Is liegen in oorlogstijd acceptabel? Het is in Nederland wel de norm

Donderdag debatteert de Tweede Kamer over het rapport van de commissie-Sorgdrager dat beschrijft hoe de Kamer is voorgelogen over de aanval op Hawija. Eerdere onderzoeken naar Nederlandse oorlogsdeelnames constateerden vergelijkbare manipulatie. Stevige politieke gevolgen blijven echter steevast uit. Het roept de vraag op of liegen in oorlogstijd een geaccepteerde praktijk is.
Korps Commandotroepen in Afghanistan in 2014 (Wikimedia Commons).

Jacobin #3 komt eraan! Abonneer je voor €30 en ontvang hem deze zomer op papier

Na ruim vier jaar onderzoek publiceerde de commissie-Sorgdrager onlangs haar rapport over de Nederlandse luchtaanval op Hawija, Irak. In juni 2015 werden daarbij zeker 85 burgers gedood. De commissie uit stevige kritiek op het handelen van de regering, met name op het (niet) informeren van het parlement. De conclusie luidt dat de Tweede Kamer keer op keer onvolledig en onjuist is geïnformeerd. 

Allerlei voorbeelden in het rapport illustreren deze bevinding, waar ik eerder al een artikel over schreef. Ank Bijleveld (CDA), minister van Defensie in het kabinet-Rutte III, schreef aan de Tweede Kamer bijvoorbeeld dat er voorafgaand aan het bombardement geen indicaties waren dat er mogelijk burgers gedood zouden worden. De commissie-Sorgdrager stelt daarentegen dat vooraf beschikbare openbare informatie duidelijk maakte dat er wel degelijk burgers leefden rondom het doelwit. Dit had bij de politieke leiding bekend moeten zijn. Er is dus een bewust risico genomen.

Het rapport brengt daarnaast in herinnering dat minister van Defensie in Rutte II, Jeanine Hennis (VVD), eind juni 2015 ontkende dat Nederland betrokken was bij aanvallen met burgerslachtoffers, terwijl zij al op de hoogte was van de aanval op Hawija en de grote waarschijnlijkheid dat daarbij burgers waren gedood. En toen inmiddels voor iedereen duidelijk was dat Nederland verantwoordelijk was voor de luchtaanval op Hawija, nadat NRC Handelsblad en NOS dit in 2019 hadden onthuld, werd beweerd dat strijders van Islamitische Staat (IS) onderdeel uitmaakten van het hoge dodental. Het Amerikaanse ministerie van Defensie, dat cijfers over burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS bijhield, ontkende echter dat in hun statistiek strijders waren meegeteld.

Onderzoek tegengewerkt

De commissie ziet ook dat de regering de eigen inlichtingenpositie groter voorstelde dan die in werkelijkheid was. De indruk werd bijvoorbeeld gewekt dat Nederland toegang had tot alle relevante Amerikaanse informatie. Daarnaast werd gesteld dat de F-16-piloten op het laatste moment nog een eigen afweging hadden kunnen maken om doelen eventueel, als vanuit de cockpit waarneembare omstandigheden daarom vroegen, toch niet aan te vallen. Voor Hawija en allerlei andere aanvallen klopte dat helemaal niet. In werkelijkheid heeft Nederland volledig vertrouwd op inlichtingen van de Amerikanen en verzuimd een eigen inlichtingenpositie op te bouwen. 

De regering beweerde daarnaast dat een analyse van mogelijke secundaire explosies – die aannemelijk waren omdat er een bommenfabriek werd aangevallen – was uitgevoerd, wat de commissie onjuist noemt. Een andere claim was dat meteen na de aanval een formeel onderzoek werd uitgevoerd. Dat is niet gebeurd. Sterker nog, intern onderzoek naar burgerslachtoffers werd tegengewerkt. Zo werd het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd over mogelijke burgerdoden en werd belangrijk videomateriaal over de aanval achtergehouden (wat doet denken aan het vernietigde fotorolletje over de genocide in Srebrenica in 1995). Nu de beelden – die ongekende verwoesting laten zien en alle twijfel hadden moeten wegnemen of er burgers waren gedood – plotseling toch nog zijn opgedoken, heeft de commissie-Sorgdrager de conclusies van het rapport moeten aanscherpen.   

De commissie wijst er bovendien op dat het kabinet het gebruik van precisiewapens en zorgvuldige doelwitselectie sterk benadrukte, waardoor het beeld werd uitgedragen dat een schone oorlog gevoerd werd. Er werd gesproken over een strijd tegen IS, niet over oorlog. Dit diende om de harde, bloederige werkelijkheid van dit conflict te verhullen.

Intern onderzoek naar burgerslachtoffers werd tegengewerkt. Zo werd het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd over mogelijke burgerdoden en werd belangrijk videomateriaal over de aanval achtergehouden

In een reactie op het kritische onderzoeksrapport stelt de huidige minister van Defensie Ruben Brekelmans (VVD) dat het van essentieel belang is dat de Tweede Kamer juist en volledig geïnformeerd wordt. Daarom biedt het kabinet excuses aan voor de informatievoorziening, iets wat minister Bijleveld eerder ook al deed

Patroon 

Het bovenstaande is bepaald niet de eerste keer dat Nederlandse betrokkenheid bij oorlog gepaard gaat met het onjuist en onvolledig informeren van het parlement. En dit is ook niet enkel een zaak van politici in Den Haag: ook de Nederlandse bevolking wordt zo informatie achtergehouden op basis waarvan zij kan oordelen over conflicten en oorlogen die in haar naam worden gevoerd. Wie dit afdoet als een incident of exces kijkt weg voor een patroon van list en bedrog als het gaat over Nederlandse oorlogsdeelname de afgelopen decennia.  

Neem de Irakoorlog van 2003. Nederland gaf de VS toen politieke steun voor een agressieoorlog, met als belangrijkste argument dat Irak over levensgevaarlijke massavernietigingswapens zou beschikken – wapens die er helemaal niet waren. Dat Irak over deze gruwelijke wapens beschikte en er meer van produceerde, benadrukte de Nederlandse overheid keer op keer, in navolging van de Amerikaanse regering van president Bush jr. Het rapport van de commissie-Davids maakte hier, jaren later, gehakt van. 

De onderzoekers concludeerden onder andere dat de Tweede Kamer herhaaldelijk onjuist werd geïnformeerd en relevante zaken onvermeld bleven. De regering shopte selectief in rapporten van de eigen veiligheidsdiensten en van de wapeninspecteurs van de Verenigde Naties die in de maanden vóór de oorlog tevergeefs naar verboden wapens zochten in Irak. Alleen informatie die aansloot bij de wens van de Nederlandse regering om de VS te steunen werd in Kamerbrieven genoteerd. Er was sprake van een tunnelvisie, waarin onwelgevallige informatie werd weggelaten. 

Tijdens de oorlog in Afghanistan ging het niet anders. Nederland deed aan allerlei militaire operaties mee. Vanaf 2011 werden bijvoorbeeld in de noordelijke Afghaanse provincie Kunduz politieagenten getraind die, zo was afgesproken met de Tweede Kamer, niet mochten vechten tegen de Taliban. Vanaf 2014 tot 2021 leidden Nederlandse militairen elders in het land verschillende onderdelen van de Afghaanse veiligheidsdiensten op, als onderdeel van NAVO-operatie Resolute Support, waarbij geregeld werd benadrukt dat op allerlei terreinen vooruitgang werd geboekt.   

Twee rapporten van de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB), een onderzoeksdienst op het ministerie van Buitenlandse Zaken, tonen aan dat ook bij de Afghanistanoorlog desinformatie de norm was. Het rapport over de operatie in Kunduz stelde onder andere dat in Afghanistan algemeen bekend was dat de opgeleide agenten ook ingezet werden in offensieve operaties tegen de Taliban. Aan deze cruciale, vooraf gestelde eis van het parlement werd dus niet voldaan, aldus de onderzoekers. De regering had dit de Tweede Kamer nooit gemeld.

Een ander IOB-rapport waar ik eerder al over schreef, over Operatie Resolute Support, was net zo kritisch. De onderzoekers concludeerden dat het kabinet de voortgang van de Afghaanse veiligheidsdiensten te positief voorstelde in rapportages naar de Kamer. Terwijl de veiligheidssituatie in het land juist achteruitging, werden in Kamerbrieven problemen afgezwakt of zelfs geheel weggelaten en werden mogelijke lichtpuntjes uitvergroot. Kamerleden kregen hierdoor de indruk dat het de goede kant op ging in Afghanistan, tot het hele kaartenhuis instortte in de zomer van 2021, toen de Taliban de macht in het land weer overnam. De Nederlandse propaganda bleef overigens verre van beperkt tot deze twee voorbeelden. 

Het ging opnieuw mis toen Nederland vanaf 2015 gewapende groepen in Syrië steunde tijdens de burgeroorlog die daar toen woedde. Op papier kregen gematigde groepen civiele steun. Bovendien werd erop toegezien, zo werd het parlement beloofd, dat de gesteunde groepen geen mensenrechten hadden geschonden, oorlogsmisdaden hadden begaan en niet zouden samenwerken met extremistische groepen zoals Al Qaida. 

In werkelijkheid ging het anders, zoals duidelijk werd uit onderzoek van de commissie-Cammaert (en eerder al uit berichtgeving van Nieuwsuur en Trouw). Vrijwel alle ‘civiele’ steun bleek in de praktijk militair ingezet te worden, bijvoorbeeld de honderden pick-uptrucks die Nederland leverde, waar boordkanonnen op gemonteerd konden worden. De zogenoemde gematigde groepen bleken geregeld met allerlei radicale, jihadistische groepen samen te werken en in een enkel geval zelf ook extremistisch te zijn. En de groepen die Nederland steunde, werden door de VN en Amnesty International met ernstige misdaden in verband gebracht. De regering informeerde de Tweede Kamer hier niet over in de jaren dat de steun werd verleend. Daar schreef ik eerder ook al over.   

Doodzonde? 

De regering is grondwettelijk verplicht, zoals vastgelegd in artikel 68 van de grondwet, om het parlement te informeren. In een bijlage bij het rapport van de commissie-Cammaert wordt het belang hiervan nog eens uitgelegd: 

‘De Staten-Generaal kunnen hun werk alleen naar behoren doen als zij over alle relevante informatie beschikken. (…) Voor die informatie zijn de beide Kamers (en de afzonderlijke Kamerleden) grotendeels aangewezen op de regering en op de afzonderlijke bewindspersonen. De Kamers hebben immers niet een ambtelijk apparaat dat in omvang ook maar enigszins met dat van de departementen vergelijkbaar is. Juist vanwege deze noodzaak tot samenwerking en deze feitelijke afhankelijkheid van de departementen is het volledig, juist en tijdig informeren van de Staten-Generaal zo’n belangrijke eis, en het daaraan niet voldoen een politieke doodzonde.’

In werkelijkheid blijkt het voorliegen van het parlement eerder een geaccepteerde praktijk dan een doodzonde. 

Tijdens het debat over het rapport van de commissie-Davids, in 2010, werd er herhaaldelijk op gewezen dat het onjuist en onvolledig informeren van de Tweede Kamer een politieke doodzonde is. Daarom dienden GroenLinks, SP, PVV, D66 en PvdD een motie van wantrouwen in. Maar tijdens een hoofdelijke stemming werd de motie met 96 tegenstemmen verworpen. 

In 2020 werd er gedebatteerd over de Afghanistanoorlog, onder andere over het IOB-rapport over de politietrainingsmissie in Kunduz. Meerdere Kamerleden stelden toen dat de wijze waarop het parlement door de regering was geïnformeerd een oude wijsheid bevestigde, namelijk dat in tijden van oorlog de waarheid het eerste slachtoffer is. Een motie van wantrouwen van de SP vanwege de herhaaldelijke leugens over de Nederlandse betrokkenheid bij de oorlog in Afghanistan, werd met 106 tegenstemmen verworpen. 

In 2019 debatteerde de Tweede Kamer over de verzwegen steun aan gewapende groepen in Syrië, die net daarvoor door journalisten was onthuld. Meerdere Kamerleden stelden vast niet eerlijk te zijn geïnformeerd en dat er leugens waren verteld. Ook toen diende de SP een motie in die het vertrouwen in de minister opzegde, maar bij de stemming bleken 108 Kamerleden tegen.  

De oorlogsleugens zijn een patroon, maar dat geldt evengoed voor de parlementaire acceptatie van deze leugens, zo blijkt uit bovenstaande voorbeelden.

Later in hetzelfde jaar werd in de Tweede Kamer gediscussieerd over de aanval op Hawija, kort nadat de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de vele burgerdoden door journalisten was onthuld. Ook in dit debat stelden meerdere Kamerleden vast dat de regering had gelogen over belangrijke details. GroenLinks en zeven andere partijen hekelden wederom het ontijdig, onvolledig en onjuist informeren van de Kamer in een motie van wantrouwen. Maar ook deze motie haalde het niet, omdat 80 Kamerleden tegen stemden.  

Twee patronen 

De oorlogsleugens zijn een patroon, maar dat geldt evengoed voor de parlementaire acceptatie van deze leugens, zo blijkt uit bovenstaande voorbeelden. Hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit Leiden, Wim Voermans, ziet dat ministers steeds vaker blijven zitten als bekend wordt dat op ministeries ‘politieke doodzonden’ worden begaan. Tijdens een gesprek van de Tweede Kamer met de commissie-Sorgdrager in maart, leek ook minister van Staat Winnie Sorgdrager dit zo te zien. Ze constateerde dat het onjuist informeren van de Tweede Kamer ‘een soort rode vlag’ is, maar voegde daar meteen aan toe: ‘Tenminste, dat was het in mijn tijd wel.’

Donderdag debatteert de Tweede Kamer over het rapport van de commissie-Sorgdrager. Het is niet de verwachting dat het vertrouwen in de minister van Defensie nu wel opgezegd zal worden, melden meerdere media. Gebeurt dat inderdaad niet, dan wordt daarmee bevestigd dat liegen in oorlogstijd een geaccepteerde praktijk is, waarmee de kans toeneemt dat dit in de toekomst vaker gebeurt.   

Jip van Dort is auteur van het onlangs verschenen boek ‘Operatie oppoets. Hoe waarheid en democratie het afleggen tegen Nederlandse oorlogsdeelname’ en co-auteur van het in 2022 gepubliceerde boek ‘Hawija. De verwoestende werkelijkheid van onze langeafstandsoorlog tegen IS’.

Steun de groei van het socialisme in Nederland

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang jaarlijks twee nummers op papier

Jacobin Nederland Draait volledig op Vrijwilligers