Geert Reuten was jarenlang, van 2007 tot 2015, en van 2018 tot 2019, senator voor de SP. Hij ziet de SP als de partij die de belangen van de arbeidersklasse – en de geleidelijke omvorming van het kapitalisme naar een eerlijker maatschappij – het best behartigt. Reuten doceerde van 1977-2011 aan de economiefaculteit van de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richtte zich vooral op Marx’ politieke economie van het kapitalisme.
Onlangs verscheen Essays on Marx’s Capital, een boek van ruim 500 bladzijden met 21 academische artikelen van Reutens hand over het werk dat al ruim 150 jaar een ongeëvenaard lucide en scherpzinnige analyse van ons politiek-economisch systeem blijkt. Het boek werd gepubliceerd bij uitgeverij Brill, en een PDF ervan is kosteloos beschikbaar.
Hoe ben jij bij Marx uitgekomen?
In mijn universitaire opleiding economie zag ik de tekortkomingen van de overwegend onderwezen ‘neoklassieke economie’ (toen – en nu nog steeds – de hoofdvisie op de economie). Dus ging ik zoeken naar alternatieven. En, naast de werken van Keynes, kwam ik vooral uit bij de werken van Marx.
Je schrijft vooral over Marx. Welke andere denkers zijn (voor jou) belangrijk?
In het boek dat we bespreken, schrijf ik vooral over Marx. Maar ook mijn andere boeken zijn veelal geïnspireerd door Marx, en ook veel van mijn artikelen. Dat geldt ook voor mijn empirisch werk, over de hedendaagse economie. De voor mij belangrijkste filosoof is Hegel. Ver achter Marx zijn Kalecki, Keynes en Luxemburg de voor mij belangrijkste economen.
Op economiefaculteiten wordt Marx niet meer besproken, niet eens om te bespreken waarom zijn theorie eventueel achterhaald is of waar zijn theorie afwijkt van neoklassieke economie. Hoe beoordeel jij deze omstandigheid? Heeft dat allicht te maken met het apologetische gehalte van de moderne economische wetenschap – of is dat te somber?
Ik neem aan dat je de verplichte vakken aan Nederlandse economiefaculteiten bedoelt, want voor nogal wat buitenlandse economiefaculteiten ligt dit anders. Onder de keuzevakken is er vaak nog wel een vak over de ‘geschiedenis van de economische theorie’, of een dergelijke naam, waar Marx wél onderdeel van uitmaakt.
De vraag is dan waarom niet alle economiestudenten enige kennis van Marx’ hoofdwerk moeten hebben. Het antwoord daarop is dat die kennis niet nodig wordt geacht voor een training in de neoklassieke opvattingen, die de hoofdmoot van de universitaire economiestudie vormen. Die opvattingen zijn overwegend gestoeld op ‘individualisme’. Men redeneert vanuit het individuele subject, en niet vanuit een maatschappelijke samenhang zoals bij Marx.
Enkele decennia geleden was er nog een vak ‘macro-economie’ dat weliswaar niet marxistisch georiënteerd was, doch wel maatschappelijke samenhangen bestudeerde. Het ‘vak’ macro-economie bestaat nog steeds, maar dat is tegenwoordig omgevormd tot een vak waarin het eveneens draait om individualisme. Dat heet dan – in het Engels – de (individualist) micro foundations of macro-economics.
Dit is wat jij ‘apologetisch’ noemt, omdat – net zoals in de negentiende eeuw, maar nu is het veel verder toegenomen – onze maatschappij op het individualisme gestoeld is. Als er iets ‘mis’ met je is, je hebt bijvoorbeeld geen betaald werk, denkt men altijd dat dit aan jou ligt, en niet aan de kapitalistische economie.
Menigeen zal niet meer gelezen hebben van Marx dan Het communistisch manifest. Hoe verhoudt Das Kapital zich tot dat werk? Is het een theoretische onderbouwing?
Ik zeg eerst iets over het door Marx en Engels geschreven Manifest, dat stamt uit een tijd waarin Marx’ ideeën over het kapitalisme nog schetsmatig (doch niet onbelangrijk) ontwikkeld waren in vergelijking met het eerste deel van Das Kapital dat bijna twintig jaar later verscheen.
Het communistisch manifest of Manifest der Kommunistischen Partei zoals de originele Duitse titel luidt, beslaat 23 bladzijden verdeeld over vier hoofdstukken. Van die vier hoofdstukken gaat het eerste hoofdstuk voornamelijk over de historische opmaat naar het kapitalisme op het gebied van eigendomsverhoudingen, productiekrachten (kortweg: technologie en technieken) en productieverhoudingen.
De andere hoofdstukken behandelen de politieke positionering van de communistische partij ten opzichte van andere partijen, de doelstellingen van het communisme, de (historisch) socialistische en communistische literatuur, en de verhouding van de communisten tot de verschillende oppositiepartijen.
Nu het antwoord op je vraag. Voor zover Das Kapital een theoretische onderbouwing van Het communistisch manifest is, gaat het om elementen van het eerste hoofdstuk. Das Kapital is met ongeveer 2200 bladzijden veelomvattender; maar over het merendeel van Het communistisch manifest vinden we daarin niets terug.
Je schrijft ‘Marx is a complete de-naturaliser’. Wat bedoel je daarmee?
Economen en andere sociale wetenschappers vatten de kapitalistische constellatie en zijn begrippen veelal op als ‘natuurlijk’ in de zin van onontkoombaar, of in de zin dat het altijd al zo geweest is. Marx, daarentegen, historiseert vrijwel al zijn termen en begrippen als specifiek kapitalistisch. ‘Werken’, bijvoorbeeld, heet bij hem steeds ‘arbeid’, en ‘ruil’ wordt steeds gevat in de geldvorm ervan. Al het menselijke wordt gevat in zijn specifiek kapitalistische maatschappelijke verschijningsvorm.
Wat verstaat Marx onder kapitalisme?
De term ‘kapitalisme’ werd in het Engels voor het eerst gebruikt in 1854 – niet in een wetenschappelijk werk, maar in een novelle, dertien jaar voor het verschijnen van het eerste deel van Das Kapital. In de tekst van Das Kapital wordt de term ‘Kapitalismus’ éénmaal gebruikt, namelijk in Deel II. In het Het communistisch manifest (1848) komt de term niet voor.
Das Kapital behandelt de consequenties van het feit dat een relatief kleine groep kapitalisten het eigendom van de productiemiddelen heeft – productiemiddelen die in het kapitalisme geduid worden met hun geld-vorm ‘kapitaal’. Door dit eigendom is de arbeidersmeerderheid gedwongen hun arbeidskracht te verhuren aan de kapitaaleigenaren. Derhalve kunnen de kapitaaleigenaren de arbeiders exploiteren, zodanig dat ze zich het niet‑loondeel van het door de arbeiders geproduceerde kunnen toe-eigenen in de vorm van winst.
Het door kapitaaleigenaren niet-geconsumeerde deel van de winst, herinvesteren ze in productiemiddelen (kapitaal). Omdat arbeiders de winst produceren, produceren ze dus ook de toevoeging aan het kapitaal (de genoemde herinvestering). Dat is ‘vandaag’ zo, maar dat was ook zo in het verleden van het kapitalisme. Daarmee, zo stelt Marx, zijn de arbeiders de producenten van het kapitaal. Het wrange van het systeem is dus dat de arbeiders het middel produceren (het kapitaal) waarmee ze geëxploiteerd (uitgebuit) worden.
Marx bedient zich van de arbeidswaardeleer. Wat houdt dat in?
In Das Kapital komt het Duitse equivalent van ‘arbeidswaardeleer’ of ‘arbeidswaardetheorie’ niet voor. In een artikel dat nog moet verschijnen documenteer ik dat marxisten de term pas heel geleidelijk aan beginnen te gebruiken vanaf 1886 – acht jaar na de publicatie van het derde deel van Das Kapital. Tussen 1886 en 1930 waren er wereldwijd slechts 26 marxistische auteurs die de term in hun werk gebruikten.
Niettemin kunnen we Marx’ opvattingen over waarde-creatie duiden als een ‘arbeidswaardetheorie’. Die komt erop neer dat hij waarde-creatie verklaart door twee factoren, namelijk enerzijds de ‘productiekracht van arbeid’ (kortweg: productietechnieken), en anderzijds de ‘arbeidsintensiteit’ (kortweg: het arbeidstempo, inclusief de pauzes gedurende het werk). Tegenwoordig veronachtzamen economen veelal dat technologie (kennis) en de toepassing ervan in technieken, het resultaat zijn van arbeid, zowel in onderzoeksinstellingen als op de werkvloer.
Hoe verhouden de drie delen van Das Kapital zich tot elkaar? Het eerste deel wordt vaker gelezen en aangehaald dan de andere delen. Is dat terecht, is dat deel toegankelijker?
Deel I is inderdaad toegankelijker dan de volgende delen, al geldt dit (helaas) niet voor het allereerste hoofdstuk (en Marx was zich daarvan bewust).
Eerst twee algemene opmerkingen. Ten eerste, Marx heeft uitsluitend het eerste deel zelf gepubliceerd (1867); het tweede en derde deel werden door Friedrich Engels gepubliceerd op basis van Marx’ manuscripten (in 1885 en 1893). Ten tweede, het manuscript van Deel III dateert uit 1864–65, dus van vóór de publicatie van Deel I.
Dan hoe de drie delen zich tot elkaar verhouden. In Deel I presenteert Marx hoe het kapitaal produceert, maar ook hoe het kapitaal zélf geproduceerd wordt door arbeid. Het begin van dit eerste deel begint met producten en geld. In de midden-hoofstukken presenteert Marx de productie, en – uitgebreid – de productie van ‘meerwaarde’ (integrale winst). Het einde van dit deel presenteert de accumulatie (som en toename) van het kapitaal.
Deel II behandelt het circulatieproces van het kapitaal. Het eerste onderdeel ervan presenteert de samenhang tussen kapitaal in zijn diverse verschijningsvormen, te weten: (a) de geldinvestering in productiemiddelen en arbeidsloon; (b) kapitaal gedurende het productieproces; (c) kapitaal als fysiek goederenproduct; (d) het op de markt in geld omgezette goederenproduct. Als alles naar wens van de kapitaaleigenaren verloopt, dan geldt dat (b) groter is dan (a). Uitsluitend in de fase (b) wordt meerwaarde gevormd, want (b) = (c) = (d).
Daarna wordt deze cyclus voortgezet op een kwantitatief grotere schaal. Het tweede onderdeel van Deel II presenteert de omzetsnelheid van alle kapitaal-componenten. Hoe groter de omzetsnelheid, des te groter de winst. Tegenwoordig wordt zo’n onderdeel geclassificeerd als ‘bedrijfskunde’. In het derde en laatste onderdeel van het tweede deel van Das Kapital toont Marx zich, met gebruik van een moderne term, als de eerste macro-econoom. Hier presenteert hij grootse inzichten die vooruitliepen op twintigste-eeuwse economen zoals Keynes, Kalecki, Harrod en Schumpeter.
Deel III gaat over het proces van kapitalistische productie als geheel. Het eerste onderdeel hiervan behandelt de verhouding tussen ‘meerwaarde’ (uit Deel I) en ‘winst’, en het begrip ‘kapitaal-winstvoet’ (of kapitaalrendement). Het tweede onderdeel van Deel III laat zien hoe de concurrentie tussen bedrijven (‘kapitalen’) tendentieel resulteert in een algemene winstvoet. Hier zien we ook de controversiële transformatie van ‘waarde’ in ‘productieprijs’. Tot aan dit punt in het derde deel werd kapitaal gepresenteerd als een organische eenheid. Pas vanaf hier volgen onderscheidingen tussen Industrieel-, Commercieel- en Financiers-kapitaal, en ook kapitaal vervat in grondeigendom. Het boek eindigt met de verhouding tussen winst, rente en pacht.
Is het door Marx gebruikte begrip meerwaarde (‘surplus-value’) hetzelfde als winst?
Nee. ‘Meerwaarde’ (wat ik eerder ‘integrale winst’ noemde) is een ruimer begrip dan ‘winst’. De meerwaarde is gelijk aan de opbrengst van de productie minus de kosten van de productiemiddelen en de loonkosten. Maar daarmee zijn niet alle kosten gedekt. Een bedrijf moet de meerwaarde delen met de financiers, in de vorm van dividend en rente, bijvoorbeeld rente aan banken. Wat dan overblijft is winst.
Wat is volgens Marx de rol van geld in een kapitalistisch systeem?
In het kapitalisme wordt, waar mogelijk, alles uitgedrukt in geld. Neem bijvoorbeeld de uitspraak ‘Mooi schilderij heeft u aan de muur hangen, hoeveel is het waard?’ Met ‘waard’ wordt dan onuitgesproken ‘geld’ bedoeld. In het kapitalisme ‘hebben’ de dingen een geldwaarde. Maar dat is heel wat anders dan bijvoorbeeld hun gewicht, dat we fysiek kunnen meten.
In het begin van Das Kapital introduceert Marx de visie die door dit hele werk heen figureert, namelijk dat in het kapitalisme de dingen en de processen tweeledig zijn. Ze hebben een fysieke aard en nuttigheid, én een niet-fysieke geldwaarde.
Marx bedient zich van de dialectische methode. Wat houdt die in? En is het nodig of nuttig om iets van Hegel te weten bij het lezen van Marx?
We moeten twee methodes van Marx onderscheiden: een ‘systematische’ en een ‘historische’. In Das Kapital gebruikt Marx een ‘systematisch-dialectische methode’, die van toepassing is op één maatschappelijk systeem – in dit geschrift het kapitalistische systeem.
Die methode is verschillend van een ‘historische dialectiek’ (in Marx’ geval het ‘historisch materialisme’) die de historische opeenvolging van maatschappijvormen behandelt (zoals die van patriarchaat naar feodalisme en naar kapitalisme). Beide methoden vinden een hoogtepunt bij Hegel – en Marx heeft veel van Hegel geleerd; maar bij Marx vinden ze een nieuw hoogtepunt. Om Marx te lezen is kennis van Hegel niet nodig, tenzij iemand zich wil specialiseren in Marx’ methode.
Je schrijft (in hoofdstuk 6) ‘Marx does not define’. Wat bedoel je daar precies mee?
Marx definieert niet in de zin waarop veel wetenschappers dat doen. Veel wetenschappers werken met een axiomatisch-analytische methode. Dat houdt in dat een eenmaal geponeerde definitie vanaf dat moment vaststaat: het is daarmee een ‘axioma’. Maar eigen aan de systematisch-dialectische methode van Marx is dat termen zoals bijvoorbeeld ‘geld’ en ‘kapitaal’ niet vast staan, maar in het verloop van de presentatie – zowel binnen Deel één van Das Kapital als tussen de andere delen – begripsmatig een steeds rijkere inhoud krijgen.
De ondertitel van Das Kapital luidt Kritik der politischen Ökonomie. Je stelt dat in de Engelse vertaling ‘the double meaning of the German is lost’. Waar doel je op? Is dat ook het geval bij een Nederlandse vertaling?
De ondertitel geeft aan wat Das Kapital inhoudelijk behandelt. De Duitse ondertitel heeft twee betekenissen, namelijk kritiek op de ‘politieke economie’ zoals de economische wetenschap indertijd genoemd werd. Maar ook: kritiek op de reëel bestaande ‘economie’, de economische realiteit, die volgens Marx onvermijdelijk politiek van aard is. We kunnen ‘de’ economie immers ook anders dan kapitalistisch inrichten.
De Engelse ondertitel luidt ‘A critique of political economy‘. Die ondertitel vat slechts één betekenis, namelijk kritiek op ‘politieke economie’ als wetenschap. De Nederlandse ondertitel is afhankelijk van de vertaling. Pepijn Brandon onderzocht de receptiegeschiedenis van Marx’ Das Kapital in Nederland. In de recentste vertaling uit 2010, door Hans Driessen, luidt die ‘Kritiek van de politieke economie’ (als letterlijke vertaling is dit correct, maar in het Nederlands is dit duister).
In een vertaling uit 1970 door I. Lipschits heet het ‘Een kritische beschouwing van de economische politiek’ (dit is onzin, want daarover gaat het werk niet). In de 2de editie veranderde dat naar ‘Een kritische beschouwing over de economie’ (dit vat slechts één van de genoemde betekenissen). En in de allereerste Nederlandse vertaling van Das Kapital uit 1910 door Frank van der Goes ontbreekt de ondertitel.
In het eerste en vierde hoofdstuk van je boek, bespreek je de begrippen bovenbouw (‘superstructure’) en onderbouw (‘base’). Wat houden deze begrippen in – en hoe verhouden zij zich tot elkaar?
Deze termen komen voor in Marx’ geschriften over ‘historisch materialisme’ en ‘historische dialectiek’. In Das Kapital komen de termen ‘onderbouw’ en ‘bovenbouw niet voor – waarmee niet is gezegd dat ze onbelangrijk zijn. Das Kapital is namelijk geen samenvatting van al Marx’ eerder werk, maar een werk dat op zichzelf staat.
De termen die je noemt hebben in Marx’ visie de volgende betekenis. In iedere maatschappij kunnen we twee domeinen te onderscheiden, namelijk het economisch domein, ofwel de ‘onderbouw’; en het domein van de politiek, de wetten, en de cultuur – inclusief onderwijs en wetenschap, ofwel de ‘bovenbouw’. Het economisch domein van een maatschappij – zoals de kapitalistische – bepaalt de bovenbouw.
Specifieker wordt de ‘onderbouw’ omschreven als de ‘productieverhoudingen’ met de volgende twee aspecten. Ten eerste, de eigendoms- en klassenverhoudingen. Dit aspect betreft enerzijds de klasse die feitelijk het werk doet – in het kapitalisme de arbeidersklasse – en anderzijds de klasse die de macht heeft om zich het meer-product van de eerste klasse toe te eigen – in het kapitalisme de kapitalisten die zich de meerwaarde toe-eigenen. Het tweede aspect betreft de ‘productiekrachten’ van een productiewijze. Deze worden gevormd door de samenhang van de ‘technologie’ en het ‘arbeidsproces’.
Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw werd dit ‘schema’ vaak geïnterpreteerd als éénzijdig, namelijk zo, dat de ‘productiekrachten’ het geheel bepalen, in plaats van als een dialectische samenhang van alle structuren en aspecten. In de laatste interpretatie zijn, bijvoorbeeld, de bovenbouw-aspecten ‘wetten’ en ‘wetenschap’ medebepalend voor de ontwikkeling van de ‘productiekrachten’.
Das Kapital kan opgevat worden als een uiteenzetting over de kapitalistische ‘productieverhoudingen’ (de onderbouw), met dien verstande dat – afgezien van een onvoltooid hoofdstuk van één bladzijde aan het eind van het derde deel, de term ‘klasse’ vrijwel nooit genoemd wordt. Bovendien had Marx de bedoeling om als onderdeel van Das Kapital een boek te schrijven over de Staat (die deel uitmaakt van de bovenbouw), waar hij niet aan toegekomen is.
Zolang we in een kapitalistisch systeem leven, is Marx nog relevant. Maar hoe is hij heden ten dage nog relevant?
Ik noem slechts drie hoofdpunten van de hedendaagse relevantie. Ten eerste is het nog steeds zo dat een relatief kleine groep van de bevolking het eigendom van de productiemiddelen in de vorm van kapitaal heeft. In een recent artikel laat ik zien dat in de OESO-landen (een club van 38 rijke landen in de wereld) gemiddeld, de top 10 procent huishoudens 85 procent van het kapitaaleigendom in bedrijven bezit (voor de Verenigde Staten is dit 94 procent en in Nederland naar schatting 91 procent).
Ten tweede, nog steeds zijn arbeiders gedwongen hun arbeidskracht te verhuren aan kapitalistische bedrijven. Ten derde, nog steeds zijn de arbeiders de producenten van het kapitaal, doordat zij de meerwaarde produceren waaruit het kapitaal ontstaat en steeds verder groeit.
Kortom, Marx is vandaag nog steeds relevant, en dat is opmerkelijk voor een 150 jaar oud economisch werk. Hiermee wil ik niet zeggen dat een hedendaagse vorm van Das Kapital dat van Marx niet zou kunnen verbeteren. Als Marx langer geleefd zou hebben, zou hij zichzelf ook verbeterd hebben. Marx’ voortdurende revisie van zijn manuscripten voor Das Kapital, laat zien dat de grootste criticus van Marx, Marx zelf was.
In welke taal kan iemand Das Kapital het beste lezen? Welke andere werken van Marx zou je aanraden?
Duits blijft het beste voor het lezen van Das Kapital. Zoals ik in mijn boek aangeef zijn er nogal wat tekortkomingen in de Engelse vertalingen, en ook de Nederlandse vertalingen hebben forse tekortkomingen. (Vertalen blijft een lastige kunst.)
Wat andere werken betreft, raad ik in Nederlandse vertalingen aan: Loonarbeid en kapitaal uit 1847 (Amsterdam: Pegasus 2006, 75 blz.), en vooral het qua begrippen meer voldragen Loon, prijs en winst uit 1865 (Amsterdam: Pegasus 1979, 85 blz.). Er is ook een goede verkorte uitgave van het eerste deel van Het Kapitaal door Otto Rühle uit 1939 (Van Gennep, 1971, 190 blz.)
Een volledig overzicht van Reutens publicaties is te vinden op zijn webpagina. Naast het recente Essays on Marx’s Capital verscheen in 2017 bij Atlas het boekje De kleine Marx; zijn kapitale werk samengevat.
David Hollanders doceert economie bij Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam.