‘We leerden de beslissing van de scheidsrechter zonder weerwoord op te volgen, hoe irrationeel die ook was. We leerden met het team mee te spelen, wat betekende dat je je persoonlijke neigingen en zelfs belangen ondergeschikt moest maken aan het welzijn van het collectief. We keurden misslagen niet af, maar ‘goed geprobeerd’ of ‘pech gehad’ kwam gemakkelijk over onze lippen. We waren gul naar onze tegenstanders en feliciteerden hen met overwinningen, zelfs als we wisten dat ze dat niet verdienden.’
– C. L. R. James, Beyond a Boundary
Gedurende zijn gehele leven, dat voor een groot deel in het teken stond van plannen smeden om het kapitalisme omver te werpen, is slechts een keer vastgelegd dat Cyril Lionel Robert James (1901–1989) een scheldwoord gebruikte. In het koloniale Trinidad werd zijn voorbeeldige gedrag gevormd door zijn gewelddadige en puriteinse vader, de kostschool Queen’s Royal College en bovenal op het cricketveld. Voordat hij de namen Leon Trotski en Toussaint Louverture kende, waren James’ helden de romanschrijver William Thackeray en de cricketer die hij het pseudoniem Matthew Bondsman gaf, een eigenzinnige jongen gezegend met een geweldige ‘cut shot’.
De laatst verschenen biografie over James, John L. Williams’ A Life Beyond the Boundaries (2022), geeft het meest uitgebreide en intieme beeld tot nu toe van de iconische spreker, auteur, leraar, theoreticus en revolutionair, die ‘Nello’ heette voor zijn vrienden. Het is een liefdevol portret dat toch een kritische afstand bewaart. James’ charisma en intellect gaven hem een cultstatus, maar Williams is voorzichtig om tot aan het nawoord niet al te verzot op hem te klinken. Hij put uit de opbrengst van eigen historisch speurwerk, maar ook uit ongepubliceerde teksten, brieven aan geliefden en kameraden en verslagen van mensen die James kenden. Aldus werpt hij nieuw licht op James’ overtuigingen, karakter en relaties, evenals de verhalen achter de grote en minder grote werken die zijn nalatenschap vormen.
Het was vanaf zijn eerste ontmoeting met de Trinidad Workingmen’s Association rond 1930 dat politiek een centrale plaats in James’ leven innam. Deze vereniging voerde destijds campagne voor een betere behandeling van zwarte en Indiase arbeiders en voor zelfbestuur voor West-Indië. Deze gematigde eisen zouden later worden ingeruild voor een zoektocht naar wereldrevolutie, die hem van de Caraïben naar Londen, Parijs, New York, Ibadan, Havana en weer terug bracht.
Hij was een huisvriend van Leon Trotski in Mexico en een vertrouweling van Kwame Nkrumah, die samen met hem de onafhankelijkheid van Ghana vierde. Hij deelde podia met Stokely Carmichael toen in de jaren zestig rellen de Amerikaanse steden platlegden. Hij was getuige van de opkomst en ondergang van het fascisme, het einde van Jim Crow en het kolonialisme en van bijna een eeuw aan revoluties.
Niets van dit alles ging ten koste van literatuur, muziek of cricket, die James niet zag als de ijdele pleziertjes van de elite maar als een gedeeld erfgoed voor de verrijking van iedereen. Hij haalde voldoening uit het feit dat het proletariaat zich culturele vormen eigen maakte waarvan gedacht werd dat die alleen hun meerderen toebehoorden, van West-Indiase steelbands die Rimsky-Korsakov speelden tot jonge cricketers van de kazerneterreinen die de Engelsen in hun eigen spel versloegen. James geloofde in de creatieve talenten van de arbeidersklasse, net zoals hij geloofde in hun vermogen om hun eigen bevrijding te verwezenlijken zonder sturing van bovenaf, een overtuiging die de basis vormde voor zijn afwijzing van het stalinisme en de communistische partij. Hij idealiseerde de directe democratie van het oude Griekenland als het meest perfecte systeem.
‘De essentie van de Griekse methode was […] vertrouwen op de intelligentie en het rechtvaardigheidsgevoel van de bevolking als geheel’, schreef hij in het essay Every Cook Can Govern.
Ras en klasse
Als zwarte reiziger in Europa en de Verenigde Staten ervoer James racisme in restaurants en in bussen, waar hij gedwongen werd om van zitplaats te veranderen. Hij behandelde het als ‘iets smerigs waar je af en toe intrapte en dat je van je schoenen moest schrapen’, aldus Williams. Dit ging gepaard met een algemene desinteresse in zijn eigen lijden – weinig mensen in zijn omgeving wisten bijvoorbeeld dat zijn eerste zoon tijdens de bevalling was overleden.
In Londen schreef hij racisme toe aan jaloezie: ‘De Engelse inboorling is zo saai en sullig en over het algemeen lomp in zijn manieren, dat meisjes opgelucht van deze vreselijke Engelsen naar de lachende en goedmoedige West-Indiërs overgaan’, schreef hij. ‘Waarop de Engelsman in de hoek gaat zitten en fronst en het zichzelf zo onaangenaam mogelijk maakt.’
James bepleitte in marxistische kringen het belang van ras en onder zwarte radicalen het belang van klasse, maar hij geloofde bovenal in het overkoepelend belang van het laatste begrip: ‘De rassenkwestie is ondergeschikt aan de klassenkwestie in de politiek, het imperialisme beschouwen in termen van ras is rampzalig’, schreef hij in The Black Jacobins. ‘Maar de raciale factor verwaarlozen als enkel een bijkomstigheid is een fout die slechts iets minder erg is dan hem fundamenteel te maken.’
De werkende klasse van Parijs zou aan de zijde van Toussaint Louverture tegen Napoleons keizerrijk hebben gevochten, beweerde hij. Zijn baanbrekende verslag van de Haïtiaanse slavenopstand, gebaseerd op maandenlang onderzoek in Franse archieven, was gemodelleerd naar Trotski’s Geschiedenis der Russische Revolutie.
James verbleef in Engeland toen The Black Jacobins voor het eerst werd gepubliceerd. Hij arriveerde in 1932 als assistent van de West-Indiase cricketer Learie Constantine, die een zeldzaam en lucratief contract had verdiend om in de Britse cricketcompetitie te spelen. Hij waande zich al snel thuis, schreef over cricket voor The Guardian, ging om met dichters en radicalen en vervolgde zijn politieke opleiding. Zijn levensstijl leek weinig slaap te bevatten, maar hij was in staat om boeken te produceren zoals The Case for West Indian Self-Government en Minty Alley, zijn enige roman en een van de eerste die door een zwarte West-Indiër werd gepubliceerd. Hij regisseerde Paul Robeson als Louverture in een toneelstuk dat werd opgevoerd in het Westminster Theatre.
Amerika
Maar James verhuisde kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar New York, een verhuizing die hem ‘de Blitz’ bespaarde maar die hem niet in dank werd afgenomen door Britse kameraden die vonden dat hij hen in de steek had gelaten in een tijd van crisis. The Black Jacobins bleek aan de overkant van de Atlantische Oceaan populairder. James kreeg een sterke positie binnen de trotskistische Socialist Workers Party in de Verenigde Staten, die hem de schuilnaam Jimmy Johnson gaf, voordat hij vertrok en de Johnson-Forest Tendency oprichtte, omdat de Socialist Workers Party loyaal bleef aan de Sovjet-Unie en de zwarte strijd verwaarloosde. Later zou hij die jaren beschrijven als de gelukkigste van zijn leven. In Hudson Street bestudeerde hij met zijn trouwe aanhangers de dialectiek van Hegel, in Harlem bezocht hij concerten van Louis Armstrong en Billie Holiday, hij won de genegenheid van model en actrice Constance Webb en was volledig overtuigd van de onvermijdelijkheid van revolutie.
Wolken doemden op aan de horizon. Als een opstandig persoon leefde James zonder papieren en kon hij niet reizen, een bron van stress die bijdroeg aan ziekenhuisopnames. Hij had geen vast inkomen – een probleem dat gedurende zijn hele carrière aanhield – en was afhankelijk van de rijke weldoener en architect Lyman Paine voor steun. De Johnson-Forest Tendency had moeite om voet aan de grond te krijgen. Webb verliet James nadat een hartstochtelijke hofmakerij was uitgemond in een koud huwelijk en nam hun jonge zoon, C.L.R. Jr, beter bekend als ‘Nobbie’, mee.
In 1953 dreigde James de Verenigde Staten uitgezet te worden en keerde hij terug naar Londen. De terugkeer naar een vertrouwde omgeving bood maar weinig troost, behalve dat hij weer cricket kon kijken. Oude kameraden behandelden James met argwaan. Zorgen over zijn gezondheid en zijn geld hielden aan. Zijn pogingen om de Johnson-Forest Tendency vanuit het buitenland te sturen mislukten en de factie splitste op. Een ander huwelijk – met feministe Selma Weinstein – liep op de klippen.
De laatste akte
James’ omgang met vrouwen krijgt op dit punt in de biografie van Williams veel aandacht. Als duivels knappe charmeur met een zilveren tong had hij bewonderaars bij de vleet. Hij ging nonchalant om met partners. Hij was nooit grof, maar schonk zijn vrouwen weinig aandacht, ging op in zijn werk en onderbrak zijn activiteiten zelden. Gedurende zijn hele carrière maakte hij gebruik van onbetaalde vrouwelijke assistenten om zijn gedachten uit te typen en zijn administratie te beheren. Dit was een tekortkoming die James zelf op latere leeftijd erkende en probeerde te corrigeren door meer aandacht te besteden aan de bijdragen van vrouwen aan de strijd.
Hij hield van zijn zoon maar was vaak afwezig en Nobbie onderging een tragisch lot. Nadat hij als rondtrekkende muzikant had geleefd, kwam hij in aanraking met Scientology – wat aanleiding was voor James om een boze brief aan L. Ron Hubbard te schrijven. Nobbie zat in de gevangenis omdat hij de dienstplicht in Vietnam ontdook, kreeg een inzinking en leefde op straat.
In zijn latere jaren vond James eindelijk een zekere mate van innerlijke rust en erkenning. Hij was eregast bij de inauguratie van het West-Indische federale parlement en de onafhankelijkheidsviering van Ghana en vierde zijn 77ste verjaardag op een festival in Cuba. James keerde terug naar Trinidad en ontdekte een bloeiende literaire scene met schrijvers als V.S. Naipaul, die zijn droom vervulden dat het eiland een levendig cultureel centrum kon worden.
James boekte uiteindelijk een commercieel succes met zijn boek over cricket, Beyond a Boundary, dat wordt beschouwd als een van de beste boeken over sport en dat werd uitgewerkt tot een BBC-documentaire die door een miljoenenpubliek werd bekeken. Hij kreeg opdrachten voor lucratieve leerstoelen en spreektournees. James heeft nooit gesuggereerd dat de late erkenning van zijn bijdrage te wijten was aan racisme, dus doet zijn biograaf Williams dat voor hem.
De laatste akte van zijn leven bracht hij door in een kraakpand in Brixton dat diende als hoofdkwartier van het tijdschrift Race Today, geleid door Darcus en Leila Hassan Howe en gefinancierd door Ken Livingstone’s radicale Greater London Council. James was toen al een gerespecteerd figuur voor een nieuwe generatie activisten die door zijn werk werden geïnspireerd. Hij kreeg bezoek van Labour Party leider Michael Foot, Grenada’s revolutionaire leider Maurice Bishop – ‘Vermoord geen nonnen,’ adviseerde James hem, Edward Said en cricketer Ian Botham. Hij kreeg zoveel bezoek dat ‘Vertel ze dat C. L. R. dood is’ een slagzin werd.
Enkele maanden voordat hij vredig in zijn bed stierf, keek James met grote opwinding naar de berichten over de protesten in China in 1989. ‘De Chinese Communistische Partij zal deze opstand met groot gemak neerslaan, maar de Russen zullen Oost-Europa hierna niet meer in de hand kunnen houden’, voorspelde hij, zes maanden voordat de Berlijnse Muur viel. Tot op het laatst vooruitziend en altijd overtuigd van de op handen zijnde revolutie.
Kieron Monks is journalist in Londen met een focus op sociale kwesties en politieke bewegingen. Hij schrijft voor CNN Digital, the Guardian, Prospect en Middle East Eye.
Vertaling: Tina Hoenderdos