Jamie Woodcock en Mark Graham ‘geografisch-gebonden’ gig-werk noemen (zoals chauffeurs- en bezorgdiensten, te onderscheiden van online gig-werk), hebben zich bewezen. Deze werkers kunnen zich voorbij landsgrenzen organiseren en zelfs nieuwe strategische knelpunten aanwijzen, zoals het verstoren van luchthavens, wat weer nieuwe mogelijkheden biedt voor een internationaal georiënteerde vakbeweging.

Tot slot de logistiek, een sector die is uitgegroeid tot de levensader van het moderne kapitalisme, met alles van transport over de wereldoceanen tot distributiecentra voor retailers als Amazon en Walmart. De sector zit vol knelpunten en de beroepsgroep is jong en etnisch divers. Hoewel de vakbeweging al jaren inzet op het organiseren van de logistieke sector, zijn er pas recent grote overwinningen geboekt, zoals het akkoord met UPS en de ontwikkelingen bij het organiseren van personeel van Amazon en Walmart. De staking van havenarbeiders aan de oostkust van de VS liet het publiek op een krachtige manier het belang van deze sector zien. Gezien de lengte en complexiteit van wereldwijde toeleveringsketens, biedt ook de logistiek kansen voor internationale samenwerking op het gebied van arbeid.

Deze voorbeelden laten zien dat er nog steeds veel mogelijkheden zijn voor arbeid om zich te organiseren en zijn invloed uit te breiden in sectoren waar vakbonden van oudsher weinig actief zijn. Vertrouwen op de staat om opnieuw industriële werkgelegenheid te creëren, vooral op een manier die de concurrentie tussen grote mogendheden versterkt, is een risicovolle strategie voor de arbeidersbeweging. Hoewel dit op de korte termijn vruchten zou kunnen afwerpen, is er geen garantie op succes op de lange termijn.

Arbeidersbewegingen zullen ook een constructieve rol moeten spelen in de aanpak van de klimaatcrisis. Zoals Dani Rodrik opmerkt: ‘Een overvloed aan hernieuwbare energie en groene producten is precies wat de klimaatdokter voorschrijft.’ Vakbewegingen in het mondiale Noorden moeten in plaats van enkele banen te beschermen, er bij hun regeringen op aandringen via diplomatieke weg economische compromissen en overeenkomsten met China te sluiten. Ze moeten inzetten op een gezamenlijke groene transitie in plaats van met elkaar te concurreren.

De ongelijkheid en opwaartse verdeling van rijkdom van het neoliberalisme in combinatie met het toegenomen staatsinterventionisme brengen ons in een nieuw tijdperk. Dit interventionisme is terughoudend in het beteugelen van kapitaal als middel om  economische en klimaatdoelen te bereiken. De wijze waarop vakbewegingen op deze omstandigheden zullen reageren zijn niet alleen bepalend voor hun eigen levensvatbaarheid, maar ook voor de resultaten op het gebied van klimaatverandering en wereldvrede. Gezien deze uitdagingen – en het feit dat de argumenten voor de-globalisering nogal overschat worden – heeft progressief internationalisme de toekomst van de vakbeweging meer te bieden dan een nationalistische focus dat kan.

Gerard di Trolio is promovendus arbeidsstudies aan McMaster University.

Vertaling: Peter Faber

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang jaarlijks twee nummers op papier