Links, en zeker gevestigd links, heeft een moeilijke relatie met het ideaal ‘vrijheid’. Dat werd me duidelijk bij de partijdebatten van GroenLinks en de Partij van de Arbeid (PvdA) over de ideologische koers van de fusiepartij. Vrijheid bleek telkens het meest omstreden begrip waarover veel verschillende opvattingen bestonden. Die varieerden van vrijheid om jezelf te zijn tot vrijheid van totalitaire onderdrukking of staatsbemoeienis tot vrijheid voor ondernemers. Vaak was er aarzeling om het als ideaal te omarmen, vanwege mogelijke implicaties voor de koers van de partij. Doordat rechtse partijen als de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) en de Partij voor de Vrijheid (PVV) zich het begrip succesvol hebben toegeëigend, kent het een sterke associatie met individualisme, egoïsme en kapitalisme van liberale politiek. Om die reden laten sommige gelederen binnen de fusiepartij ‘vrijheid’ liever over aan rechts en richten ze zich op gelijkwaardigheid,
rechtvaardigheid en solidariteit.
Toch moet links het vrijheidsideaal niet zomaar aan rechts overlaten. Echte vrijheid ís links. Het socialisme wordt niet voor niets omschreven als een bevrijdingsideologie. Vrijheid loopt als een rode draad door de linkse geschiedenis: het was Karl Marx himself voor wie proletarische bevrijding – en dus niet gelijkheid – het ultieme doel van de socialistische revolutie was. Bij centrumlinkse partijen is de socialistische kijk op vrijheid de afgelopen decennia langzaam uit het zicht geraakt. Als we vrijheid voor links willen toe-eigenen, is het nodig dat we niet de aansluiting zoeken bij het liberale vrijheidsbegrip, maar we weer een linkse invulling aan vrijheid geven.
Toen na de Tweede Wereldoorlog de welvaartsstaat op werd gebouwd, stond niet gelijkheid, maar vrijheid centraal binnen de debatten op links. In 1951 schreef Joop den Uyl, toen nog directeur van de Wiardi Beckman Stichting, een eerste maatschappijvisie van de PvdA getiteld De Weg naar Vrijheid. Daarmee zocht hij een balans tussen het ‘totalitarisme’ – dat na de Nazi-bezetting diep in het collectief bewustzijn gegrift stond – en het liberale vrijemarktdenken, dat zo min mogelijk overheidsingrijpen bepleitte. Die balans vond hij in een overheid die ‘individuele vrijheid’ stimuleerde door bestaanszekerheid te garanderen en sociale mobiliteit en gelijke kansen te bevorderen. Specifiek bepleitte hij de ‘socialisatie van de beschikkingsmacht over de produktiemiddelen’. Middels herverdeling en investeringen in publieke voorzieningen, waaronder onderwijs, zou economische groei vooral ten goede komen aan het collectief. Daarmee nam hij afstand van de eerdere doelstelling van onteigening. Niet het ‘eigendom als zodanig is van wezenlijk belang’, zo reflecteerde Den Uyl zelf later, ’maar de rechtsregels waarbinnen de hantering van die eigendom wordt gedwongen tot dienstbaarheid aan doelstellingen die zich de samenleving kiest’.
Onder leiding van Wim Kok in de jaren ‘90 nam de PvdA nog verder afstand van het socialisme dat tijdens de Koude Oorlog steeds meer gelijkgesteld werd met ‘onvrijheid’. De Derde Weg bestond uit de belofte dat met neoliberale middelen sociaaldemocratische doelen bereikt konden worden. Begin 21ste eeuw leidde deze koerswijziging er zelfs toe dat onder Wouter Bos ‘gelijkheid’ als voorwaarde voor ‘vrijheid’ uit het beginselprogramma verdween. Waar voor Den Uyl ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’ nog onlosmakelijk met elkaar verbonden waren – ‘de vrije ontplooiing van de mens’ kon alleen met gelijke kansen – werd de ‘vrijheid’ van Bos losgekoppeld van de materiële omstandigheden die individuele zelfontplooiing mogelijk maken. Dat ook de ‘socialistische samenleving’ als doel uit de beginselen verdween, bevestigt dat alleen maar.
Rond die tijd maakte GroenLinks eenzelfde soort ontwikkeling door. Na de aanslag van 9/11 en de moord op Pim Fortuyn, propageerden rechtsconservatieven dat de islam onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse ‘vrije samenleving’. Om hier iets tegenover te zetten – en om zich te onderscheiden van de meer collectivistische PvdA en SP – wilde toenmalig GroenLinks-leider Femke Halsema met haar ‘linksliberalisme’ (na interne kritiek herdoopt tot vrijzinnig links) een linkse invulling geven aan ‘vrijheid’. In tegenstelling tot de egoïstische en consumentistische individuele vrijheid van rechts draaide haar ‘sociaal-individualisme’ om de emancipatie van ieder individu, vrij van overheidsbemoeienis, maar ook vrij van de opgelegde regels van gesloten gemeenschappen.
Ook bij GroenLinks bleef het echter niet bij een ‘culturele’ invulling van het vrijheidsbegrip. Omdat op de achtergrond de discussie over de ‘onbetaalbare verzorgingsstaat’ speelde, werd dit idee onder invloed van Bart Snels ook vertaald naar het economische terrein. De vrijheid van ‘overheidspaternalisme’ gold niet enkel voor de persoonlijke keuzes, maar ook voor afhankelijkheid van de verzorgingsstaat. Vrijheid moest dan gezien worden als de mogelijkheid om passend werk te doen in plaats van een uitkering te ontvangen. Het leidde ertoe dat GroenLinks hervormingen ging omarmen die feitelijk neerkwamen op een gedeeltelijke omarming van het (neo)liberalisme: een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt, het verkorten van de WW en het afzwakken van de sociale zekerheid. Dat de noodzaak van een verzorgingsstaat in de eerste plaats gecreëerd wordt door het kapitalisme, bleef buiten beschouwing. Zo kon GroenLinks pleiten voor een ‘participatieplicht’ om mensen met een uitkering te bevrijden van hun afhankelijkheid van de staat, terwijl hen dat in feite terug wierp in de afhankelijkheid van werkgevers.
De individualistische, liberale opvatting van vrijheid die PvdA en GroenLinks begin deze eeuw hanteerden, betekende vooral dat het kapitaal steeds vaker buiten schot bleef. Vrijheid werd zo vooral de vrijheid van het individu om zich binnen het kapitalistische systeem zo goed mogelijk te positioneren, maar privaat eigendom en kapitaalaccumulatie bij een kleine groep eigenaren werden niet langer aangevochten. Dat gold ook, in een zekere mate, voor de vrijheidsopvatting in de tijd van Den Uyl: zijn weg naar vrijheid ging uit van het idee dat kapitalistische bedrijven met overheidsregels gedwongen kunnen worden om maatschappelijke doelen te dienen. Zo garandeerde de opbouw van de verzorgingsstaat weliswaar bestaanszekerheid, terwijl de arbeider tegelijkertijd onderworpen bleef aan de macht van het kapitaal.
De verzorgingsstaat verzachtte zo bezien vooral de scherpe kanten van het kapitalisme, zonder haar logica aan te tasten. Daarbij werd ook het revolutionaire potentieel van de arbeidersklasse ondermijnd: de arbeider werd niet langer gezien als lid van een klasse met een gedeeld belang tegenover het kapitaal, maar als individu met de opdracht zich via onderwijs, arbeid en consumptie te verheffen. De klassenstrijd voor collectieve bevrijding degradeerde zo tot de sociale mobiliteit van individuen binnen het systeem.
Voor ware, linkse vrijheid is dus een fundamentele verandering van de ongelijke machtsverhouding tussen arbeiders en kapitalisten noodzakelijk. Daarbij gaat het niet enkel om de democratisering van politiek en economie, maar om ‘alle sferen’. De grootste uitdaging voor (centrum)links is om zich niet eenzijdig te
focussen op een ‘culturele’ vrijheid, die is losgeweekt van de economische context. Moderne machtssystemen – zoals institutioneel racisme, het patriarchaat, heteronormativiteit en validisme – kennen een historische verwevenheid met het kapitalisme. Zo ging de moderne arbeidsdeling gepaard met de verankering van genderrollen, en werd imperialistische onderdrukking gelegitimeerd met racistische ontmenselijking. Vandaag de dag zien we hoe zondebokpolitiek aangewakkerd wordt om de werkende klasse te verdelen en tegen elkaar op te zetten. Democratisering van de samenleving kan dus alleen met het besef dat het kapitalisme en andere systemen van onderdrukking onderling samenhangen en elkaar versterken.
Zoeken we werkelijk linkse en socialistische bevrijding, dan moeten we in de eerste plaats de afhankelijkheidsrelatie tussen arbeid en kapitaal aanvechten door weer naar de eigendomsverhoudingen te kijken. Pas wanneer het collectief bezit neemt van de productiemiddelen, hoeft en kan het kapitaal dat collectief niet meer tegen elkaar uitspelen en kunnen we vrijheid eerlijker verdelen. Dit zou prioriteit moeten zijn in de linkse bevrijdingsstrijd.
De vraag is in hoeverre de nieuw te vormen fusiepartij in staat is om deze vrijheidsstrijd te voeren. Vrijheid heeft het uiteindelijk tot één van de vier kernwaarden van het (concept van het) nieuwe beginselprogramma van GroenLinks-PvdA geschopt. Hierin zijn ook de kiemen van een democratiseringsagenda te ontwaren, zoals zeggenschap op de werkvloer, burgercollectieven en, misschien wel het belangrijkste, coöperatieve ondernemingen. Maar de vraag blijft of dit soort organisatievormen gestimuleerd moeten worden naast de bestaande kapitalistische ondernemingen, of dat deze grote bedrijven ook daadwerkelijk gedemocratiseerd en in coöperatieve handen moeten komen. Dat is al een andere stip aan de horizon dan die van Bos of Halsema. Maar het moet nog blijken of de democratisering van onze economie ook werkelijk prioriteit zal worden voor de grootste partij op links.
Sabine Scharwachter is mede-oprichter van LinksBoven, de democratisch, ecosocialistische ledenbeweging van GroenLinks-PvdA en redacteur van Jacobin Nederland.

Vanavond (vrijdag 4 juli) neemt ze deel aan een panel over linkse vrijheid, marktsocialisme en durfsocialisme in Pakhuis de Zwijger georganiseerd door Jacobin Nederland. Entree is gratis, aanmelden kan hier.