Search
Close this search box.

Henriette Roland Holst: misschien wel Nederlands belangrijkste linkse intellectueel

Als er een prijs bestond voor vergeten linkse klassiekers, zou Kapitaal en arbeid in Nederland (1902) van Henriette Roland Holst hoge ogen gooien. In dit werk onderzocht ze waarom de Nederlandse arbeidersbeweging in haar tijd relatief onderontwikkeld was.

Jacobin #1 over Zorgen komt uit.
Abonneer je voor €30 en ontvang hem in Mei.

Haar naam kom je vandaag de dag niet vaak meer tegen. Maar Henriette Roland Holst (1869-1952) was misschien wel de belangrijkste linkse intellectueel van Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw. Uit deze periode zijn conservatief-liberalen als Menno ter Braak en Johan Huizinga tot de canon gaan behoren. Henriette Roland Holst is daaruit weggevallen. Misschien omdat ze (te) links was, of erger nog: vrouw.

Henriette Roland Holst was een gevierd dichter en werd al jong politiek actief: eerst als socialist, later als communist om tenslotte, in reactie op het Stalinisme, weer (religieus) socialist te worden. En ze heeft niet stilgezeten. Ze voerde campagne voor het algemeen stemrecht, zat in het partijbestuur van de sociaaldemocratische partij (SDAP), vertegenwoordigde die partij bij de Internationale, ageerde voor het feminisme en tegen het imperialisme en ging om met internationale grootheden als Rosa Luxemburg, Karl Kautsky, Leon Trotski, Karl Liebknecht en Mohammad Hatta. Ze was zelfs als zeventigjarige nog actief in het verzet in de Tweede Wereldoorlog, als redacteur van verzetsblad De Vonk.   

De rijke nalatenschap van ‘tante Jet’

Henriette Roland Holst, ‘tante Jet’ voor vrienden, heeft flink wat nagelaten. Ze schreef naast haar literaire werk een twintigtal boeken over linkse politiek en filosofie. Ook verzorgde ze de Nederlandse vertaling van de Internationale, een strijdlied dat nog steeds gezongen wordt bij PvdA-congressen, al zou tante Jet daar zo haar bedenkingen bij hebben gehad.

Kapitaal en arbeid in Nederland was een eerste poging om tot een marxistische analyse van de Nederlandse samenleving te komen.

Kapitaal en arbeid in Nederland is haar belangrijkste politieke werk. Het werd door historicus Jan Romein ‘een meesterwerk’ genoemd en is een van de stichtingsteksten van de economische geschiedschrijving in ons land. Op advies van dichter Herman Gorter, met wie ze bevriend was, las Henriette Roland Holst Das Kapital van Karl Marx. Kapitaal en arbeid in Nederland was een eerste poging om tot een marxistische analyse van de Nederlandse samenleving te komen. 

Kleinburgerlijk land op achterstand 

Ze probeerde hiermee antwoorden te vinden op een belangrijke uitdaging voor de Nederlandse linkse beweging in die tijd: de relatieve onderontwikkeling van de arbeidersbeweging. Internationaal gezien was die vrij uitzonderlijk; de eerste massabewegingen in Nederland waren niet sociaaldemocratisch, maar conservatief-christelijk van signatuur. De Nederlandse arbeidersbeweging was ‘lange tijd zwak, onzeker en buitengewoon verbrokkeld gebleven.’ Haar belangrijkste instituties, de politieke partij, vakbond en coöperatie, stelden nog weinig voor. Dat uitte zich ook op intellectueel en ideologisch niveau: de Nederlandse arbeidersbeweging was ‘een gevoelsbeweging’. 

De voornaamste oorzaak voor deze onderontwikkeling was algemeen bekend onder sociaaldemocraten: Nederland industrialiseerde bijzonder laat. Het was ‘een kleinburgerlijk land met een achterlijke productiewijze’, waar ‘bijna elken maatschappelijken strijd in religieuze vormen’ gegoten werd. ‘Het is nog geen dag, al hebben de hanen gekraaid,’ zo constateerde de schrijfster, ‘de schimmen van het verleden spelen nog hun spel met de Nederlandsche arbeiders.’

Rentenierende elite 

Toch waren er landen met eenzelfde ‘klein-boersch’ en ‘klein-burgerlijk’ karakter – Denemarken, Zwitserland, Noorwegen – die wel een gezonde arbeidersbeweging hadden voortgebracht. Er was dus iets bijzonders aan de Nederlandse situatie. Het was belangrijk te achterhalen wat dat was, anders zou de linkse beweging in Nederland aan ‘eenige natuurlijke ongeschiktheid of achterlijkheid’ van zichzelf gaan geloven en bij de pakken neer gaan zitten. 

Het antwoord lag volgens Henriette Roland Holst niet enkel in de late industrialisatie, maar in de wordingsgeschiedenis van het Nederlandse kapitalisme. Op de grote bloei van de zeventiende en achttiende eeuw volgde een periode van verval, stilstand en ‘abnormaal-gebrekkige ontwikkeling’. Nederland beschikte over een mondiaal handelsimperium dat snel achteruit begon te hobbelen. Groot-Brittannië nam het stokje over.

De Nederlandse bourgeoisie beschikte in de negentiende eeuw nog altijd over grote hoeveelheden kapitaal, maar investeerde deze vooral in het buitenland.

Nu gold de wet van de remmende voorsprong. De Nederlandse bourgeoisie beschikte nog altijd over grote hoeveelheden kapitaal, maar investeerde deze vooral in het buitenland. De elite was er lang content mee om als rentenier te leven, terwijl de Nederlandse economie achterbleef. De arbeidersklasse was ‘geslachten lang, weggekwijnd in fysieke en geestelijke ontaarding.’ Geboren als ‘een kind met een ziekelijken aanleg,’ had de arbeidersbeweging een extra horde te overwinnen. 

Deze analyse van Henriette Roland Holst kennen we vandaag onder een andere naam. Marxisten als Immanuel Wallerstein en Fernand Braudel ontwikkelden hun beroemde wereldsysteemtheorie, en beschreven dit als een typische periode van imperial decline, die later ook de economie van Groot-Brittannië zou gaan kenmerken. 

Intellectueel laagland 

Henriette Roland Holst verklaarde hieruit eveneens de intellectuele onderontwikkeling van Nederland, of het nu om conservatieve, liberale of socialistische denkers ging. Johan Huizinga zou er later op beroemde wijze zijn beklag over doen: er is in Nederland geen intellectuele scene om van te spreken. 

Het Revolutiejaar 1848, geboortejaar van de moderne ideologieën, was in Nederland slechts een flauwe schaduw van haar buitenlandse tegenhangers. Er was geen werkelijke macht achter het koningshuis. Geen geconsolideerde klasse van landadel, zoals in Duitsland, die een conservatieve contrarevolutie kon dragen en een conservatieve filosofie vormgeven. De opkomende liberale bourgeoisie hoefde nauwelijks campagne te voeren om haar claims kracht bij te zetten. Een verlate modernisering en industrialisering voorkwam ook een revolutionaire dreiging van onderop, vanuit de onderontwikkelde arbeidersbeweging. Het Nederlandse liberalisme werd noch naar voren, noch naar achteren gedreven. Het gevolg was de intellectuele leegte van de negentiende-eeuwse politiek:

Aan den emancipatiestrijd der zestiende-eeuwse burgerij had den historische ontwikkeling de dubbele schoonheid en roem geschonken waarmee hij uit de diepte der eeuwen ons tegenflonkert. Als strijd voor onafhankelijkheid, strijd voor vrijheid van geweten staat hij in ons bewustzijn, en al het verheven heroïsme en het innig gemoedsleven dier beide motieven, verrijken en sieren hem. Maar de historische ontwikkeling is een karige godin: zoo rijke gave zij over de voorvaders had uitgestort zoo arm bedacht zij de zonen. Nergens is zo armzalig als hier de strijd om macht der liberale bourgeoisie geweest; nergens toonde zich haar gelaat zoo koud door het ontbreken van allen revolutionairen geestdrift, nergens haar lichaam zoo naakt door de scheuren van een armzalig geestelijk leven. 

Tragiek van een onbekrompen Nederlander

Bij gebrek aan een ambitieuze liberale bourgeoisie, kwam ook de Nederlandse cultuur maar matig tot ontwikkeling. Een lichtpunt was de opkomst van de Tachtigers en de bredere vernieuwingsbewegingen die daarmee gepaard gingen, maar haar oordeel over de Nederlandse cultuur in de negentiende eeuw was redelijk vernietigend:  

Natuurlijk ondergingen alle hier overgeplante intellektueele bewegingen den invloed van het bekrompen milieu. Al het ruime, eigene, vrije, gedurfde was in de zielen gestorven: de groote mannen der zeventiende eeuw, wie kan ze zich denken in het Nederland van de eerste helft der negentiende? De besten voelden het en leden: er lag voorbeschikking in tot een leven van tragische konflikten, Nederlander en onbekrompen van inborst te zijn.

Je zou het een levensmotto kunnen noemen voor de linkse intellectueel in Nederland. Ze eindigt desalniettemin op een positieve noot:

Aan de dageraad ging een zwoele nacht vol ellende vooraf: toch is hij gekomen. Waarom zouden wij dan twijfelen dat het klare morgen zal worden?

Merijn Oudenampsen is socioloog en Marie Curie fellow aan de ULB in Brussel

Abonneer je voor €20 en krijg toegang tot alle artikelen of voor €30 en ontvang dit jaar twee nummers op papier